Home

Parket bij de Hoge Raad, 09-10-2001, AB3318, 03354/00

Parket bij de Hoge Raad, 09-10-2001, AB3318, 03354/00

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
9 oktober 2001
Datum publicatie
10 oktober 2001
ECLI
ECLI:NL:PHR:2001:AB3318
Formele relaties
Zaaknummer
03354/00
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 04-02-2025 tot 01-10-2025] art. 124

Inhoudsindicatie

-

Conclusie

Mr Jörg

Nr. 03354/00

Zitting 26 juni 2001

Conclusie inzake:

[Verzoeker=verdachte]

Edelhoogachtbaar College,

1. Verzoeker is door het gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 24 mei 2000 ter zake van 1. "moord" en 3. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan door het dragen van een vuurwapen van categorie III" veroordeeld tot twaalf jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

2. Namens verzoeker heeft mr G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.

3. Het eerste middel klaagt erover dat een deel van de terechtzitting in hoger beroep zonder wettige grond niet in het openbaar heeft plaatsgevonden.

4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroept houdt - voorzover de beoordeling van het middel van belang - in:

"Proces-verbaal van de op 10 mei 2000 gehouden openbare terechtzitting van de meervoudige kamer van dit gerechtshof.

()

Op de vraag van de voorzitter aan de getuige [betrokkene A] of hij bloed- of aanverwant van de verdachte is, wordt er door personen op de publieke tribune op luide toon geantwoord. Hierop vermaant de voorzitter personen op de publieke tribune tot stilte. Enkele personen op de publieke tribune maken daarop opmerkingen, waarna de voorzitter de personen op de publieke tribune aanzegt tijdens de verdere behandeling van de strafzaak volledig stilzwijgen te bewaren. Nadat hierop wederom door personen op de publieke tribune opmerkingen worden gemaakt, schorst de voorzitter de behandeling ter terechtzitting enkele minuten teneinde de parketpolitie in de gelegenheid te stellen de publieke tribune te ontruimen. De voorzitter gelast dat de verdachte wordt gebracht naar het voor hem bestemde vertrek. Na terugkeer van de verdachte in de zittingzaal deelt de voorzitter mede dat het onderzoek wordt hervat.

()

De advocaat-generaal, verdachte en de raadsman doen afstand van de getuigen.

De raadsman van verdachte verzoekt het hof de publieke tribune open te stellen. De advocaat-generaal heeft geen bezwaar tegen het verzoek van de raadsman van verdachte.

Het hof, gehoord de raadsman van verdachte alsmede de advocaat-generaal stelt de publieke tribune open voor belangstellenden."

5. Voorzover het middel als uitgangspunt neemt dat een deel van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet in het openbaar heeft plaatsgevonden, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt niet dat een bevel tot sluiting der deuren is gegeven dan wel dat een deel van de behandeling van de zaak is verplaatst naar een niet voor het publiek toegankelijke ruimte buiten de zittingzaal, zoals het geval was in de zaak die heeft geleid tot HR 4 april 2000, NJ 2000, 633 m.nt. 'tH.

6. Voorzover de steller van het middel het standpunt inneemt dat er slechts enkele ordeverstoorders waren en dat op basis van art. 124, derde lid, Sv alleen de orderverstoorders verwijderd hadden mogen worden van de publieke tribune, geldt het volgende.

7. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt niet dat slechts enkele van de op de publieke tribune aanwezige belangstellenden zich schuldig hebben gemaakt aan de verstoring van de orde, zodat het middel ook in zoverre feitelijke grondslag mist. Uitsluitend met betrekking tot de tweede ordeverstoring is in het proces-verbaal gerelateerd dat die werd veroorzaakt door enkele personen op de publieke tribune. Ten aanzien van de eerste en de derde ordeverstoring wordt in zijn algemeenheid gesproken over personen op de publieke tribune.

8. Voor wat betreft de reikwijdte van art. 124 Sv is het van belang de eerste drie leden van dat artikel in ogenschouw te nemen. Deze luiden als volgt:

"1. Voor de handhaving der orde ter gelegenheid van ambtsverrichtingen draagt zorg de voorzitter van het college, of de rechter of ambtenaar, die met de leiding dier verrichtingen is belast.

