Home

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 10-03-2021, ECLI:NL:OGHACMB:2021:89, SXM2020H00008

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 10-03-2021, ECLI:NL:OGHACMB:2021:89, SXM2020H00008

Gegevens

Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
10 maart 2021
Datum publicatie
9 april 2021
ECLI
ECLI:NL:OGHACMB:2021:89
Zaaknummer
SXM2020H00008

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag BBO dient te worden vernietigd, omdat daaraan een gebrek kleeft, en of aan belanghebbende voor het jaar 2012 terecht een naheffingsaanslag BBO is opgelegd. Met het Gerecht is het Hof van oordeel dat de onjuiste vermelding van het tijdvak op de naheffingsaanslag het gevolg is van een duidelijke, voor belanghebbende direct kenbare administratieve vergissing. Het feit dat de aanslag nog is opgelegd voordat het tijdvak is aangevangen maakt een en ander niet anders: het blijft een direct kenbare administratieve beslissing. De vermelding van het onjuiste tijdvak leidt derhalve niet tot vernietiging of vermindering van de naheffingsaanslag. Belanghebbende exploiteert een resort in Sint Maarten. Zij heeft met Inc USA afspraken gemaakt over de renovatie van het resort. Inc USA heeft geen BBO betaald over de aan belanghebbende geleverde prestaties. De inspecteur past de verleggingsregeling van art. 11, lid 2, letter b BBO toe en legt de naheffingsaanslag BBO op aan belanghebbende. Het Hof concludeert dat dat DIS in 2012 niet in Sint Maarten was gevestigd, maar haar onderneming aldaar heeft gedreven met behulp van een vaste inrichting. Dit brengt mee dat de verschuldigdheid van de BBO terecht is verlegd naar belanghebbende. Alsdan is aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag BBO opgelegd. Het hoger beroep is gegrond en de uitspraak van het Gerecht zal worden vernietigd.

Uitspraak

Uitspraak

SXM2020H00008

Datum uitspraak: 10 maart 2021

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN

EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak op het hoger beroep van:

[Belanghebbende],

gevestigd te Sint Maarten,

belanghebbende,

tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 20 november 2019 in de zaak BBZ nr. SXM201801263 in het geding tussen:

belanghebbende,

en

de Inspecteur,

zetelend in Sint Maarten,

de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden naheffingsaanslag.

1 Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is op 17 november 2015 een naheffingsaanslag in de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) over het tijdvak december 2015 opgelegd van NAf 1.780.000.

1.2.

Belanghebbende heeft op 12 januari 2016 daartegen bezwaar gemaakt.

1.3.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 juli 2018 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft op 28 september 2018 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Daarbij is NAf 150 aan griffierecht betaald.

1.5.

Het Gerecht heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van NAf 383.028, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400 en de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.

1.6.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 20 januari 2020 hoger beroep ingesteld. Daarbij is NAf 500 aan griffierecht betaald. Naast het beroepschrift heeft belanghebbende een notitie overgelegd van [A] van [H] advocaten, gedagtekend 11 februari 2020.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

De zitting heeft door middel van een beeldschermverbinding plaatsgevonden op 27 november 2020.

Namens belanghebbende is haar gemachtigde, [B], gehoord en namens de Inspecteur, [C].

De leden van het Hof, alsmede de griffier, waren ter zitting aanwezig vanuit het Hof in Curaçao, de gemachtigde vanuit diens kantoor te Sint Maarten en de Inspecteur vanuit de Inspectie te Sint Maarten.

1.8.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de Inspecteur. De pleitnota wordt geacht met instemming van partijen ter zitting te zijn voorgedragen.

1.9.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

2.1.

Belanghebbende exploiteert een resort in Sint Maarten.

2.2.

In de jaren 2012 tot en met 2015 heeft een grootschalige renovatie plaatsgevonden van het resort en de daartoe behorende appartementen. Tot de renovatiewerkzaamheden behoren onder meer de levering en installatie van keukens, badkamers en woninginrichting.

