Home

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 17-03-2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:51, AUA2019H00122

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 17-03-2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:51, AUA2019H00122

Gegevens

Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
17 maart 2020
Datum publicatie
30 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:OGHACMB:2020:51
Zaaknummer
AUA2019H00122

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is van 15 april 2014 tot 24 juni 2015 directeur geweest van de NV. Bij beschikking van 22 november 2016 heeft de Ontvanger

belanghebbende als gewezen bestuurder aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven aanslagen winstbelasting van de NV. In geschil is of de Ontvanger belanghebbende terecht en op goede gronden (hoofdelijk) aansprakelijk heeft gesteld. Volgens de Ontvanger zijn de omstandigheden of (1) de aanslag opeisbaar is en of (2) de belastingplichtige in gebreke is niet relevant voor de hoofdelijke aansprakelijkheid. Een bestuurder is niet alleen hoofdelijk aansprakelijk voor een geformaliseerde belastingschuld maar ook voor een materiële belastingschuld. Het Hof oordeelt dat de Ontvanger belanghebbende terecht en op goede gronden hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de winstbelastingschulden van 2007 en 2008 van in totaal Afl. 758.028 en het bedrag van de aansprakelijkstelling op dit bedrag dient te worden vastgesteld. Het door de Ontvanger ingestelde hoger beroep is gegrond.

Uitspraak

Uitspraak

AUA2019H00122

Datum uitspraak: 17 maart 2020

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN

EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Ontvanger der belastingen in Aruba,

appellant (de Ontvanger),

tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 12 april 2019 in de zaak BBZ nr. AUA201701115 in het geding tussen:

[Belanghebbende],

wonende te Aruba,

verweerder in hoger beroep (belanghebbende),

en

de Ontvanger.

1 Procesverloop

1.1.

De Ontvanger heeft op grond van artikel 16 van de Landsverordening winstbelasting (LWB) belanghebbende bij beschikking van 22 november 2016 (de aansprakelijkstelling), met nummer Dimp [000], aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven belastingaanslagen winstbelasting van [TMRG] (TMRG) N.V. (de NV) voor een bedrag van in totaal Afl. 2.415.232.

1.2.

Belanghebbende is op 6 januari 2017 tegen de beschikking in bezwaar gekomen.

1.3.

De Ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 juni 2017 de beschikking gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende is op 9 juni 2017 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Hierbij is een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 25.

1.5.

Het Gerecht heeft in haar uitspraak als volgt beslist:

“Het Gerecht:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de beschikking aansprakelijkstelling;

- veroordeelt de Inspecteur (Hof bedoeld is: de Ontvanger) in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Afl. 1.500; en

- draagt de Inspecteur (Hof bedoeld is: de Ontvanger) op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 25 te vergoeden.”

1.6.

Tegen deze uitspraak heeft de Ontvanger op 11 juni 2019 (pro forma) hoger beroep ingesteld bij het Hof. Op 26 juli 2019 is het hoger beroep nader gemotiveerd. Belanghebbende heeft op 30 september 2019 een verweerschrift ingediend.

1.7.

De zitting heeft plaatsgehad op 26 november 2019 te Oranjestad. Belanghebbende is aldaar verschenen, bijgestaan door [A] en [B] (beiden verbonden aan [X]). Namens de Ontvanger is verschenen [C].

1.8.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

“2.1 [TMRG] (TMRG) N.V. (hierna: de NV) is opgericht in 1999 en exploiteerde casino’s. Tot 2010 was de NV exploitant van [RC]. Van eind 2010 tot eind 2015 was de NV exploitant van [AC].

2.2

Belanghebbende is van 15 april 2014 tot 24 juni 2015 directeur geweest van de NV.

Winstbelasting 2007

2.3.1

Aan de NV is op 30 september 2013 een definitieve aanslag winstbelasting voor het jaar 2007 opgelegd ten bedrage van Afl. 544.516. Op het aanslagbiljet is onder meer het volgende vermeld:

“Bezwaar

Indien u het niet eens bent met het resultaat van deze aanslag kunt u binnen 2 maanden na dagtekening een bezwaarschrift indienen bij de inspecteur. (…)

Uitstel van betaling

Het bezwaarschrift geldt ook als een verzoek tot uitstel van betaling voor het bedrag waar u het niet mee eens bent. Het bedrag waar u het wel mee eens bent dient u binnen de gestelde termijn te betalen.”

