Home

Parket bij de Hoge Raad, 10-10-2006, AY7396, 03173/05 P

Parket bij de Hoge Raad, 10-10-2006, AY7396, 03173/05 P

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
10 oktober 2006
Datum publicatie
12 oktober 2006
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2006:AY7396
Formele relaties
Zaaknummer
03173/05 P

Inhoudsindicatie

Profijtontneming. CAG: AG behandelt klacht over afwijzing getuigenverhoor, herhaalt daarbij toepasselijk overwegingen uit HR NJ 2003, 97 en verwijst naar HR NJ 2006, 460. HR: art. 81 RO.

Conclusie

Nr. 03173/05 P

Mr. Knigge

Zitting: 29 augustus 2006

Conclusie inzake:

[veroordeelde=betrokkene]

1. Aan de veroordeelde is door het Gerechtshof te Arnhem bij beslissing van 3 juni 2005 de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 25.000,-.

2. Namens de verdachte heeft mr. S. Dogan, advocaat te Wijk bij Duurstede, een middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel bevat de klacht dat het Hof het verzoek tot het horen van de door de verdediging opgegeven getuigen ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen.

4. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de veroordeelde op 3 februari 2004 door de Rechtbank Zutphen terzake van onder meer mensenhandel en afpersing is veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De ontnemingsvordering is gebaseerd op een schatting van uit genoemde feiten voor de veroordeelde voortvloeiend voordeel.

5. Het in het middel bedoelde verzoek van de verdediging heeft betrekking op de vaststelling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit mensenhandel.

6. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een aangetekende brief van de raadsvrouwe van de verdachte d.d. 3 mei 2005 gericht aan de advocaat-generaal bij het Hof en "c.c. Voorzitter van de Strafkamer". In die brief wordt verzocht als getuige op te roepen de twee vrouwelijke slachtoffers, teweten [betrokkene 1] (alias [...]) en [betrokkene 2] (alias [...]) alsmede [betrokkene 3], een handlanger van de veroordeelde. De brief behelst onder het kopje "motivering" het volgende:

"de verdediging wenst aan bovengenoemde getuigen nadere vragen te stellen omtrent de verdiensten van cliënt. Aan de getuigen dienen vragen te worden gesteld omtrent hun wetenschap betreffende de periode in welke er zou zijn gewerkt door [betrokkene 1] en [betrokkene 2], het aantal dagen waarop er zou zijn gewerkt, de verdiensten per dag c.q. per klant, de aard en het bedrag van de gemaakte kosten, de verdeling van het geld, etc. Daartoe dienen de getuigen te worden gehoord. Het is aldus in het belang van de verdediging dat deze getuigen worden gehoord en kan er niet worden gesteld dat door het niet horen van deze getuigen de verdediging niet in haar belangen wordt geschaad."

7. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 mei 2005 houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

"De raadsvrouw voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan:

Op 3 mei 2005 heb ik de advocaat-generaal schriftelijk en gemotiveerd verzocht een drietal getuigen op te roepen. Door de advocaat-generaal is dit verzoek bij brief van 9 mei 2005 afgewezen.

Ik wil het hof verzoeken de drie getuigen die ik in mijn brief noem, alsnog op te roepen.

Ik wil de getuigen ondervragen over de periode waarbinnen is gewerkt. In het financieel rapport wordt alleen een verklaring van [betrokkene 3] gebruikt, ik vind een verklaring van [betrokkene 4] noodzakelijk. Naar mijn mening is in het rapport ook onvoldoende onderbouwing te vinden voor de verdiensten. Alleen [betrokkene 3] verklaart daarover. Ik wil daar ook [betrokkene 4] en [betrokkene 2] over horen.

Ook wil ik de beide dames horen over de kosten en de verdeling van de kosten.

Hoewel de rechtbank [betrokkene 2] heeft laten horen in de strafzaak, is zij niet gehoord in het kader van deze ontnemingsprocedure.

De advocaat-generaal reageert - zakelijk weergegeven - als volgt.

Ik heb mijn standpunt reeds verwoord in mijn brief. Naar mijn mening is het financieel rapport voldoende onderbouwd. Ik vraag me af of dat doorvragen van de getuigen nodig is voor het bepalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Ik verzoek het hof het verzoek af te wijzen.

De raadsvrouw reageert - zakelijk weergegeven - nog als volgt.

Mijn cliënt heeft de getuigen nog niet kunnen ondervragen. Nu zijn zaak hier wordt behandeld bij de tweede en laatste feitelijke instantie, ben ik van oordeel dat mijn cliënt in zijn verdediging wordt geschaad wanneer het verzoek tot horen van de getuigen wordt afgewezen.

Ik heb aanwijzingen dat [betrokkene 2] tijdens de telefonische verhoren door de politie onder druk is gezet.

Naar mijn mening heeft de rapporteur die het financieel rapport heeft opgesteld zich alleen gebaseerd op hetgeen door [betrokkene 3] is verklaard. Mijn cliënt heeft echter gezegd dat hij geen inkomsten heeft ontvangen. Ik wil de getuigen daarover ondervragen. Ik wil ze ondervragen over de kosten die zijn gemaakt.

De veroordeelde verklaart - zakelijk weergegeven - het volgende.

Ik ontken dat ik de bewezenverklaarde feiten heb gepleegd. Ik heb dus ook geen kosten gemaakt.

(...)

Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot het horen van getuigen wordt afgewezen. Door en namens veroordeelde zijn onvoldoende feiten gesteld die het horen van de getuigen noodzakelijk maken en er zijn geen argumenten aangevoerd waarom hetgeen in het financieel rapport is vermeld onaannemelijk zou zijn. Veroordeelde wordt door het afwijzen van het verzoek tot het horen van de getuigen niet in zijn verdediging geschaad."