2. Deze neemt de noodige maatregelen opdat die ambtsverrichtingen zonder stoornis zullen kunnen plaats vinden.

3. Indien daarbij iemand de orde verstoort of op eenigerlei wijze hinderlijk is, kan de betrokken voorzitter, rechter of ambtenaar, na hem zoo nodig te hebben gewaarschuwd, bevelen dat hij zal vertrekken en, in geval van weigering, hem doen verwijderen en tot den afloop der ambtsverrichtingen in verzekering doen houden."

9. Hoewel lezing van de sinds de datum van inwerkingtreding op 1 januari 1926 ongewijzigd gebleven tekst van art. 124, derde lid, Sv tot de gevolgtrekking lijkt te nopen dat uitsluitend de ordeverstoorders verwijderd mogen worden, lijkt mij dat uit een oogpunt van ordehandhaving niet praktisch. De orde kan immers zodanig door personen worden verstoord dat individualisering van de onruststokers niet altijd even goed mogelijk is. Leendertz schreef hier al over in zijn in het NJB van 1934, p. 589 e.v. gepubliceerde artikel "Handhaving der orde op strafzittingen". De voorzitter is ordehandhaver, geen opsporingsambtenaar. Indien niet aanstonds duidelijk is welk te localiseren individu zich aan het verstoren van de orde schuldig maakt, of indien steeds anderen de orde verstoren, of indien het getal der orderverstoorders daartoe aanleiding geeft, kan optreden waarbij helaas de goeden onder de kwaden zullen hebben te lijden geïndiceerd zijn.

10. In geval van ordeverstoring is de voorzitter echter niet slechts aangewezen op het derde lid, maar kan ook het tweede lid van art. 124 Sv uitkomst bieden. Leendertz wijst erop dat de voorzitter op grond van het tweede lid de bevoegdheid toekomt om ter voorkoming van verdere ordeverstoringen de publieke tribune te ontruimen. Natuurlijk moet niet te snel naar dit middel worden gegrepen, maar art. 124 Sv laat de voorzitter op dat punt een behoorlijke mate van beleidsvrijheid. Die vrijheid is hier niet misbruikt, aangezien de zittingsorde in korte tijd drie keer werd verstoord en de voorzitter tweemaal - tevergeefs - een waarschuwing aan het adres van de zich op de publieke tribune bevindende ordeverstoorders had gericht, alvorens deze te doen ontruimen.

11. Het middel faalt derhalve.

12. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte art. 55 Sr heeft toegepast. Uit de verwijzing in het middel naar HR 24 april 1984, NJ 1984, 639 leid ik af dat de steller van het middel kennelijk meent dat het hof deze bepaling heeft toegepast omdat het van oordeel zou zijn dat sprake is van eendaadse samenloop tussen feit 1 en feit 3.

13. Ten laste van verzoeker is onder 3 bewezenverklaard dat:

"hij op 25 juli 1999 te Dordrecht, een vuurwapen van categorie III onder 1, in de vorm van een pistool, te weten een pistool (kaliber 7.65 mm), voorhanden heeft gehad en heeft gedragen."

14. Nu verzoeker door het aanwezig hebben van het pistool op de openbare weg zich schuldig heeft gemaakt aan zowel het voorhanden hebben als het dragen van dat vuurwapen en het hof blijkens het hiervoor onder 1 overwogene het onder 3 bewezenverklaarde feit slechts heeft gekwalificeerd naar het feit dat met de zwaarste strafbepaling is bedreigd, heeft het hof art. 55 Sr kennelijk toegepast omdat het - terecht - van oordeel is dat ten aanzien van de onder 3 bewezenverklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop. Het kennelijk aan het middel ten grondslag liggende uitgangspunt is derhalve onjuist.

15. Overigens faalt het middel ook bij gebrek aan belang, aangezien het maximum van de voor de onderhavige feiten op te leggen vrijheidsstraf volledig wordt bepaald door feit 1.

16. Het middel is tevergeefs voorgesteld en leent zich voor afdoening met de aan art. 101a RO ontleende overweging.

17. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.

18. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG