Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 10-08-2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:147, CUR2022H00249
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 10-08-2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:147, CUR2022H00249
Gegevens
- Instantie
- Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum uitspraak
- 10 augustus 2023
- Datum publicatie
- 10 augustus 2023
- ECLI
- ECLI:NL:OGHACMB:2023:147
- Zaaknummer
- CUR2022H00249
Inhoudsindicatie
De Minister van Financiën van Curaçao heeft besloten tot opschoning van het bestand van de Ontvanger en heeft begin 2023 aangepast beleid bekendgemaakt. Deze aanpassing komt er (aanvankelijk) op neer dat aanslagen die betrekking hebben op de belastingjaren 2017 en ouder niet meer actief worden ingevorderd. De Minister heeft vanaf januari 2023 op zijn Facebookpagina verslag gedaan over de inzichten en ontwikkelingen en afboekingen ten aanzien van belastingschulden van 2017 en ouder. In deze berichtgeving heeft de Minister te kennen gegeven dat alle belastingschulden c.q. -aanslagen van de belastingjaren 2017 en ouder niet meer actief worden ingevorderd. Ook adviseert de Minister in zijn berichten aan belastingplichtigen om bij de Ontvanger “een debiteurenlijst op te vragen om te controleren of de opschoning correct heeft plaatsgevonden”.
Het Hof oordeelt dat de niet voor meerdere uitleg vatbare, zonder voorbehoud gedane uitlatingen van de Minister van Financiën, herhaald in meerdere Facebook- en krantenberichten, in de gegeven omstandigheden ertoe leiden dat belanghebbende uit die handelwijze redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de Ontvanger de onderhavige aanslag niet meer kan en zal invorderen. Daarbij noemt het Hof de omstandigheid dat de onderhavige naheffingsaanslag al op 30 januari 2023 is afgeboekt en vervolgens niet meer voorkomt op de door de Ontvanger opgemaakte en verstrekte debiteurenlijst. Daaraan doet niet af dat door het Ministerie van Financiën in een later stadium (in een persbericht van 3 april 2023) drie uitzonderingen op het tot dat moment ongeclausuleerde invorderingsbeleid (voor aanslagen van 2017 en eerder) worden geformuleerd. Aan dit vanaf 3 april 2023 geldende beleid komt geen terugwerkende kracht toe. Het Hof komt tot de slotsom dat belanghebbende geen belang meer heeft bij een rechterlijke uitspraak over de onderhavige naheffingsaanslag omdat het niet meer mogelijk is dat de naheffingsaanslag wordt ingevorderd en verklaart het hoger beroep daarom niet ontvankelijk.
Uitspraak
Uitspraak
CUR2022H00249
Datum uitspraak: 10 augustus 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende] N.V., gevestigd te Curaçao, belanghebbende,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 26 juli 2022 in de zaak met BBZ nr. CUR202002287 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
De Inspecteur der belastingen,
zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslag.
1 Procesverloop
Aan belanghebbende is op 28 december 2018 een naheffingsaanslag winstbelasting (hierna de naheffingsaanslag) over het jaar 2013 opgelegd naar een verschuldigde belasting van NAf 913.825
Belanghebbende heeft op 23 januari 2019 tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt.
Belanghebbende heeft op 6 augustus 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
Het Gerecht heeft in haar uitspraak van 26 juli 2022 als volgt beslist:
“Het Gerecht:
- -
-
verklaart het beroep niet tijdig-beslissen gegrond;
- -
-
verklaart het bezwaar ongegrond;
- -
-
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 700; en
- -
-
draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.”
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 26 augustus 2022 hoger beroep ingesteld en dit op 13 december 2022 nader gemotiveerd. De Inspecteur heeft op 29 maart 2023 een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een bedrag aan griffierecht betaald ad NAf 500.
Belanghebbende heeft op 12 mei 2023 een nader stuk ingediend waarop de Inspecteur op 23 mei 2023 heeft gereageerd.
Het Hof heeft, voorafgaand aan de zitting, de Inspecteur verzocht om de Ontvanger mee te nemen naar de zitting. Op 15 mei 2023 heeft het Hof de Inspecteur als volgt nader geïnformeerd omtrent dit verzoek:
“De vragen van het Hof zullen gericht zijn op de stand van zaken omtrent de invordering van de belastingschulden van [belanghebbende] NV (meer specifiek de schuld voor het voorliggende jaar 2013) en meer in het algemeen op het invorderingsbeleid dat door de Ontvanger wordt gehanteerd (voor de jaren 2017 en eerder)”.
