Home

Parket bij de Hoge Raad, 18-01-2008, AX9097, 42404

Parket bij de Hoge Raad, 18-01-2008, AX9097, 42404

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
18 januari 2008
Datum publicatie
18 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:PHR:2008:AX9097
Formele relaties
Zaaknummer
42404

Inhoudsindicatie

Loonbegrip WVA. Periodiek uitbetaald vakantiegeld behoort tot het loon als bedoeld in art. 1, lid 1, letter c, WVA. Gelijkheidsbeginsel.

Conclusie

Nr. 42.404

24 mei 2006

mr. C.W.M. van Ballegooijen

Advocaat- Generaal

Procureur- Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

Derde kamer B

Naheffingsaanslag loonbelasting/ premie volksverzekeringen 1998-2001

Conclusie inzake

V.o.f. X

Tegen

De staatssecretaris van Financiën

1. Inleiding

Heden concludeer ik in de zaken met de nummers 41.803, 42.138, 42.404 en 42.580. Een gelijkluidende bijlage (hierna: Bijlage) maakt deel uit van de vier conclusies. In alle gevallen is het loonbegrip in de zin van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) in geschil. In zaaknummer 41.803 staat ter discussie wat verstaan moet worden onder 'overwerkloon' in de zin van artikel 1, lid 1, onderdeel c °2 WVA. De overige zaken betreffen de vraag of periodiek uitbetaald vakantiedagengeld(1) en vakantietoeslag(2) behoren tot het loon voor de WVA. In deze zaken wordt onderzocht wat begrepen moet worden onder 'tantièmes, gratificaties en andere beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend' in de zin van artikel 1, lid 1, onderdeel c °1 WVA. Voorts wordt in de Bijlage ingegaan op de vraag of die periodieke betalingen gelijk gesteld moeten worden met 'loon in de vorm van krachtens een publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantie(toeslag)bonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken' in de zin van artikel 1, lid 1, onderdeel c °4 WVA.

2. Feiten en loop van het geding

2.1. V.O.F. X (hierna: belanghebbende) exploiteert een schoonmaakbedrijf met respectievelijk 53 (in 1998), 49 (in 1999) en 47 werknemers (in 2000)(3). De vakantietoeslag (ter grootte van 8% van het brutoloon) wordt maandelijks tegelijk met het normale loon uitbetaald en wordt afzonderlijk vermeld op de salarisstrook onder de noemer "vakantietoeslag %".

2.2. Belanghebbende heeft de vakantietoeslag niet tot het loon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, WVA gerekend en de afdrachtvermindering lage lonen toegepast. Rekening houdend met de vakantietoeslag zou het loon van een aantal van de werknemers hoger zijn geweest dan het zogenoemde - in artikel 7 WVA vervatte - toetsloon.

2.3. De Inspecteur heeft belanghebbende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001. Deze naheffingsaanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur gehandhaafd.

2.4. Belanghebbende heeft op regelmatige wijze beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem (hierna: het Hof).

3. Het geschil

Hof

3.1. Het Hof(4) heeft het geschil omschreven (punt 3):

Tussen partijen is in geschil of de maandelijks uitbetaalde vakantietoeslag tot het in de Wet [WVA, CvB] vervatte loonbegrip behoort. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur daarentegen bevestigend.

3.2. Het Hof oordeelt (punt 4.1):

Op de gronden vermeld in de uitspraak van dit Hof van 17 januari 2001, nr. 99/0272, VN 2001/20.29 is het Hof van oordeel dat het periodiek door belanghebbende aan haar werknemers uitbetaalde vakantiegeld (de toeslag van 8%) behoort tot het loon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet. De geschiedenis van de totstandkoming van de onderhavige Wet biedt naar het oordeel van het Hof onvoldoende aanknopingspunten voor de juistheid van belanghebbendes stelling dat ook periodiek - in dit geval maandelijks - uitbetaald vakantiegeld moet worden gerekend tot "andere beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend" als bedoeld in sub 1 van evengenoemde bepaling.

