Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 13-09-2021, ECLI:NL:OGHACMB:2021:348, BON2019H00121 en BON2019H00136
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 13-09-2021, ECLI:NL:OGHACMB:2021:348, BON2019H00121 en BON2019H00136
Gegevens
- Instantie
- Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum uitspraak
- 13 september 2021
- Datum publicatie
- 29 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:OGHACMB:2021:348
- Zaaknummer
- BON2019H00121 en BON2019H00136
Inhoudsindicatie
Belanghebbende exploiteert een bouwbedrijf en is begin 2015 uitsluitend opgericht voor de bouw van één hotel op Bonaire. In hoger beroep zijn de naheffingsaanslagen ABB in geschil. Met name is in geschil of belanghebbende ter zake van de realisatie van het hotel kan worden aangemerkt als ‘ondernemer’ en ‘producent’ in de zin van de ABB. Naar het oordeel van het Hof oefent belanghebbende met haar beschreven werkzaamheden een bedrijf uit en daarom dient zij als ondernemer voor de ABB te worden aangemerkt. Met betrekking tot het zijn van ‘producent’ volgt het Hof belanghebbendes stelling dat uit het gebruik van de meervoudsvorm ‘goederen’ in artikel 6.1 sub b BBES volgt dat een ondernemer slechts als ‘producent’ kan worden aangemerkt indien die ondernemer méér dan één goed voortbrengt. Het Hof oordeelt daarnaast dat uit de factuur blijkt dat de prestaties van belanghebbende bestaan uit de levering van meerdere gebouwen. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende meerdere goederen heeft geleverd. Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Uitspraak
BON2019H00121 en BON2019H00136
Datum uitspraak: 13 september 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende], gevestigd te Bonaire
appellant in hoger beroep (hierna: de belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire (het Gerecht) van 15 juli 2019 in de zaken met BBZ nrs. BON201800372 en BON201800373, in het geding tussen de belanghebbende
en
de inspecteur der Belastingen op Bonaire
verweerder in hoger beroep (hierna: de Inspecteur).
1 Procesverloop
Aan belanghebbende is met dagtekening 14 juli 2017 een naheffingsaanslag in de Algemene Bestedingsbelasting (ABB) over het tijdvak 2015 opgelegd van USD 30.000. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van USD 1.500 (5%).
Aan belanghebbende is met dagtekening 17 juli 2017 een naheffingsaanslag ABB over het tijdvak januari t/m maart 2017 opgelegd van USD 30.000. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van USD 1.500 (5%).
Belanghebbende heeft op 24 oktober 2017 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 26 april 2018 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende heeft op 20 juni 2018 bij het Gerecht beroep ingesteld tegen de uitspraken.
Het Gerecht heeft bij uitspraak van 15 juli 2019 het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard en de verzuimboetes vernietigd.
Belanghebbende heeft op 10 september 2019 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. De Inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
Belanghebbende heeft op 5 februari 2020 een nader stuk ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
De zitting van het Hof heeft op 26 februari 2021 door middel van een beeldverbinding tussen Curaçao, Aruba en Bonaire plaatsgevonden. De rechters en de griffier waren aanwezig op het Hof in Curaçao. Bij het Gerecht in Aruba was namens belanghebbende aanwezig [A], bijgestaan door haar gemachtigde [B] vergezeld van [C] en [D]. Bij het Gerecht in Bonaire was namens de Inspecteur aanwezig [E], bijgestaan door [F], [G] en [H].
Belanghebbende en de Inspecteur hebben ieder een pleitnota ingezonden.
2 Feiten
Belanghebbende exploiteert een bouwbedrijf. Belanghebbende is begin 2015 uitsluitend opgericht voor de bouw van het [hotel], ook wel [het hotel], (hierna: het hotel).
De heer [A] is directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende. Hij is tevens insteller van [SPF] (hierna: SPF). SPF houdt middellijk 10% van de aandelen in [AP] NV (hierna: de NV). De overige 90% van de aandelen van de N.V. wordt gehouden door Venezolaanse investeerders.
Belanghebbende heeft zich in februari 2015 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel op Bonaire. Belanghebbende heeft met dagtekening 13 maart 2015 bij de Inspecteur een ingevuld en ondertekend formulier ‘Startende onderneming bv, nv of andere rechtspersoon’ ingediend. De aard van de onderneming wordt daarin beschreven als:
“1. Het uitoefenen van bouw- constructie en aannemersbedrijf waaronder begrepen metaal- en laswerken, loodgieterswerken, schilder, metsel en timmerwerken en elektrische installaties.