De zitting heeft plaatsgehad op 24 mei 2023 te Willemstad. Namens belanghebbende zijn verschenen [A], [B], [C] (verbonden aan [Q]) en [D] (werkzaam bij belanghebbende). Namens de Inspecteur zijn verschenen [E], [F] en [G]. De Ontvanger is vertegenwoordigd door [H], [I] en [J].
Ter zitting zijn gelijktijdig met onderhavige zaak de zaken van [X] B.V. (bekend onder nummers CUR2022H00245 tot en met CUR2022H00248) behandeld. Ook in laatstgenoemde zaken is de Inspecteur verzocht de Ontvanger mee naar de zitting te nemen.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Door het Gerecht zijn de volgende feiten vastgesteld.
“2.1 Belanghebbende is een bankinstelling die is onderworpen aan het toezicht van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (hierna: de Centrale Bank).
Belanghebbende heeft op 3 maart 2005 [X] BV (hierna: [X] BV) opgericht dan wel laten oprichten, waarvan ze (indirect) 100% aandeelhouder is.
X] BV heeft geen bankvergunning en is niet als bank of andere financiële instelling onderworpen aan het toezicht van de Centrale Bank.
Volgens de oprichtingsakte en de statuten van [X] BV bestaan haar activiteiten uit het beleggen van vermogen in effecten en deposito's.
Belanghebbende heeft in 2005 voor een bedrag van NAf 40 miljoen aan beleggingen tegen schuldigerkenning overgedragen aan [X] BV. Ter zake van de hierdoor ontstane schuldpositie is door belanghebbende rente in rekening gebracht. Daarnaast heeft belanghebbende, ook in 2005, voor een bedrag van NAf. 17 miljoen aan beleggingen via een kapitaalstorting in [X] BV ingebracht.
Bij brief van 22 maart 2005 heeft [X] BV aan de Inspecteur verzocht om haar als een Vrijgestelde Vennootschap in de zin van artikel IA, lid 1, letter f van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (LWB, tekst 2005) aan te wijzen, Op het vermelde verzoek heeft de Inspecteur niet gereageerd.
X] BV heeft bij brief van 21 juni 2005 aan de Inspecteur geschreven dat zij geen reactie heeft ontvangen op het verzoek, waardoor zij ervan uitgaat dat de status als Vrijgestelde Vennootschap is verleend en dat de Inspecteur kennelijk ook van mening is dat aan de voorwaarde is voldaan dat [X] BV niet is onderworpen aan toezicht van de Centrale Bank.
X] BV heeft, ook na de start in 2005, beleggingen aangekocht. Die aankopen liepen en lopen steeds via de bankrekening van belanghebbende, waarbij verrekening in rekening courant plaatsvindt. [X] BV heeft geen eigen bankrekening.
Belanghebbende stelt commercieel geconsolideerde jaarstukken op die zij moet indienen bij de Centrale Bank. Hierin zijn de resultaten van [X] BV begrepen. De Centrale Bank heeft de bevoegdheid om inlichtingen in te winnen bij deelnemingen van belanghebbende.
X] BV heeft dezelfde bestuurders als belanghebbende. De bestuurders van belanghebbende moeten toestemming geven voor iedere aankoop van beleggingen door [X] BV.
2.11.Belanghebbende heeft op 17 oktober 2014 over het jaar 2013 aangifte voor de winstbelasting gedaan naar een belastbaar bedrag van NAf 2.363.318.
Het resultaat van [X] BV bedraagt in 2013 NAf 3.323.000. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag winstbelasting 2013 is dit bedrag in de heffing betrokken. De naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van 0,275 (winstbelastingtarief 2013) x NAf 3.323.000 NAf 913.825.”
Het Hof zal ook van deze feiten uitgaan en vult deze als volgt aan.
De Minister van Financiën, Javier Silvania (Minister), heeft in het kader van opschoning van het bestand van de Ontvanger in 2023 aangepast beleid uitgevaardigd. In de basis komt deze aanpassing (aanvankelijk) er op neer dat aanslagen die betrekking hebben op de belastingjaren 2017 en ouder niet meer actief worden ingevorderd. De Minister heeft in 2023 op zijn Facebookpagina verslag gedaan over de inzichten en ontwikkelingen ten aanzien van belastingschulden van 2017 en ouder. Tot de gedingstukken behoren de volgende Facebookberichten van de Minister:
- op 28 januari 2023 (naast een artikel uit Vigilante):
“Vigilate. Alle oude belastingschulden van 2017, 2016, 2015, 2014 ect. worden gecanceld. Dit geldt ook voor de OZB. Het artikel van Vigilate heeft een klein foutje. Voor de rest is het artikel van Vigilante TOP.”