3.3. Naar het ordeel van het Hof snijdt de stelling van belanghebbende dat de toeslag kan worden aangemerkt als met vakantie(toeslag)bonnen overeenkomende aanspraken als bedoeld in artikel 1, lid 1, onderdeel c °4 WVA, geen hout, omdat belanghebbende miskent dat een uitkering in geld - zoals hier aan de orde - geen aanspraak vormt. Voor de stelling van belanghebbende dat de wetgever het hieruit voortvloeiende onderscheid niet bedoeld zou hebben, kan naar het oordeel van het Hof in de wetsgeschiedenis geen steun worden gevonden. Met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel overweegt het Hof dat de fiscaalrechtelijke systematiek met betrekking tot aanspraken wezenlijk verschilt van die met betrekking tot uitkeringen in geld, zodat niet alleen feitelijk maar ook rechtens niet van vergelijkbare gevallen kan worden gesproken. Reeds hierom faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.

3.4. Nu de toeslag moeten worden gerekend tot het loon als bedoeld in de WVA, is niet in geschil dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd, aldus het Hof.

3.5. Het Hof verklaart het beroep bij uitspraak van 21 juni 2005 ongegrond.

Cassatie

3.6. Belanghebbende heeft op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld, bestaande uit vijf middelen die kortgezegd op het volgende neerkomen:

Middel 1: Het Hof had de stelling van belanghebbende in aanmerking moeten nemen dat, nu de tekst van de bepaling aan duidelijkheid te wensen overlaat, de bedoeling van de wetgever bepalend is;

Middel 2: Het Hof heeft ten onrechte niet de feitelijke verhouding tussen de werkgever en werknemer onderzocht voor de beantwoording van de vraag of een beloning in de regel slechts eenmaal per jaar wordt toegekend;

Middel 3: Artikel 31 WVA verwijst voor de bepaling van het toetsloon naar artikel 8 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag(5) (hierna: WML), waarin het minimumloon exclusief de vakantietoeslag is geregeld. Die is namelijk geregeld in artikel 15 WML en mag op elk moment uitbetaald worden (minimaal eenmaal per kalenderjaar), mits schriftelijk overeengekomen. Het toetsloon voor de WVA moet dienovereenkomstig, dus zonder het vakantiegeld, worden opgevat. Het Hof had deze stelling van belanghebbende niet buiten beschouwing mogen laten;

Middel 4: Belanghebbende stelt dat sprake is van gelijke gevallen, omdat het Ministerie van Financiën maatregelen heeft genomen om de ongelijke behandeling tussen vakantiegeld en vakantiebonnen op te heffen. De fiscale behandeling is dus niet gelijk (geen gelijke behandeling), maar de situatie van de werknemers wel (gelijke gevallen);

Middel 5: Tenslotte betoogt belanghebbende dat het Hof buiten het geschil is getreden, omdat tussen partijen niet in geschil zou zijn dat de tabel voor bijzondere beloningen toegepast mocht worden.

3.7. De staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) dient een verweerschrift in en betoogt dat de middelen van belanghebbende falen, omdat het Hof niet gehouden is aandacht te besteden aan de wetsgeschiedenis en 's Hofs oordeel verder juist is. Verder heeft het Hof naar het oordeel van de Staatssecretaris terecht een onderscheid gemaakt tussen de belastingheffing over vakantiebonnen en de heffing over vakantiegeld dat per maand wordt uitbetaald.

