Parket bij de Hoge Raad, 11-05-2004, AO5703, 01934/03
Parket bij de Hoge Raad, 11-05-2004, AO5703, 01934/03
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 mei 2004
- Datum publicatie
- 22 maart 2023
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2004:AO5703
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AO5703
- Zaaknummer
- 01934/03
Inhoudsindicatie
-
Conclusie
Nr.01934/03
Mr. Jörg
Zitting 9 maart 2004
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verzoeker is door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch bij arrest van 18 april 2003 wegens overtreding van art. 6 WVW 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Namens verzoeker heeft mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt erover dat de bewezenverklaarde schuld niet uit de bewijsmiddelen kan volgen en dat het hof ten onrechte niet heeft gereageerd op namens verzoeker gevoerde verweren.
4. Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat hij:
"op 21 mei 2001 in de gemeente Echt, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de [a-straat] (gaande in de richting Koningsbosch) en naderend de inrit van het perceel [a-straat 1] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig met een snelheid van ongeveer 105 km per uur te rijden en vervolgens op het moment dat een fietser vanaf voornoemde inrit doende was gezien zijn, verdachtes, rijrichting de rijbaan van die [a-straat] van rechts naar links over te steken, niet behoorlijk uit te wijken om een aanrijding met die fietser te voorkomen of de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en niet voldoende te verminderen zodat een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die fietser, althans diens fiets, door welk verkeersongeval [slachtoffer], zijnde die fietser, zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel/hersenbloeding) werd toegebracht".
5. Volgens het middel kan op grond van de enkele omstandigheid dat verzoeker reed met een snelheid die hoger was dan toegestaan geen schuld in de zin van art. 6 WVW 1994 worden aangenomen. Het hof zou ten onrechte niet hebben gerespondeerd op een ter zake gevoerd verweer. Daarnaast zou het hof niet hebben gerespondeerd op het namens verzoeker gevoerde verweer dat hij niet kon uitwijken.
6. Volgens de pleitnota van de raadsman van verzoeker, die ter terechtzitting van 4 april 2003 is voorgedragen en aan het proces-verbaal van die zitting is gehecht, is - voor zover hier van belang - het volgende aangevoerd:
"Kwalificatie:(1)
Van belang is de vraag hoe we het verkeersgedrag van [verdachte] kwalificeren want het enkel met een hogere snelheid rijden op de weg brengt nog niet mee dat er sprake is van overtreding van artikel 6 WvW.
Uit de jurisprudentie over artikel 6 WVW blijkt dat een enkele overschrijding van de maximumsnelheid nog geen reden is om schuld aan te nemen en aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijden aan te nemen.
Of het moet al gaan om een excessieve overschrijding in bijvoorbeeld de bebouwde kom of er moet sprake zijn van andere omstandigheden zoals medeweggebruikers die over de zelfde weg rijden (fietsers), het naderen van kruisingen, bijzondere weersgesteldheid (mist).
()
In het arrest NJ 1980, 580 ziet de verdediging basis om te stellen dat hier niet kan worden gesproken van overtreding van artikel 6 WvW maar van overtreding van artikel 5 WvW.
()
Op 2,8 seconden waarvan 1 seconde reactietijd kan moeilijk worden verweten dat niet op een juiste wijze zou zijn uitgeweken. Trouwens waarheen? Links zou hij vol op het slachtoffer zijn ingereden en rechts op een lantarenpaal."
7. Dit verweer komt neer op een bestrijding van het tenlastegelegde, zodat het hof hierop niet een afzonderlijke gemotiveerde beslissing behoefde te geven. De vraag is vervolgens of het verweer wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Daaruit kan het volgende worden afgeleid:
- volgens het proces-verbaal van technisch onderzoek had verzoeker de aanrijding kunnen voorkomen indien hij 80 km per uur had gereden (bewijsmiddel 4);
- verzoeker verklaart dat hij nog tijdig had kunnen stoppen bij een snelheid van 80 km per uur (bewijsmiddel 8);
- verzoeker verklaart dat hij vol op de rem is gaan staan en er niet aan heeft gedacht om te proberen het latere slachtoffer te ontwijken (bewijsmiddel 6).
8. Voor zover het middel betoogt dat ten onrechte niet is gerespondeerd op het verweer dat verzoeker niet kon uitwijken, wordt dit weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Verzoeker heeft er immers niet aan gedacht om uit te wijken. In zoverre faalt het middel dus.
9. Het middel faalt ook voor zover het stelt dat de bewezenverklaring niet uit de bewijsmiddelen kan volgen omdat de enkele omstandigheid dat verzoeker te snel reed geen schuld in de zin van art. 6 WVW 1994 kan opleveren.
10. Uit de bewijsmiddelen volgt immers niet slechts dat verzoeker te hard reed, zodat een verkeersongeval voorzienbaar was en hij aldus onvoorzichtig heeft gehandeld, maar tevens dat wanneer hij zich aan de maximumsnelheid had gehouden, hij de aanrijding had kunnen voorkomen. Daarmee heeft het hof vastgesteld dat verzoeker verwijtbaar heeft gehandeld. Van enkel te hard rijden is dus geen sprake: het te hard rijden was nu juist cruciaal voor het ongeval.
11. Het oordeel dat verzoeker zeer onvoorzichtig heeft gereden en dus sprake is van "schuld" in de zin van art. 6 WVW 1994 kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. In aanmerking genomen dat verzoeker aanmerkelijk harder reed dan was toegestaan (105 km per uur in plaats van 80 km per uur) en vaststaat dat het ongeval had kunnen worden voorkomen als verzoeker zich aan de maximumsnelheid had gehouden, komt dit oordeel mij niet onbegrijpelijk voor (vgl. HR 17 juni 1980, NJ 1980, 580).(2) Aldus kan de bewezenverklaarde schuld uit de bewijsmiddelen worden afgeleid.
12. Ik zou nog de vraag willen opwerpen of iemand die meent harder te mogen rijden dan wettelijk is toegestaan niet zou moeten voldoen aan de eis van een hogere remvaardigheid dan de law abiding citizen doorgaans bezit? De maximale remvertraging treedt immers niet op bij blokkerende wielen (zoals bij deze aanrijding het geval was), maar bij nèt niet blokkerende wielen. Niet optimaal kunnen remmen is zogezien een extra verwijt dat bij een ongeluk waar overschrijding van de toegestane snelheid in het geding is aan de bestuurder van het ongeluksvoertuig kan worden gemaakt.
13. Het middel faalt en leent zich voor toepassing van art. 81 RO. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Gedoeld zal wel zijn op de bewijsvraag.
2 Zie ook Harteveld en Krabbe, De Wegenverkeerswet 1994 (1999), p. 130-136; Remmelink, Hoofdwegen door het verkeersrecht, 5e, voortgezet door Otte, p. 71-76 en Vellinga, Gevaar en schuld op de weg (1979), p. 111-124.