Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 13-02-2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:31, CUR2019H00223
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 13-02-2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:31, CUR2019H00223
Gegevens
- Instantie
- Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum uitspraak
- 13 februari 2020
- Datum publicatie
- 6 maart 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:OGHACMB:2020:31
- Zaaknummer
- CUR2019H00223
Inhoudsindicatie
Bij de beoordeling of een boete passend en geboden is, staat voorop dat een verzuimboete primair tot doel heeft om een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Het belang van deze omstandigheid maakt echter niet dat de boete van NAf 250 die is opgelegd overeenkomstig het bepaalde in de Ministeriële regeling per se passend en geboden is. De hoogte in absolute zin van de verzuimboete speelt daarbij ook een rol. Belanghebbende heeft onbetwist gesteld dat zij in 2015 en in 2016 geen activiteiten heeft ontplooid, dat derhalve geen winst is genoten en dat zij niet wist dat zij aangifte moest doen, ook in de situatie dat geen winstbelasting verschuldigd is. De bestuurder van belanghebbende is op fiscaal terrein een leek en belanghebbende is nimmer bijgestaan door een professionele deskundige. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd vormt voor het Hof aanleiding de boete te matigen met 50% tot NAf 125. Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond en de uitspraak van het Gerecht is vernietigd.
Uitspraak
Uitspraak
CUR2019H00223
Datum uitspraak: 13 februari 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de inspecteur der belastingen in Curaçao,
appellant (de Inspecteur),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 4 april 2019 in de zaak BBZ nr. CUR201800485 in het geding tussen:
[Belanghebbende],
gevestigd te Curaçao,
verweerder (belanghebbende),
en
de Inspecteur.
1 Procesverloop
Aan belanghebbende is op 29 juni 2017 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2015 opgelegd van NAf 6.000 (de naheffingsaanslag). Daarbij is een verzuimboete opgelegd van NAf 300 (de boetebeschikking) vanwege het niet tijdig doen van aangifte.
Belanghebbende heeft op 29 juni 2017 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en tegen de boetebeschikking.
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 21 december 2017 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft op 16 februari 2018 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Daarbij is NAf 150 aan griffierecht betaald.
De Inspecteur heeft op 18 maart 2019 een verweerschrift ingediend.
Het Gerecht heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur op 21 mei 2019 hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Inspecteur een griffierecht geheven van NAf 500.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 5 december 2019 te Willemstad.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende haar bestuurder, [A], en namens de Inspecteur [B].
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Belanghebbende is eind 2014 opgericht. Begin 2017 is aan belanghebbende een aangiftebiljet winstbelasting voor het jaar 2015 uitgereikt. De Inspecteur heeft daarbij geen termijn gesteld waarbinnen aangifte winstbelasting 2015 moet worden gedaan.
De Inspecteur heeft op 29 juni 2017 de aanslag winstbelasting 2015 opgelegd, alsmede een verzuimboete van NAf 300 vanwege het niet tijdig doen van aangifte.
Belanghebbende heeft pas in de beroepsfase op 19 februari 2019 het aangiftebiljet winstbelasting 2015 ingediend. Daarbij is een winst van nihil aangegeven.”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is de vraag aan de orde of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend, zij het dat de Inspecteur ter zitting bij het Hof desgevraagd heeft verklaard dat de boete, nu de naheffingsaanslag is vernietigd, niet hoger kan worden bepaald dan op een bedrag van NAf 250. Dit betreft de boete op grond van artikel 4.4, eerste lid en derde lid, van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (de Ministeriële regeling), zijnde de boete die wordt opgelegd wegens het niet of niet tijdig doen van de aangifte winstbelasting (eerste verzuim).
Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vraag ontkennend.
Voor het Gerecht was aanvankelijk nog in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Ter zitting van het Gerecht heeft de Inspecteur geconcludeerd dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd. Het Gerecht heeft partijen in hun zienswijze gevolgd en de naheffingsaanslag vernietigd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht, vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover het de uitspraak tegen de naheffingsaanslag betreft en vermindering van de boete tot een bedrag van NAf 250.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.