4. Beoordeling van de middelen

4.1. Over de middelen 1, 2, 3 en 5 van belanghebbende:

In de Bijlage is onderzocht of periodiek uitbetaalde vakantietoeslag en vakantiedagengeld behoren tot het loon van de WVA. Eenmalige beloningen behoren niet tot dat loon. In de wetsgeschiedenis van de WVA is aan de betaling in termijnen van een in wezen eenmalige beloning geen aandacht besteed. Opgemerkt is slechts dat de regeling van de afdrachtvermindering lage lonen eenvoudig is, omdat werkgevers meestal het bedrag uit kolom 14 kunnen hanteren voor de toetsing van het loon. In zijn beleidsbesluiten gaat de Staatssecretaris ervan uit dat vakantietoeslag en -dagengeld, die niet eenmaal per jaar worden uitbetaald, deel uitmaken van het loon van de WVA. Door alle gerechtshoven is inmiddels geoordeeld dat een periodieke betaling van het vakantietoeslag en vakantiedagengeld meetelt voor het te toetsen loon. Aldus wordt het begrip eenmalige beloning in de WVA gelijk uitgelegd als de Hoge Raad heeft gedaan in BNB 1986/301 met betrekking tot datzelfde begrip in artikel 26 Wet op de loonbelasting 1964 (punt 5.9 van de Bijlage). Bij het loon voor de toepassing van de afdrachtvermindering wordt uitgegaan van het reguliere loon en worden pieken in het loon uitgezonderd. Kiest een werkgever ervoor om een in wezen incidentele beloning periodiek uit te betalen, dan heeft dat ten gevolge dat hij de afdrachtvermindering misloopt, maar is dat een gevolg van zijn keuze (punt 6.12 van de Bijlage).

Middel 5 berust op een onjuiste lezing van 's Hofs uitspraak. Het heeft geoordeeld dat aan de omstandigheid dat op de maandelijks uitbetaalde vakantietoeslag in een aantal gevallen de tabel voor bijzondere beloningen is toegepast, niets afdoet aan het bovenstaande. Het Hof heeft over de tabeltoepassing geen oordeel geveld.

De middelen 1, 2, 3 en 5 van belanghebbende falen.

4.2. Over middel 4 van belanghebbende:

Belanghebbende doet een beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel. Met betrekking tot de vraag of het discriminerend is dat een eenmalige betaling van een bijzondere beloning niet meetelt voor het te toetsen loon en een twee- of meermalige betaling wel, ben ik tot de conclusie gekomen dat de gevallen feitelijk verschillen en dat er bovendien een goede reden bestaat om pieken in de beloningen van de toetsing uit te sluiten (zie punten 6.2 tot en met 6.5 van de Bijlage).

De vraag of het gelijkheidsbeginsel eraan in de weg staat dat periodiek uitbetaalde vakantietoeslag en -dagengeld wel tot het WVA-loon behoren en vakantie(toeslag)bonnen en dergelijke aanspraken niet, moet ontkennend worden beantwoord (zie punten 6.6 en volgende van de Bijlage). Kiest een werkgever ervoor om een in wezen incidentele beloning periodiek uit te betalen en heeft dat ten gevolge dat hij de afdrachtvermindering misloopt, dan is dat een gevolg van zijn keuze (punt 6.12 van de Bijlage). Verder geldt dat een aanspraak op een doorbetaalde vrije dag van een werknemer feitelijk niet vergelijkbaar is met een periodieke betaling ter vervanging daarvan.

Ook middel 4 van belanghebbende faalt.

5. Conclusie

Mijn conclusie strekt tot ongegrondverklaring van het beroep van belanghebbende.

De Procureur- Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

Advocaat- Generaal

1 Hiermee wordt bedoeld het loon over vakantiedagen (artikel 7:639 BW)

2 Hiermee wordt bedoeld hetgeen in het spraakgebruik aangeduid wordt als 'vakantiegeld'; op dit moment een jaarlijkse bijslag ter grootte van ten minste 8% van het loon (artikel 15 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag)

3 Voor het jaar 2001 is geen aantal vermeld in de uitspraak van het Hof.

4 Gerechtshof Arnhem 21 juni 2005, nr. 02/04406

5 Wet van 27 november 1968, Stb. 1968, 657

Bijlage bij de conclusies

Nrs. 41.803, 42.138, 42.404, 42.580

24 mei 2006

mr. C.W.M. van Ballegooijen

Advocaat-Generaal

Procureur- Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

Derde kamer B

WVA: vakantiedagengeld, vakantietoeslag en overwerkloon

1. Inleiding

Deze bijlage heeft betrekking op de zaken met de nummers 41.803, 42.138, 42.404 en 42.580. In alle gevallen is het loonbegrip in de zin van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) in geschil.