2. Het aannemen, (doen) uitvoeren, onderhouden en renoveren van bouwwerken, alsmede werken op het gebied van loodgieterij, sanitaire techniek, dakbedekking.”
Bij de vraag of belanghebbende naar haar mening belastingplichtig is voor de ABB, heeft belanghebbende geantwoord:
“Ja, want [belanghebbende] NV kwalificeert als ABB producent”
Op verzoek van belanghebbende heeft de Inspecteur aan belanghebbende een “verklaring producentschap” verstrekt.
Belanghebbende heeft op 22 juni 2015 en 3 maart 2017, als ‘çontractor’ (aannemer) bouwovereenkomsten gesloten met de NV als ‘principal’(opdrachtgever) met betrekking tot de bouw van het hotel op grond van de NV.
In het contract van 22 juni 2015 (“Construction Agreement”) is tussen belanghebbende en de NV - onder meer - overeengekomen als volgt:
“(…)
The contractor will perform all the work as required by the contract documents and drawings attached hereto, which constitute part of this agreement (‘Work’).
The contractor agrees to provide and pay for all the labor required to perform the Work.
The contractor agrees to provide and pay for all material, tools and equipment required for the prosecution and timely completion of the Work. (…)
(…)
The Contract Sum is determined at a fixed amount of USD 777,000 plus all expense as made for the Project Manager (…). Every expense as additionally made as to the aforementioned budget will be reimbursed by Principal to Contractor (…).
(…)
The Principal will pay the Contractor in accordance with 2.7 and following this Agreement.
(…)
The costs for obtaining the construction permit is for the Contractor.
Contractor warrants that it will solely employ individuals with a valid work and residency title, the costs of work permits is for the Contractor.
(…)
Contractor warrants that all employee’s or subcontractors while performing work under this Agreement will adhere to the safety, fire and security rules and procedures acceptable in the construction industry.
(…)
Contractor may at his discretion engage other contractors to perform work hereunder, provided Contractor will fully pay said contractor and in all instanced remain responsible for the proper completion of this Agreement.
(…)
Contractor warrants all non-structural work for a period of twelve (12) months following completion.
Contractor warrants all structural work for a period of five (5) years following completion.
(…)
Parties agree that the total expenditure tax (in Dutch: “algemene bestedingsbelasting”) due as to the Work will be paid at the moment of transfer of the hotel form Contractor to Principal.
(…)”
In de overeenkomst van 3 maart 2017 (“Addendum to the Construction Agreement of June 22, 2015”) is onder meer vermeld:
(…)
- Parties agree that all terms and conditions as specified in the Construction Agreement will continue to apply.
(…)
- Parties agree to withdrawn the Contract Sum as determined in the Construction Agreement of June 22, 2015 and set a new Contract Sum for the Project of USD 10,500,000. This value regards the construction cost for the Project.”
Voor het verrichten van de bouwwerkzaamheden is door belanghebbende vooral gebruik gemaakt van onderaannemers (‘subcontractors’). De facturen van de onderaannemers zijn ten name van belanghebbende uitgereikt en zijn verwerkt in de administratie van belanghebbende.
Belanghebbende heeft in november 2015 een bankrekening geopend bij MCB Bank te Bonaire. Voordien werden de onderaannemers rechtstreeks betaald door de NV.
In 2016 heeft belanghebbende werknemers in dienst genomen, waarvoor verblijfsvergunningen en tewerkstellingsvergunningen zijn aangevraagd.
Gedurende de bouwwerkzaamheden heeft de NV betalingen aan belanghebbende verricht zonder dat door belanghebbende facturen zijn uitgereikt. Zo zijn onder meer op 5, 12 en 25 november 2015 betalingen verricht van respectievelijk USD 400.000, USD 450.000 en USD 120.000. In het eerste kwartaal 2017 heeft de NV betalingen verricht op de bankrekening van belanghebbende voor een totaalbedrag van USD 830.000 (zie bijlage 4 rapport boekenonderzoek). Bij een tekort aan liquide middelen werd de bankrekening van belanghebbende door de NV aangevuld. Dit is wekelijks of tweewekelijks geschied, gebaseerd op de betalingen aan de onderaannemers.
Belanghebbende heeft voor het tweede kwartaal 2015 een aangifte ABB ingediend waarbij zij de haar in rekening gebrachte ABB ten bedrage van USD 25.643 in aftrek heeft gebracht. Belanghebbende heeft in de periode derde kwartaal 2015 tot en met eerste kwartaal 2017 enkel zogenoemde nihilaangiften ABB ingediend. De over de jaren 2015, 2016 en 2017 in totaal geclaimde vrijstelling van ABB bij invoer bedraagt USD 209.968.