2.3.2

Op 25 november 2014 is aan de NV een dwangschrift betekend tot betaling van het bedrag van Afl. 544.516.

2.3.3

De NV heeft op 4 december 2014 bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag, alsmede verzocht om uitstel van betaling.

2.3.4

Bij uitspraak op bezwaar van 15 juni 2017 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. Daartegen is geen beroep ingesteld.

2.3.5

De aanslag winstbelasting 2007 is voor een bedrag van Afl. 399.544 onbetaald gebleven.

Winstbelasting 2008

2.4.1

Aan de NV is op 30 juni 2014 een voorlopige aanslag winstbelasting voor het jaar 2008 opgelegd, welke op 31 oktober 2014 ambtshalve is verminderd tot een bedrag van Afl. 358.484. Op het aanslagbiljet is onder meer het volgende vermeld:

“Bezwaar

Indien u het niet eens bent met het resultaat van deze aanslag kunt u binnen 2 maanden na dagtekening een bezwaarschrift indienen bij de inspecteur. (…)

Uitstel van betaling

Het bezwaarschrift geldt ook als een verzoek tot uitstel van betaling voor het bedrag waar u het niet mee eens bent. Het bedrag waar u het wel mee eens bent dient u binnen de gestelde termijn te betalen.”

2.4.2

De NV heeft op 15 juli 2014 bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag van 30 juni 2014, alsmede verzocht om uitstel van betaling.

2.4.3

Op 31 oktober 2014 is de definitieve aanslag opgelegd, die na verrekening met de voorlopige aanslagen resulteerde in een aanslag van nihil.

2.4.4

Tegen de definitieve aanslag is op 15 oktober 2014 bezwaar gemaakt.

2.4.5

Bij uitspraak op bezwaar van 15 juni 2017 is het laatstgenoemd bezwaar ongegrond verklaard. Daartegen is geen beroep ingesteld.

2.4.6

De voorlopige aanslag van Afl. 358.484 is onbetaald gebleven.

Aansprakelijkstelling

2.5

Bij beschikking van 22 november 2016 heeft de Ontvanger belanghebbende als gewezen bestuurder aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven aanslagen winstbelasting van de NV voor een bedrag van in totaal Afl. 2.415.232.

2.6

Naast belanghebbende is ook gewezen bestuurder [SG] aansprakelijk gesteld.”

Het Hof vult de feiten als volgt aan.

2.7

In hoger beroep heeft de Ontvanger onder meer de volgende documenten overgelegd:

- een op 20 oktober 2014 gedateerde aanmaning aan de NV ten aanzien van de voorlopige aanslag winstbelasting 2008 met het verzoek om binnen drie weken een bedrag van Afl. 358.494 (inclusief Afl. 10 aanmaningskosten) te betalen;

- een brief van de Ontvanger aan de NV van 15 september 2015 waarin, kort gezegd, is opgenomen dat belanghebbende uitstel van betaling krijgt aangaande het bestreden bedrag (ad Afl. 358.484) van de voorlopige aanslag winstbelasting 2008. Het uitstel wordt verleend totdat op het ingediende bezwaarschrift/beroepschrift is beslist met een maximum duur van één jaar.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de Ontvanger belanghebbende terecht en op goede gronden (hoofdelijk) aansprakelijk heeft gesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Ontvanger bevestigend.

3.2.

Partijen hebben desgevraagd bevestigd dat (gelijk het Gerecht heeft verstaan) het geschil alleen ziet op de in de onderhavige aansprakelijkstelling (nr. Dimp [000]) opgenomen winstbelastingschulden van 2007 (definitieve aanslag) en 2008 (voorlopige aanslag) van in totaal Afl. 758.028 en dat dit meebrengt dat het bedrag van de aansprakelijkstelling in ieder geval niet hoger kan zijn dat dit bedrag.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4 Het oordeel van het Gerecht

5 Gronden

6 Beslissing