In zaaknummer 41.803 staat ter discussie wat verstaan moet worden onder 'overwerkloon' in de zin van artikel 1, lid 1, onderdeel c °2 WVA. De overige zaken betreffen de vraag of periodiek uitbetaald vakantiedagengeld(1) en vakantietoeslag(2) behoren tot het loon voor de WVA. In verband hiermee wordt onderzocht wat verstaan wordt onder 'tantièmes, gratificaties en andere beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend' in de zin van artikel 1, lid 1, onderdeel c °1 WVA. Voorts wordt ingegaan op de vraag of die betalingen gelijk gesteld moeten worden met 'loon in de vorm van krachtens een publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantie(toeslag)bonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken' in de zin van artikel 1, lid 1, onderdeel c °4 WVA.

2. Wetsgeschiedenis van het loonbegrip in de WVA

2.1. Bevordering van de werkgelegenheid en vergroting van de arbeidsparticipatie waren in 1995 belangrijke doelstellingen van de regering. Om die doelstellingen te bereiken stelde zij onder meer voor de werkgeverslasten te verlichten voor werknemers 'aan de onderkant van de arbeidsmarkt'. Op 18 oktober 1995 werd het voorstel voor de WVA ingediend(3). De WVA vermindert de loonkosten voor werkgevers, doordat zij voor bepaalde groepen werknemers, waaronder werknemers met een laag loon, de af te dragen loonheffing kunnen verminderen. Artikel 3, lid 1, WVA, geeft een opsomming van de soorten afdrachtverminderingen.

2.2. De zogeheten afdrachtvermindering lage lonen is geregeld in artikel 7 WVA; of liever gezegd: was daar geregeld, want zij is afgeschaft met ingang van 1 januari 2006. Het artikel bepaalt in de eerste volzin dat de afdrachtvermindering lage lonen van toepassing is met betrekking tot de werknemer wiens loon in het desbetreffende loontijdvak niet meer bedraagt dan diens toetsloon voor dat tijdvak. Het toetsloon is het bedrag aan loon waarboven de werkgever niet meer in aanmerking komt voor de afdrachtvermindering (artikel 1, lid 1, onderdeel d, WVA). Het in artikel 7 vermelde toetsloon is een vast bedrag per kalenderjaar en was in de periode van 1999 tot en met 2002 afhankelijk van de leeftijd van de werknemer. De vermelde toetslonen worden in gevolge artikel 31 WVA jaarlijks vervangen door andere bedragen die zijn gebaseerd op een bepaald percentage van het wettelijke minimumloon. Het wettelijke bedrag aan toetsloon moet door de werkgever zelf tijdsevenredig worden herleid tot bedragen per loontijdvak. Vervolgens toetst de werkgever het loon van zijn werknemer per loontijdvak aan het toetsloon om vast te stellen of hij in aanmerking komt voor de afdrachtvermindering lage lonen.

2.3. Onder (het te toetsen) loon wordt in de WVA blijkens artikel 1, lid 1, onderdeel c, WVA verstaan:

c. loon: loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met daarin begrepen:

1°. tantièmes, gratificaties en andere beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend;

2°. overwerkloon;

3°. loon uit vroegere dienstbetrekking;

4°. loon in de vorm van krachtens een publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken;

5° [...]