- op 28 januari 2023:
“ALLERLAATSTE NIEUWS
Opschoning invorderingsbestand 2017 en ouder van de Ontvanger aan de gang. Ons (Hof: hartsymbool) klopt voor Curaçao.
Onthoud om een debiteurenlijst op te vragen om te controleren of de opschoning correct heeft plaatsgevonden.
(…)
Calculated Total
Duration: 28 hours
We are at After
58,9% 09:49:22”
- op 29 januari 2023 (09:57):
“Opschoning invorderingsbestand (..)
We are at After (processing time)
97,9% 15:39:12
(…)
Morning! We zij er bijna”
- op 29 januari 2023 (13:43)
“We are at After (processing time)
100.0% 15:55:28
(…)
Done!#Over&Out
Eerste fase van de opschoning van de vervuilde invorderingsbestanden van de Ontvanger is klaar.”
In de tot de gedingstukken behorende krantenberichten (waaraan ook in de Facebookberichten wordt gerefereerd) wordt in vergelijkbare zin gerapporteerd.
Tot de gedingstukken behoren door belanghebbende bij de Ontvanger opgevraagde debiteurenoverzichten van 30 januari 2023, 12 april 2023, 9 mei 2023 en 17 mei 2023. Ten aanzien van de onderhavige naheffingsaanslag staat op het overzicht van 30 januari 2023 vermeld:
Aanslagnummer |
Datum/Periode |
Totaal Aanslag |
(…) |
Totaal Afgeboekt |
Openstaand |
(…) |
Verminderd |
Belastingmiddel |
WBA/WBS |
||||||
(…) |
201340 |
913,825.00 |
913,825.00 |
0.00 |
913,825.00 |
Op de debiteurenoverzichten van 12 april 2023, 9 mei 2023 en 17 mei 2023 staat de onderhavige naheffingsaanslag niet (meer) vermeld. De Ontvanger heeft ter zitting van het Hof verklaard dat er tot op heden geen bedrag openstaat ter invordering op deze naheffingsaanslag.
Bij persbericht van 3 april 2023 ‘Aanpassing invorderingsbeleid belastingdienst’ heeft de Minister het beleid als volgt omschreven.
“Sinds 2010 werd een saneringsregel door de Ontvanger toegepast en heeft opschoning van het invorderingssysteem plaatsgevonden. Zo heeft in 2015 een opschoning van het invorderingssysteem plaatsgevonden waarbij voor ruim NAf 900 miljoen aan aanslagen ouder dan 5 jaar buiten invordering is gesteld. De benodigde beleidsmatige en organisatorische aanpassingen om een nieuwe aangroei van het invorderingsbestand te voorkomen zijn destijds echter uitgebleven. Het Kabinet Pisas 2 heeft sinds het aantreden in juni 2021 is prioriteit gegeven aan het innen van openstaande schulden van onder meer belastingen, premies en het wegwerken van administratieve achterstanden bij de belastingdienst. Dit is zeer succesvol geweest voor wat betreft de belasting- en premieopbrengsten en door de belastingdienst zijn veel achterstallige aanslagen opgelegd. Mede door het opleggen van deze achterstallige aanslagen is het invorderingsbestand gegroeid tot een nominaal bedrag van NAf 5,7 miljard aan belasting- en premieschulden verdeeld over ruim 130.000 Crib-nummers. Deze omvang maakt het onmogelijk om met de beschikbare invorderingscapaciteit alle schulden effectief in te vorderen en derhalve dat er prioriteiten moeten worden gesteld bij de invordering van openstaande schulden. Door een team van deskundigen zijn diverse analyses uitgevoerd om vast te stellen op welke wijze het invorderingsbestand tot een beheersbaar niveau kon worden teruggebracht. Hierbij werd duidelijk dat het zoals gebruikelijk hanteren van de dagtekening (datum) van de aanslag als basis voor de prioritering niet tot het gewenste effect zou leiden. Uit internationaal onderzoek (OECD, 2019) is gebleken dat de invorderingskans van belastingschulden afneemt naarmate de tijd voortschrijdt. Soortgelijk onderzoek op Curaçao heeft tot dezelfde conclusie geleid: 50% van de opbrengsten wordt gerealiseerd binnen 2 jaar na het opleggen van de aanslag en 