8. Met betrekking tot de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen moet het volgende worden vooropgesteld. Ingevolge het bepaalde in art. 511g, tweede lid, (oud) Sv waren (en zijn ingevolge art. 511g, tweede lid, (nieuw) Sv) op de behandeling van een vordering als de onderhavige in hoger beroep de bepalingen van Titel II van het derde Boek van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing. Ingevolge art. 415 Sv zijn - voorzover te dezen van belang - de bepalingen zoals deze gelden voor de behandeling door de Rechtbank ter terechtzitting met betrekking tot het recht getuigen en deskundigen te doen dagvaarden of oproepen en ter terechtzitting te doen horen, van overeenkomstige toepassing verklaard. Maatstaf voor de beoordeling van het verzoek van de raadsman tot het horen van getuigen is dan ook ingevolge art. 287, tweede lid in samenhang met art. 288, eerste lid onder c Sv of door het achterwege blijven van de dagvaarding of oproeping van de getuigen de betrokkene redelijkerwijs in zijn verdediging wordt geschaad.(1) Het Hof heeft het verzoek(2) terecht beoordeeld aan de hand van die maatstaf.

9. De hantering van die maatstaf in een ontnemingsprocedure kan niet los worden gezien van het specifieke karakter van een zodanige procedure. De vordering zal doorgaans, meer in het bijzonder voor wat de berekening van het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel betreft, mede zijn gebaseerd op financiële rapportage. Voorts is op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel het in de hoofdprocedure geldende bewijsrecht niet van toepassing.

Die schatting dient weliswaar te worden ontleend aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen, maar voor de vaststelling van het uiteindelijke bedrag geldt het aannemelijkheidsvereiste.(3)

10. Dat brengt mij bij de vraag of 's Hofs oordeel begrijpelijk is. In dit verband geldt dat gelet op het karakter van de ontnemingsprocedure en op hetgeen de wetgever ten aanzien van de positie van de procespartijen en de "bewijslastverdeling" voor ogen heeft gestaan, moet worden geoordeeld dat de rechter die in een ontnemingsprocedure voor de vraag wordt gesteld of redelijkerwijs valt aan te nemen dat de betrokkene niet in zijn verdediging wordt geschaad door het niet horen van een verzochte getuige, mede in zijn oordeel kan betrekken of het desbetreffende verzoek van de verdediging - in het licht van de door het openbaar ministerie aan zijn vordering ten grondslag gelegde financiële gegevens - voldoende is onderbouwd. De aan een dergelijke onderbouwing te stellen eisen zullen daarbij door de rechter afhankelijk mogen worden gesteld van de mate waarin hij het standpunt van het openbaar ministerie, gelet op de door deze gepresenteerde gegevens en berekeningen, voorshands aannemelijk acht (HR 25 juni 2002, NJ 2003, 97).(4)

11. Volgens de toelichting op het middel strekte het door de verdediging gedane verzoek ertoe aannemelijk te maken dat hetgeen in het financieel rapport is vermeld onaannemelijk is. Het Hof zou door de afwijzing van het verzoek de beroordeelde de mogelijkheid hebben ontnomen om bewijs terzake te leveren.

12. Het oordeel van het Hof dat door en namens de veroordeelde onvoldoende feiten zijn gesteld die het horen van de getuigen noodzakelijk maken en geen argumenten zijn aangevoerd waarom hetgeen in het financieel rapport is vermeld onaannemelijk zou zijn, versta ik aldus dat het Hof daarin tot uitdrukking gebracht dat de verdediging niet concreet en gemotiveerd heeft aangevoerd dat en waarom het door de veroordeelde gegenereerd voordeel beperkter van omvang moest zijn geweest dan de rechtbank uit de stukken heeft afgeleid en dat en waarom de aannames en berekeningsmethodes die de rechtbank heeft gehanteerd naar het oordeel van de verdediging onjuist zijn, onder opgave van de wijze waarop de verdediging door getuigen bewijs van haar stellingen denkt te kunnen leveren.

13. In het licht van het voorgaande komt 's Hofs oordeel dat de veroordeelde door het afwijzen van het verzoek tot het horen van de getuigen niet in zijn verdediging wordt geschaad mij niet onbegrijpelijk voor. Daarbij merk ik op dat de gevraagde getuige [betrokkene 2] (alias [...]) reeds op een eerder moment in de procedure is verhoord door de voorzitter van The District Court of Makejevka, Oekraïne, in aanwezigheid van de rechter-commissaris en de raadsvrouw van de veroordeelde, mr. Dogan, waarbij de laatstgenoemde in de gelegenheid is geweest vragen te stellen en van die mogelijkheid uitgebreid gebruik heeft gemaakt. De getuige heeft aldaar over de gewerkte periode en de verdiensten verklaard.

14. Het middel faalt.

15. Het middel kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.

16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Vgl. HR 25 juni 2002, NJ 2003, 97, m. nt. PMe, r.o. 4.3.1.

2 De verdediging heeft tijdig vóór de terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2005 om de oproeping van genoemde getuigen verzocht. De dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 mei 2005 is op 22 februari 2005 uitgebracht, zodat tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend en die der terechtzitting ten minste veertien dagen zijn verlopen en de verdediging de getuigen ten minste tien dagen voor de terechtzitting aan de advocaat-generaal heeft opgegeven (art. 414 lid 2 jo. art. 263 lid 2 Sv).

3 Vgl. HR 25 juni 2002, NJ 2003, 97, m. nt. PMe, r.o. 4.4.1.

4 Vgl. HR 7 maart 2006, LJN AV0361.