2.4. Tijdens de parlementaire behandeling werd over het loon in de zin van de WVA gezegd(4):

Om redenen van eenvoud en ter voorkoming van extra administratieve lasten is gekozen voor een loonbegrip dat aansluit bij de gegevens waarover de werkgever in zijn fiscale loonadministratie reeds beschikt. Dit loonbegrip sluit aan bij de definitie van 'loon' in de Wet op de loonbelasting 1964, maar zondert daar vervolgens een aantal beloningen met een incidenteel karakter (tantièmes, overwerkloon, vakantiegeld, etc.) van uit. Bovendien wordt loon uit vroegere dienstbetrekking (ouderdomspensioenen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, etc.) van het 'loon' in de zin van het wetsvoorstel uitgezonderd. Aldus wordt het criterium voor het al dan niet recht hebben op de vermindering lage lonen zoveel mogelijk voor alle werknemers gelijk toegepast.

2.5. De hoogte van de afdrachtvermindering lage lonen is vermeld in artikel 5 WVA. Daarbij wordt uitgegaan van een werknemer met een volledige arbeidsduur (dat is minimaal 32 uur per week). Met betrekking tot de berekening van het bedrag van de afdrachtvermindering bij deeltijdwerkers werd opgemerkt(5):

Het bedrag van de vermindering waarop een werkgever voor een bepaalde werknemer recht heeft kan worden verkregen door de totale vermindering, waarvan het bedrag op jaarbasis in de wet is vastgelegd, te herleiden naar een bedrag per loontijdvak, waarna voor deeltijddienstbetrekkingen wordt gecorrigeerd door middel van de deeltijdfactor.

2.6. Er werd een aantal voorbeelden gegeven(6).

- Indien contractueel geen vast aantal arbeidsuren met een werknemer is overeengekomen dient in principe aansluiting te worden gezocht bij het feitelijk aantal gewerkte uren.

- Wanneer deeltijders structureel meer uren maken dan in het arbeidscontract is overeengekomen, krijgt de werkgever de mogelijkheid om per kalenderjaar te opteren voor een berekening van de vermindering op basis van het werkelijk gewerkte aantal uren, omdat hij anders -in verhouding tot het werkelijk gewerkte aantal uren- een te lage afdrachtvermindering ontvangt. Indien een werknemer in dienst is op basis van een contract voor 20 uur per week, maar als gevolg van overwerk gedurende een aaneengesloten periode feitelijk 32 uur per week werkt (voor de WVA een voltijdse werkweek), kan de werkgever de volledige afdrachtvermindering op jaarbasis claimen in plaats van het deeltijdbedrag voor die periode.

2.7. Deze voorbeelden hebben weliswaar betrekking op de herleiding van het wettelijke bedrag van de afdrachtvermindering, maar zijn ook van belang voor het vaststellen van het te toetsen loon in de onderhavige zaken. De twee voorbeelden geven kleur aan het begrip 'overwerkloon' in de WVA. Uit het eerste voorbeeld blijkt dat het feitelijke aantal gewerkte uren telt ingeval geen vaste arbeidsduur is overeengekomen. En het tweede voorbeeld geeft aan dat bij een structurele overschrijding van de overeengekomen arbeidsduur het volledige bedrag van de afdrachtvermindering geclaimd kan worden. De extra gewerkte uren gedurende een aaneengesloten periode worden dus niet beschouwd als 'overwerk'.

2.8. De uitdrukking in artikel 1, lid 1, onderdeel c, WVA 'tantièmes, gratificaties en andere beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend' zal ontleend zijn aan artikel 26, lid 1, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964). Dat leid ik niet alleen af uit de aanhef van artikel 1, lid 1, onderdeel c WVA ('loon is loon in de zin van de Wet LB 1964 enz.') en de voor het overige gelijkluidende tekst van deze twee bepalingen, maar ook uit de Memorie van Toelichting(7):

Het bedrag dat met inachtneming van de in het wetsvoorstel opgenomen definitie van 'loon' is berekend, en dat in de meeste gevallen gelijk is aan het loon dat in de administratie bekend is als het 'loon van kolom 14 van de loonstaat' [...].