90% binnen 5 jaar. De opbrengst na 5 jaar is derhalve marginaal en daarbij komt dat het invorderen van aanslagen ouder dan 5 jaar vaak relatief meer invorderingscapaciteit eist dan het invorderen van relatief jonge aanslagen. Het invorderingsbestand van de belastingdienst bevatte ultimo 2022 aanslagen welke zelfs nog terug gaan tot het jaar 1994. Teneinde het invorderingsbestand tot een beheersbaar niveau terug te brengen alsmede om de belastingdienst als geheel de gelegenheid te bieden om in de actualiteit te gaan werken is door de belastingdienst een aanpassing doorgevoerd aan het invorderingsbeleid. In de basis komt deze aanpassing erop neer dat aanslagen welke betrekking hebben op de belastingjaren 2017 en ouder niet meer actief worden ingevorderd. Dit betekent nadrukkelijk niet dat de schulden zijn kwijtgescholden, maar dat de belastingdienst de invorderingscapaciteit zal richten op jonge aanslagen met een hoge invorderingskans. Op deze hoofdregel zijn echter 3 uitzonderingen in het invorderingsbeleid opgenomen. Aanslagen over de belastingjaren 2017 en ouder worden wel ingevorderd indien deze zijn opgelegd naar aanleiding van een fiscaal strafrechtelijk onderzoek, indien de belastingschuld over de jaren 2017 en ouder NAf 1 miljoen of hoger bedraagt en de belastingdienst over informatie beschikt waaruit blijkt dat er verhaalsmogelijkheden zijn, of indien de belastingschuld over 2017 en ouder reeds op een derdenrekening (zoals bij een notaris) is voldaan. Deze beleidswijziging heeft ook tot gevolg dat bezwaarschriften over de belastingjaren 2017 en ouder niet meer zullen worden afgehandeld tenzij belastingplichtige aangeeft hier belang bij te hebben. Dit laatste kan het geval zijn indien het toewijzen van het bezwaar tot een restitutie van een reeds betaald of verrekend bedrag kan leiden. Op deze wijze levert de aanpassing van het invorderingsbeleid tevens een bijdrage aan de reductie van de grote voorraad bezwaarschriften. Zo’n 25% van de ongeveer 45.000 bezwaarschriften die nog moeten worden afgehandeld heeft betrekking op de belastingjaren 2017 en ouder. Voor de belastingdienst zijn voor 2023 doelstellingen vastgesteld welke ertoe moeten leiden dat de organisatie nog dit jaar de laatste achterstanden wegwerkt, in de actualiteit gaat en blijft werken en de kwaliteit van de dienstverlening verbetert. Waar mogelijk wordt hierbij gebruik gemaakt van ICT-mogelijkheden. Periodiek wordt door de belastingdienst aan de Minister van Financiën, Javier Silvania, gerapporteerd over de voortgang van deze werkzaamheden en tevens zal de bevolking hier regelmatig over worden geïnformeerd.”
Op 4 april 2023 plaatst de Minister op zijn Facebookpagina een foto van een krantenkop met de aanhef:
“Slecht nieuws voor een groep met belastingschulden van meer dan 5 jaren!! Als de schuld een bestraffend/fiscal karakter heeft of als die groter is dan 1 miljoen.”
Op 4 april 2023 heeft het Hof het volgende e-mailbericht aan de Inspecteur gezonden:
“Betreft: [Q] NV
Geachte inspecteur (xx),
In verband met het vooronderzoek in de zaak/zaken met bovengenoemd nummer, vraagt de voorzitter van het Hof uw aandacht voor het volgende.
In een persbericht van 3 april 2023 heeft de Minister van Financiën verwoord dat aanslagen welke betrekking hebben op belastingjaren 2017 en ouder niet meer actief worden ingevorderd. In een aantal, in het persbericht nader omschreven, gevallen zal wel worden ingevorderd. Ook is in het bericht vermeld dat bezwaarschriften over de belastingjaren 2017 en ouder niet meer zullen worden afgehandeld tenzij de belastingplichtige aangeeft hierbij belang te hebben.
Het Gemeenschappelijk Hof heeft de behandeling van het hoger beroep dat door [Q] NV is ingesteld gepland op 24-mei-2023. Nu deze datum snel nadert wenst het Gemeenschappelijk Hof, ook in verband met de voorbereidingen van deze zittingsronde, graag duidelijkheid over uw positie.
Het Gemeenschappelijk Hof verzoekt dan ook uw standpunt naar aanleiding van voormeld persbericht van de Minister op korte termijn te vernemen. Meer specifiek wenst het Gemeenschappelijk Hof te vernemen of de aan belanghebbenden opgelegde aanslag(en) nog worden ingevorderd. Zo niet dan komt, door het wegvallen van de invorderingsmaatregelen, het procesbelang wellicht te vervallen.
Het Gemeenschappelijk Hof ziet gaarne uw antwoord binnen één week na dagtekening van deze brief tegemoet. Vervolgens zal een reactie van belanghebbende worden gevraagd.”
Op 13 april 2023 heeft de Inspecteur het in 2.7 genoemde e-mailbericht beantwoord:
“Uw vraag over de invordering van de aanslag in kwestie heeft de Inspecteur doorgestuurd aan de Ontvanger. De Inspecteur verneem van de Ontvanger dat op basis van het persbericht in onderhavige geval zal worden ingevorderd.”
In het proces-verbaal van de zitting bij het Hof is onder meer het volgende opgenomen:
“De Ontvanger licht toe dat sprake is van een algehele, voorwaardelijke, opschoning van de bestanden. De voorwaarden zijn later, in het persbericht van het Ministerie van Financiën van 3 april 2023, aangeduid. De opschoning wordt teruggedraaid als niet aan de voorwaarden is voldaan. Momenteel staan de aanslagen nog op nihil.
Op de vraag van de rapporteur wat in het persbericht wordt bedoeld met “indien de belastingschuld over de jaren 2017 en ouder NAf 1 miljoen of hoger bedraagt”, verklaart de Ontvanger dat de NAf 1 miljoen ziet op het totaal van alle belastingschulden per kalenderjaar.
Naar aanleiding van de opmerking van de rapporteur dat het de vraag is of de Minister vertrouwen heeft gewekt met de Facebook berichten, verklaart de Ontvanger dat die kwestie naar zijn mening aan de civiele rechter moet worden voorgelegd.
(…)
De Ontvanger verklaart desgevraagd dat geen rechten kunnen worden ontleend aan - niet officiële - publicaties van de Minister op Facebook. Het gaat hier om de bevoegdheid van de Ontvanger.
De rapporteur merkt op dat het gaat om uitlatingen van de Minister en dat de Ontvanger de instructies van de Minister heeft uitgevoerd door de debiteurenlijsten op te schonen.
De Ontvanger verklaart dat de Minister slechts een advies heeft gegeven en dat de beslissing bij de Ontvanger ligt. Het opschonen van de debiteurenlijsten is een massaal proces geweest. Het is de bedoeling de opschoning voor aanslagen van meer dan één miljoen NAf daarna weer terug te draaien. Daar zijn wij momenteel mee bezig. Er is geen sprake van kwijtschelding, maar van buiten invordering plaatsen met de bedoeling dat in bepaalde gevallen later weer terug te draaien. Hij begrijpt dat dit bij belanghebbenden vreemd overkomt. De Minister is verantwoordelijk voor wat hij zegt, maar de Minister kan de Ontvanger geen opdracht geven, alleen een advies.
Naar aanleiding van de opmerking van het Hof dat belastingplichtigen zien dat de Ontvanger reageert op Facebook berichten van de Minister, verklaart de Ontvanger dat alleen hij bevoegd is om in te vorderen. Het is niet abnormaal dat de Ontvanger aanslagen op oninbaar stelt en ze nadien weer laat herleven.
Het Hof merkt op dat ingevolge artikel 10 van de Invorderingsverordening 1954 aanslagen die vijf jaren na de dagtekening daarvan niet zijn ingevorderd, zijn verjaard. Kennelijk zijn er al vijf jaar geen invorderingsmaatregelen genomen. Daar sluit de Minister bij aan. Vervolgens is de afweging gemaakt om oude vorderingen “buiten invordering te stellen”.
(…)
De Ontvanger verklaart dat de Minister van Financiën niet de bevoegdheid heeft om schulden kwijt te schelden. Dat is de bevoegdheid van de Ontvanger.
De rapporteur merkt op dat de Minister wel vertrouwen kan wekken.”
