Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba), 28-07-2000, BQ8678, 1999-101
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba), 28-07-2000, BQ8678, 1999-101
Gegevens
- Instantie
- Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
- Datum uitspraak
- 28 juli 2000
- Datum publicatie
- 21 juni 2011
- ECLI
- ECLI:NL:ORBBNAA:2000:BQ8678
- Zaaknummer
- 1999-101
Inhoudsindicatie
Grondbelasting / Artikel 11 en 22 Lvg / Belastingjaar 1998
De inspecteur mag binnen het vijfjarig tijdvak een hoger waarde in aanmerking nemen indien er in een jaar gebouwd is. Indien een onroerend goed eigendom is van meerdere personen, kan de inspecteur één aanslag grondbelasting opleggen. Grondbelasting slechts wordt geheven, voor zover de totale waarde van alle belastbare onroerende goederen waarvan de belastingplichtige krachtens zakelijk recht het genot heeft meer bedraagt dan Afl 60.000. Deze aftrek geldt bij meerdere eigenaren per eigenaar.
Uitspraak
Beschikking van 28 juli 2000, nr. 1999-101.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
1. Het procesverloop:
1.1 Aan appellante is voor het jaar 1998 een aanslag in de grondbelasting opgelegd naar een belastbare waarde van Afl 2.940.00, tot een belastingbedrag van Afl 11.760.
1.2 Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 22 maart 1999, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3 Bij op 26 april 1999 ter griffie van de Raad binnengekomen beroepschrift is appellante van deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4 De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5 Ter zitting van 19 november 1999 zijn verschenen mr. T als gemachtigde van appellante en de Inspecteur.
Gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
De Raad heeft de Inspecteur gelegenheid geboden schriftelijk te reageren op de pleitnota van gemachtigde.
1.6 Bij faxbericht van 10 december 1999 heeft de Inspecteur gereageerd op de pleitnota van gemachtigde.
1.7 Bij brief, ingekomen ter griffie van de Raad op 20 januari 2000, heeft gemachtigde gereageerd op voormeld faxbericht van de Inspecteur. Een kopie van de onderwerpelijke aanslag was bijgevoegd.
1.8 Ter zitting van 27 april 2000 zijn verschenen mr. T voornoemd en de Inspecteur.
2. De ontvankelijkheid van het beroep:
Appellante kan in haar beroep worden ontvangen, nu het beroepschrift binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend.
3. De tussen partijen vaststaande feiten:
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
3.1 Bij Ministeriële beschikking van 27 juni 1995 werd aan de naamloze vennootschappen A N.V. en B N.V. het recht van erfpacht op een stuk grond, groot 4.334 vierkante meter, gelegen te E verleend voor de tijd van zestig jaren.
3.2 Het erfpachtsrecht, waarin beide voornoemde naamloze vennootschappen ieder een onverdeeld aandeel hadden, werd gevestigd bij notariële akte verleden op 24 augustus 1995, welke op 25 augustus 1995 bij afschrift werd overgeschreven ten hypotheekkantore op Aruba.
3.3 Op het kavel werd een kantorencomplex gebouwd, plaatselijk bekend als het X, te Oranjestad op Aruba.
3.4 Omstreeks augustus 1996 heeft een belastingambtenaar voormelde onroerende zaak opgenomen. Het gebouw was toen nog niet af en stond leeg. In 1998 was het gebouw in gebruik.
3.5 Over het belastingjaar 1997, het eerste jaar van het belastingtijdvak als bedoeld in artikel 14 van de Landsverordening grondbelasting (Lvg), heeft de Inspecteur een aanslag grondbelasting opgelegd over een waarde van Afl 208.512, zijnde de onbebouwde waarde van het erfpachtsrecht verminderd met Afl 60.000.
3.3 Bij de litigieuze aanslag heeft de Inspecteur het erfpachtsrecht ten laste van appellante in de heffing van de grondbelasting betrokken voor de belastbare waarde van Afl 3.000.000 verminderd met Afl. 60.000 is Afl. 2.940.000.
4. Geschil:
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
- Kon de Inspecteur de waarde van het onroerend goed in het tweede jaar van het belastingtijdvak op een hogere waarde stellen dan in het eerste jaar,
- Kon de Inspecteur de aanslag stellen op naam van appellante die gerechtigd is tot de onverdeelde helft van het erfpachtsrecht,
- Dient de aftrek van Afl 60.000, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, Lvg per onroerend goed of per belastingplichtige te worden toegepast.