De bouw van het hotel is in mei 2017 voltooid. In die maand zijn ook de laatste prestaties verricht en zijn de laatste werknemers uit dienst getreden, respectievelijk werden zij ingezet bij andere groepsmaatschappijen.
Bij brief van 24 mei 2017 van de Inspecteur aan belanghebbende, heeft de Inspecteur aangekondigd een boekenonderzoek bij belanghebbende in te stellen betreffende – onder meer – de verschuldigdheid van ABB over de periode 2015 tot en met het eerste kwartaal van 2017.
Belanghebbende heeft op 12 juli 2017 aan de NV een factuur voor de bouwwerkzaamheden uitgereikt ten bedrage van USD 19.248.681. Daarbij is geen ABB in rekening gebracht. De bouwwerkzaamheden zijn op de factuur als volgt omschreven:
“Delivery of the [het hotel]
The delivery consist as follows:
- Six (6) blocks of buildings that have one hundred and forty (140) rooms,
- Two (2) buildings that have Restaurant/Bar,
- A reception building with ballrooms space, Gym and Administrative offices,
- Dive Center building,
- Pool Area,
- Parking lot and public area with landscaping and hardscaping included”
Aan belanghebbende zijn op 14 en 17 juli 2017 ambtshalve onderhavige (eerste) naheffingsaanslagen ABB over de tijdvakken 2015 en eerste kwartaal 2017 opgelegd van elk USD 30.000. Daarbij zijn verzuimboetes opgelegd van elk USD 1.500.
De bevindingen van het boekenonderzoek door de Inspecteur zijn neergelegd in een rapport van 27 maart 2018. Blijkens dit rapport, onderdeel 5.8, bedraagt de na te heffen ABB over het tijdvak 2015 USD 466.426 en over het tijdvak eerste kwartaal 2017 USD 41.225, wegens de verschuldigdheid van ABB over de voortbrengingskosten van het hotel. Belanghebbende heeft zich daarbij – nader – op het standpunt gesteld dat zij geen ondernemer en derhalve ook geen producent is in de zin van de ABB.
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn op 26 april 2018 (tweede) naheffingsaanslagen over dezelfde tijdvakken opgelegd van respectievelijk USD 436.426 (2015) en USD 11.225 (eerste kwartaal 2017), waarbij rekening is gehouden met de reeds opgelegde (eerste) naheffingsaanslagen, en is over het tijdvak 2016 een naheffingsaanslag ABB opgelegd van USD 1.069.065.
De Inspecteur heeft de tegen de naheffingsaanslagen ingediende bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht heeft het daartegen gerichte beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard en de verzuimboetes vernietigd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerecht hoger beroep ingesteld.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep zijn in geschil de naheffingsaanslagen ABB van 14 juli en 17 juli 2017. Daarbij is met name in geschil of belanghebbende ter zake van de realisatie van het hotel kan worden aangemerkt als ‘ondernemer’ en ‘producent’ in de zin van de ABB, zoals de Inspecteur stelt doch belanghebbende bestrijdt. Daarnaast stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zo door haar al ABB verschuldigd zou zijn, die verschuldigdheid pas na de onderhavige naheffingsperioden, is ontstaan.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het begrip ‘ondernemer’ in de ABB autonoom dient te worden uitgelegd, en dat dit met zich brengt dat belanghebbende niet als ondernemer kan worden aangemerkt aangezien zij niet duurzaam, dat wil volgens belanghebbende zeggen met regelmaat, heeft geleverd. Er is immers – aldus nog steeds belanghebbende – slechts één prestatie verricht, een eenmalige levering van één enkel goed. Bovendien, zo stelt belanghebbende, is zij niet opgetreden in het economisch verkeer, doch heeft zij haar prestatie verricht ten behoeve van een gelieerde partij. Verder volgt uit het gebruik van de meervoudsvorm ‘goederen’ in de wettekst van artikel 6.1 sub b Belastingwet BES dat een ondernemer slechts als ‘producent’ kan worden aangemerkt indien die ondernemer – anders dan belanghebbende – méér dan één goed voortbrengt. Tot slot stelt belanghebbende dat indien zij – anders dan belanghebbende meent – wel als ondernemer en producent in de zin van de ABB zou moeten worden aangemerkt, zij pas op 12 juli 2017 bij het uitreiken van de factuur door belanghebbende aan de NV, en dus buiten onderhavige naheffingsperioden, ABB verschuldigd is geworden.
De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht en van de Inspecteur en tot vernietiging van de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.