De Ontvanger heeft in een andere zaak (de uitspraak in die zaak is vandaag gepubliceerd onder de nummers CUR2022H00280, CUR2022H00281 en CUR2022H00282) waar ook het aangepaste invorderingsbeleid in het hoger beroep aan de orde was, een document overgelegd met de volgende tekst:
“Oninbaar lijden.
Indien de Ontvanger - om welke reden dan ook- de aanslagen niet (meer) kan innen blijven deze voor de onbetaalde bedragen in de geautomatiseerde systeem 'open' staan. Als gevolg hiervan ontstaat systeemvervuiling.
De oninbare bedragen dienen uit de 'aktuele' vorderingenadministratie verwijderd te worden ('oninbaar lijden') en moeten afzonderlijk worden geadministreerd c.q. bewaakt. Reden waarom iemand die een debiteurenlijst opvraagt de oninbaar gelegen aanslagen niet op de debiteurenlijst ziet. (Piepsysteem)
Oninbaar lijden is een administratieve maatregel. De belastingschuldige wordt van deze maatregel niet in kennis gesteld. De aanslagen blijven dus wel invorderbaar indien aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. (ze zijn niet verjaard)
Bij kwijtschelding van belasting daarentegen gaat de betreffende belastingverbintenis teniet en kan geen betaling meer worden afgedwongen.
Discretionaire bevoegdheid van de Ontvanger
De Ontvanger heeft een discretionaire bevoegdheid. Dat wil zeggen dat de ruimte die de wet hem geeft, alleen hij bevoegd is om het invorderingsbeleid te bepalen. Waar je ook in de invorderingsverordening leest wordt aangegeven dat het "de Ontvanger is en niet de minister".
Dus toezeggingen gedaan door de minister kan de Ontvanger niet binden en dus kan dan ook geen rechten hieraan worden ontleent. Dit wordt hierna toegelicht.
Het vertrouwenbeginsel
Het enkele vertrouwen dat een belastingplichtige ontleent aan een dergelijke gedraging van de belastingadministratie of een toezegging is niet voldoende voor een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Dispositievereiste
Voor een beroep op bescherming van het vertrouwen is vereist dat de burger ten gevolge van het vertrouwen in een nadelige positie is komen te verkeren (leest schade lijdt) dan indien die mededeling niet zouden zijn gedaan. (HR 26 september 1979, nr. 19250, BNB 1979/311).
Of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden danwel in een nadelige positie is komen te verkeren door de toezegging van de minister is niet gesteld en ook niet gebleken.”
Zoals weergegeven in voornoemde uitspraak (zie 2.10) heeft de Ontvanger een onderscheid gemaakt tussen het “oude en het nieuwe beleid” van de Minister. Volgens hem heeft hij op grond van het oude beleid van de Minister (naar het Hof begrijpt het beleid vanaf begin januari 2023 tot 3 april 2023; hierna het aangepaste beleid) alle aanslagen die betrekking hebben op het jaar 2017 en de daaraan voorafgaand jaren in het systeem op nihil gezet en worden op grond van het op 3 april 2023 uitgebrachte beleid (hierna: het vanaf 3 april 2023 geldende beleid) een aantal aanslagen die op nihil waren gezet zo spoedig mogelijk weer in het debiteurensysteem van de Ontvanger op de oorspronkelijke bedragen gezet. In het actuele debiteurenoverzicht zijn de op oninbaar gestelde aanslagen niet zichtbaar voor een belastingplichtige indien hij vraagt om een overzicht van de openstaande aanslagen voor het jaar 2017 en de daaraan voorafgaande jaren. In het systeem dat de Ontvanger ter beschikking staat zijn die aanslagen echter wel zichtbaar naar de bedragen voor de op nihilstelling daarvan. De opschoning van de bestanden is massaal en integraal geschied, de Ontvanger stelt dat momenteel bedragen van NAf 1 miljoen en hoger handmatig worden teruggeboekt.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende (nog) belang heeft bij het hoger beroep en, zo nee, of het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Indien belanghebbende ontvankelijk is in haar hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, in geschil of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de winst van [X] BV met toepassing van het leerstuk van fraus legis moet worden gerekend tot de belastbare winst van belanghebbende.
De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend. Als deze vraag bevestigend wordt beantwoord is de vervolgvraag of de naheffingsaanslag vernietigd moet worden op grond van het vertrouwensbeginsel. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord is alsdan de vraag of de naheffingsaanslag verminderd moet worden.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.