Parket bij de Hoge Raad, 04-02-2003, AF1941, 02526/01
Parket bij de Hoge Raad, 04-02-2003, AF1941, 02526/01
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 februari 2003
- Datum publicatie
- 22 maart 2023
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2003:AF1941
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AF1941
- Zaaknummer
- 02526/01
Inhoudsindicatie
-
Conclusie
Nr. 02526/01
Mr Wortel
Zitting: 10 december 2002
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verzoeker is door het Gerechtshof te Arnhem wegens "zware mishandeling" veroordeeld tot 2 jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof een inbeslaggenomen voorwerp verbeurd verklaard.
2. Namens verzoeker heeft mr. A.Th.L. van der Meulen, advocaat te Arnhem, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. In het eerste middel wordt er over geklaagd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet is af te leiden dat er zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
4. Het staat de rechter vrij om, in aanvulling op hetgeen in art. 82 Sr is opgesomd, als zwaar lichamelijk letsel aan te merken elk lichamelijk letsel dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Dat aan de feitenrechter voorbehouden oordeel kan in cassatie slechts in beperkte mate worden onderzocht. Met name zal de cassatierechter kunnen ingrijpen indien uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, vgl. HR NJ 2001, 99 en HR 26-02-2002, nr. 00438/01.
5. Het bewezenverklaarde letsel bestaat uit een gebroken neus, gekneusde ribben en blauwe ogen.
6. Wat het herstel van dit letsel betreft valt uit de bewijsmiddelen alleen op te maken (bewijsmiddel 4) dat het slachtoffer vier dagen na het bewezenverklaarde feit heeft verklaard dat het slecht met haar ging.
In dit bewijsmiddel wordt overigens ook gewag gemaakt van een hersenschudding, maar dat is niet in de tenlastelegging opgenomen.
7. Het lijkt mij niet als een feit van algemene bekendheid aan te merken dat een breuk van de neusrug en een kneuzing van de ribben - hoe pijnlijk dat ook kan zijn - letsel vormt dat geen uitzicht op volledig herstel biedt, waarvan het herstel min of meer aanzienlijke tijd zal nemen, of dat bijzondere medische zorg noodzakelijk maakt. Daarom is de bewezenverklaring naar mijn inzicht onvoldoende met redenen omkleed, vgl HR NJ 1999, 828, HR 20 februari 2000, griffienr 112.597 en HR NJ 2001, 329,
8. Het middel treft doel.
9. Het tweede middel betreft de straftoemeting.
10. Dienaangaande is in de bestreden uitspraak overwogen:
"Met betrekking tot de hoogte van de straf overweegt het hof dat verdachte, die geen woon- of verblijfplaats in Nederland had, gastvrijheid genoot in de woning van het slachtoffer en haar op 22 februari 2000 zonder redelijke aanleiding naar haar slaapkamer heeft gesleurd, op het bed gegooid en haar min of meer heeft "afgerost", als gevolg waarvan het slachtoffer ernstige verwondingen heeft opgelopen. Blijkens het opgemaakte multidisciplinaire rapport was verdachte ten tijde van het feit volledig toerekeningsvatbaar.
Het voorgaande vormt voor het hof reden om - hoewel verdachte van de primair telastegelegde verkrachting wordt vrijgesproken - hem toch de door de advocaat-generaal gevorderde straf op te leggen."
11. De steller van het middel leest in deze overwegingen ten onrechte dat de straf mede is bepaald door de omstandigheid dat verzoeker geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. Kennelijk heeft het Hof tot uitdrukking willen brengen dat het slachtoffer verzoeker om die reden onderdak heeft geboden, en dat het bewezenverklaarde handelen des te ergerlijker is omdat het is begaan tegen degene die verzoeker aldus gastvrijheid heeft geboden.
12. Voorts wordt betoogd dat het verblijf van verzoeker bij het slachtoffer niet redengevend voor de straf mag zijn in verband met enkele omstandigheden betreffende dat slachtoffer waarop de steller van het middel meent te moeten wijzen. Aan dat betoog kan worden voorbijgegaan. De genoemde omstandigheden - zo al juist - kunnen niet meebrengen dat het aan verzoeker te maken verwijt minder groot is. Voorts kunnen zij 's Hofs oordeel dat het bewezenverklaarde geweld verzoeker zwaarder is aan te rekenen omdat hij zich heeft gekeerd tegen degene die hem onderdak bood niet minder begrijpelijk maken.
13. Verder wordt uiting gegeven aan het vermoeden dat de straf is bepaald door de omstandigheden dat hij ook van verkrachting van het slachtoffer is verdacht, en de opgelegde straf al heeft uitgezeten. Het Hof heeft vastgesteld dat, ook na vrijspraak van de (primair tenlastegelegde) verkrachting, de ernst van het bewezenverklaarde feit de opgelegde straf rechtvaardigt. Daar moet in cassatie vanuit gegaan worden.
14. Het tweede middel faalt. Het leent zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
15. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt ertoe dat de bestreden uitspraak zal worden vernietigd, en de zaak zal worden verwezen naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,