Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 09-01-2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:117, CUR2018H00015 en CUR2018H00026
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 09-01-2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:117, CUR2018H00015 en CUR2018H00026
Gegevens
- Instantie
- Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum uitspraak
- 9 januari 2019
- Datum publicatie
- 17 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:OGHACMB:2019:117
- Zaaknummer
- CUR2018H00015 en CUR2018H00026
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft zijn bij het Gerecht ingediende beroepschrift ondubbelzinnig en zonder enig voorbehoud ingetrokken. Het Gerecht heeft dan ook ten onrechte tot niet-ontvankelijkheid geoordeeld en is ten onrechte overgegaan tot twee inhoudelijke zittingen en dientengevolge heeft belanghebbende onnodig kosten gemaakt. Als gevolg van de intrekking van het beroep door belanghebbende komt het Hof (ook) niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
Belanghebbende heeft verzocht om een integrale kostenvergoeding. Het Hof willigt dat verzoek niet in. Het instellen van het hoger beroep vloeit voort uit de onjuiste uitspraak van het Gerecht. Het valt de Inspecteur niet te verwijten dat belanghebbende beroep en hoger beroep heeft moeten instellen. Het Hof veroordeelt de Inspecteur wel tot een forfaitaire proceskostenvergoeding. Voor het instellen van het hoger beroep heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding omdat die rechtsgang nodig was om de onjuiste uitspraak van het Gerecht te vernietigen.
Uitspraak
Uitspraak
CUR2018H00015 en CUR2018H00026
Datum uitspraak: 9 januari 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende ],
wonend in Curaçao,
appellant (belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 19 december 2017 in zaak CUR201600620 en CUR201600935 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur der belastingen in Curaçao,
verweerder (de Inspecteur).
1 Procesverloop
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 27 november 2009 over de jaren 2004 en 2005 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd naar belastbare inkomens van NAf 1.113.887 respectievelijk NAf 1.109.524 (de navorderingsaanslagen).
Met dagtekening 8 januari 2016 (IB 2004) en 30 december 2015 (IB 2005) zijn de aanslagen ambtshalve verminderd door toepassing van het bijzonder tarief op de in de inkomens begrepen dividenduitkeringen.
Belanghebbende is op 1 september 2016 tegen de ambtshalve verminderingen in beroep gekomen. Ter zake van de indiening van het beroep heeft belanghebbende een bedrag van NAf 50 aan griffierecht voldaan.
De Inspecteur heeft op 26 juni 2017 verweerschriften ingediend.
Belanghebbende heeft zijn beroepen op 26 juni 2017 ingetrokken.
Partijen zijn opgeroepen tot het bijwonen van een zitting op 30 juni 2017 en 30 november 2017 in Willemstad.
Het Gerecht heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 26 januari 2018 hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van NAf 200.
De Inspecteur heeft op 2 augustus 2018 een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 23 oktober 2018 te Willemstad.
Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld door zijn echtgenote [A ], en bijgestaan door [ B ], alsmede, namens de Inspecteur [ C ], [ D ] en [ E ].
Belanghebbende heeft daar een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van een bij deze pleitnota behorende bijlagen, zijnde een specificatie van de werkelijk gemaakte proceskosten.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
‘2.1 Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
Belanghebbende is directeur grootaandeelhouder van [ISU] N.V (hierna: ISU). Belanghebbende bezit 51 % van de aandelen. ISU houdt zich bezig met de handel in telefoonkaarten.
Belanghebbende heeft geen aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2004 ingediend. Over het jaar 2004 is aan belanghebbende een taxatieve aanslag opgelegd. Het belastbaar inkomen is vastgesteld op NAf 60.000.
Belanghebbende heeft over het jaar 2005 een belastbaar inkomen aangegeven van NAf 38.401. Bij het opleggen van de aanslag is het aangegeven belastbaar inkomen gevolgd.
Belanghebbende heeft op 29 maart 2009 tegen beide aanslagen bezwaar aangetekend.
In de periode 2007 - 2009 heeft de Stichting belastingaccountantbureau (BAB) bij ISU een boekenonderzoek verricht over de jaren 2001- 2005. Daarvan is op 22 april 2009 een definitief rapport opgemaakt.
Naar aanleiding van de resultaten van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur aan belanghebbende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd over de jaren 2004 en 2005. De belastbare inkomens van belanghebbende over de jaren 2004 en 2005 zijn daarbij nader vastgesteld op NAf 1.113. 887 respectievelijk NAf 1.109.524. De correcties betreffen door de BAB geconstateerde winstuitdelingen van ISU aan belanghebbende.
Met dagtekening 8 januari 2016 (IB 2004) en 30 december 2015 (IB 2005) heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen ambtshalve verminderd door alsnog het bijzonder tarief toe te passen op de in de inkomens begrepen dividenduitkeringen.
Op 23 juni 2016 heeft belanghebbende beroep ingediend tegen de (ambtshalve) verminderingsaanslagen.’
In aanvulling op de door het Gerecht vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
De navorderingsaanslagen zijn met dagtekening 27 november 2009 opgelegd.
Tot de gedingstukken behoort een schrijven gedateerd 26 juni 2017 van belanghebbende aan de Raad van Beroep voor Belastingzaken inzake haar beroep (zie 1.3). Hierin is, voor zover van belang, vermeld: “Deze aanslagen zijn dan ook dienovereenkomstig vernietigd. (…) Onze beroepschriften worden hierbij dan ook ingetrokken. De verweerschriften van de inspecteur kunnen wij in dit kader niet plaatsen.”
Belanghebbende is in het bezit van afschriften van twee nadere ambtshalve verminderingsbeschikkingen van de navorderingsaanslagen. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard geen idee te hebben hoe belanghebbende in het bezit is gekomen van deze afschriften en dat deze afschriften niet door hem dan wel door de Landsontvanger zijn uitgereikt of verstuurd. De Inspecteur heeft ter zitting voorts verklaard dat het klopt dat de navorderingsaanslagen in eerste instantie verder, voor de tweede keer, ambtshalve zijn verminderd, maar dat bij een controle is geconstateerd dat de aanslagen ten onrechte verder zijn verminderd, en dat de tweede ambtshalve vermindering vervolgens is teruggedraaid en niet op kohier is gekomen.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
I. Is belanghebbende door het Gerecht terecht niet ontvankelijk is verklaard?
II. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van kosten van USD 33.146,20?
Belanghebbende beantwoordt vraag I ontkennend en vraag II bevestigend, de Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van het Gerecht en verdere vermindering van de navorderingsaanslagen tot de bedragen die zijn vermeld op de afschriften van de twee nadere ambtshalve verminderingsbeschikkingen die in zijn bezit zijn. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.