2.3.

Belanghebbende was in 2011 in contact gekomen met [RF]. Laatstgenoemde is enig aandeelhouder van [DIS] (hierna: DIS), een in de Verenigde Staten gevestigde vennootschap. Uit dat contact is de mondelinge afspraak voortgekomen dat DIS renovatiewerkzaamheden bij belanghebbende zou gaan verrichten.

2.4.

In februari 2012 heeft DIS de vennootschap [IDS] NV (hierna: IDC) opgericht, een in Sint Maarten gevestigde vennootschap. Het vestigingsadres van IDC is het adres van het resort. Enig aandeelhouder van IDC is [LR], de echtgenote van [RF]. IDC is op 14 december 2015 in liquidatie getreden.

2.5.

In het jaar 2012 zijn de offertes en facturen ter zake van de renovatiewerkzaamheden aan belanghebbende verstuurd door DIS. Op de facturen is het rekeningnummer van DIS in de Verenigde Staten vermeld.

2.6.

Van 2013 tot en met 2015 zijn nagenoeg alle offertes en facturen ter zake van de renovatiewerkzaamheden afkomstig van IDC. Ook op deze facturen is het rekeningnummer van DIS in de Verenigde Staten vermeld.

2.7.

Namens DIS hebben [AA] en [ED] – in de hoedanigheid van zogenoemde ‘on-site projectmanagers’ – leiding gegeven aan de

renovatiewerkzaamheden. Na oprichting van IDC zijn zij in dienst getreden bij IDC.

2.8

De renovatiewerkzaamheden zijn verricht voor een vergoeding van in totaal USD 17.532.517 (NAf 31.207.880). Deze vergoeding is als volgt samengesteld:

Jaar

Arbeid (USD)

Materialen (USD)

Totaal (USD)

2012

1.169.470

3.134.221

4.303.691

2013

1.494.208

4.018.769

5.512.978

2014

1.505.909

3.742.059

5.247.968

2015

740.363

1.727.515

2.467.879

Totaal

4.909.952

12.622.565

17.532.517

2.9.

Voor de aan belanghebbende verrichte prestaties is geen BBO op aangifte voldaan.

2.10.

De Inspecteur neemt het standpunt in dat nu DIS de verschuldigde BBO niet heeft voldaan, deze belasting op grond van de verleggingsregeling van artikel 11, lid 2, letter b van de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten (LBBO) van belanghebbende kan worden geheven.

2.11.

De Inspecteur heeft op 17 november 2015 aan belanghebbende een naheffingsaanslag BBO opgelegd van NAf 1.780.000. Deze aanslag is als volgt berekend: 5% van USD 20.000.000, ofwel USD 1.000.000 (NAf 1.780.000). Op het aanslagbiljet is als tijdvak waarover wordt nageheven vermeld ‘december 2015’. De naheffingsaanslag heeft betrekking op de belasting die in de jaren 2012 tot en met 2015 werd verschuldigd.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep zijn de twee volgende vragen in geschil:

I. dient de naheffingsaanslag BBO vernietigd te worden, omdat daaraan een gebrek kleeft, en zo dat niet het geval is,

II. is aan belanghebbende voor het jaar 2012 terecht een naheffingsaanslag BBO opgelegd?

Belanghebbende beantwoordt vraag I bevestigend en vraag II ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Indien vraag II bevestigend beantwoord moet worden, is tussen partijen niet in geschil dat het bedrag van de naheffingsaanslag BBO dient te worden bepaald op NAf 364.789 en dat de naheffingsaanslag BBO derhalve verder dient te worden verminderd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.

De Inspecteur concludeert, zoals hiervoor is genoemd, tot vermindering van de naheffingsaanslag BBO tot een bedrag van NAf 364.789.

4 Het oordeel van het Gerecht

5 Gronden

6 Beslissing