5. De standpunten van partijen:
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waarvan de overgelegde pleitnota deel uitmaakt en waartoe ook behoort de na de eerste zitting op de voet van artikel 10 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 gevoerde briefwisseling.
6. Beoordeling van het geschil:
6.1.1 Krachtens artikel 3 van de Lvg is de heffingsgrondslag een onroerend goed, opgevat en bepaald overeenkomstig de verdere bepalingen van de Lvg.
Als belastingplichtige wordt in die verordening aangewezen hij die bij de aanvang van het belastingjaar het genot heeft van het onroerend goed krachtens het recht van bezit, of enig ander zakelijk recht (artikel 12 Lvg).
6.1.2 Artikel 13 bepaalt dat het belastingjaar begint 1 januari en eindigt 31 december. Krachtens artikel 14 Lvg geschiedt een aanslag telkens voor een tijdvak van vijf jaren.
6.1.3 Voor elk vijfjarig tijdvak worden leggers opgemaakt, waarin de onroerende goederen zijn beschreven en de naam van de belastingplichtige alsmede de belastbare waarde zijn vermeld (artikel 22 Lvg). Ingeval er twee of meer belastingplichtigen zijn, dan wordt van een hunner de naam vermeld onder bijvoeging der woorden 'en anderen'(artikel 22 onder c Lvg).
6.1.4 Artikel 24, eerste lid, Lvg bepaalt dat de leggers in de loop van het vijfjarig tijdvak, waarvoor zij zijn vastgesteld, geen wijzigingen ondergaan dan welke het gevolg zijn van onder meer:
- (letter b) het geheel of gedeeltelijk belastbaar worden van onbelastbare goederen en omgekeerd
- (letter c) bij op- of aanbouw of gedeeltelijke vernieuwing.
6.1.5 Artikel 35 Lvg bepaalt dat voor gebouwen of afzonderlijk gebruikte gedeelten van gebouwen met hun aanhorigheden, die gedurende een tijdvak van minstens zes achtereenvolgende maanden ongebruikt en onverhuurd gebleven zijn, aan hem, die gedurende het gehele tijdvak daarvoor is aangeslagen, op zijn verzoek ontheffing van belasting over dat tijdvak wordt verleend.
6.2.1 De Raad houdt het er voor dat de Inspecteur op grond van de ambtelijke waarneming als bedoeld onder 3.4. heeft aangenomen dat bij de aanvang van het belastingjaar 1997 het onroerend goed als onbebouwd moest worden aangemerkt.
De afwijkende stellingname van de Inspecteur in zijn reactie op de pleitnota van de gemachtigde stelt de Raad derhalve terzijde.
6.2.2 Uitgaande van het vorenoverwogene is de Raad van oordeel dat, wat er ook zij van de juistheid van de aanname van de Inspecteur, het systeem van de Lvg, zoals neergelegd in de artikelen 13 en 24, eerste lid, aanhef en onder c, met zich brengt dat hij voor het jaar 1998 de toestand bebouwd voor de heffing in aanmerking mocht nemen.
6.3.1 Op grond van de Lvg, artikel 22, aanhef en onder c., in verbinding met artikel 12, oordeelt de Raad dat de verordening toelaat ter zake van een onroerend goed ten laste van twee of meer belastingplichtigen één aanslag op te leggen.
De legger behelst dan de naam van de betreffende belastingplichtige onder bijvoeging van de woorden 'en anderen'.
6.3.2 De Inspecteur heeft op de tweede zitting de leggerinschrijving geproduceerd, waarin het onderhavige onroerend goed voorkomt, alsmede de naam van appellante met de bijvoeging ‘E/A’ , zodat ook op dit punt het gelijk aan zijn zijde is.
6.3.3 Omtrent het derde geschilpunt overweegt de Raad als volgt. Artikel 11, tweede lid, Lvg houdt in dat de belasting slechts wordt geheven, voor zover de totale waarde van alle belastbare onroerende goederen waarvan de belastingplichtige krachtens zakelijk recht het genot heeft meer bedraagt dan Afl 60.000. Deze aftrek geldt zowel voor de belastingplichtige als de 'anderen' in de zin van artikel 22, onder c, Lvg, dus voor appellante en B N.V..
Op de waarde van het gebouwde eigendom komt dan ook een bedrag van tweemaal Afl 60.000 in mindering voordat het tarief wordt toegepast.
7. Beslissing:
De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak en vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbare waarde van Afl. 2.880.000.
mrs. A.W.M. Bijloos, C.W.M. van Ballegooijen en L.F. van Kalmthout.