2.9. Beloningen met een incidenteel karakter plegen inhoudingsplichtigen niet op te nemen in kolom 14 van de loonstaat, maar in een afzonderlijke rubriek. Ik verwijs naar de modelloonstaat die is opgenomen in de jaarlijks verschijnende Handleiding voor loonbelasting, premie volksverzekeringen en premie werknemersverzekeringen (hierna: de Handleiding). Deze vermeldt(8):

De tabellen voor bijzondere beloningen worden toegepast op een aantal bijzondere beloningen:

eenmalige beloningen of beloningen die slechts eenmaal per jaar worden toegekend;

overwerkloon en beloningen over een ander tijdvak; niet-opgenomen vakantiedagen van uitzendkrachten.

Eenmalige beloningen

Op eenmalige beloningen of beloningen die slechts eenmaal per jaar worden toegekend (zoals gratificaties, tantièmes of vakantiegeld) moeten in principe de tabellen voor bijzondere beloningen worden toegepast. De genoemde beloningen mogen ook worden toegevoegd aan het loon over het loontijdvak waarin zij worden uitbetaald, als dit niet tot een hogere inhouding leidt. U moet dan inhouden op basis van de tijdvaktabel die van toepassing is. Deze regel mag echter niet worden toegepast als uitsluitend premie volksverzekeringen op het loon wordt ingehouden. In dat geval past u op de eenmalige beloningen altijd de tabellen voor bijzondere beloningen toe. [...]

Jaarloon voor de tabellen voor bijzondere beloningen

Het loon dat in aanmerking moet worden genomen om te komen tot een jaarloon voor de tabellen bijzondere beloningen, is het loon zoals opgenomen in kolom 14 van de loonstaat.

[...]

Kolom 14: loon voor de loonbelasting/volksverzekeringen

Vul in deze kolom het loon in waarop de loonbelasting/premie volksverzekeringen moet worden ingehouden. Dit is het totaalbedrag van kolom 12 en 13. Het bedrag dat u invult in kolom 14, is het 'tabelloon' voor de toepassing van de witte en groene tabellen loonbelasting/premie volksverzekeringen.

2.10. De Handleiding vermeldt niets over de wijze van verwerking van periodiek betaald vakantiedagengeld of periodiek betaalde vakantietoeslag in de modelloonstaat, zodat ook niet helder is of dergelijke betalingen wel in kolom 14 moeten worden opgenomen.

2.11. Een duidelijke handreiking biedt de verwijzing in de parlementaire stukken naar kolom 14 dus niet. Naar mijn mening dient in elk geval het begrip eenmalige beloning in artikel 26, lid 1, Wet LB 1964 en artikel 1, lid 1, onderdeel c, WVA gelijk te worden uitgelegd. De wetgever definieert het begrip eenmalige beloning (of haar synoniem: bijzondere beloning) in beide wetteksten identiek. De wet noemt telkens twee voorbeelden van eenmalige beloningen, te weten tantièmes en gratificaties; in de wetshistorie van artikel 26 Wet LB 1964(9) zijn vakantiegeld en overwerkloon als voorbeelden toegevoegd. Het gaat in artikel 26 om loon dat niet-loontijdvak gebonden is, zodat de tijdvaktabellen van artikel 25 Wet LB 1964 geen toepassing (kunnen) vinden. De vraag rijst of het karakter van de beloning dan wel de wijze van betaling ervan door de inhoudingsplichtige beslissend is. Zijn tantièmes en vakantiegeld uiteraard altijd bijzondere beloningen of zijn ze geen bijzondere beloningen meer wanneer zij periodiek worden uitbetaald?

2.12. Leert het loonbegrip van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: WMM) iets over van het loonbegrip van de WVA? Het gaat daar, blijkens artikel 6, om de geldelijke inkomsten uit hoofde van de dienstbetrekking, met uitzondering van onder meer verdiensten uit overwerk, vakantiebijslagen, winstuitkeringen en uitkeringen bij bijzondere gebeurtenissen. Deze wet wijkt in terminologie en doelstelling af van de fiscale wetgeving, zodat het daar gebruikte loonbegrip in beginsel geen houvast biedt bij de uitlegging van het loonbegrip van de WVA. Toch zondert ook de WMM de vakantiebijslagen en eenmalige uitkeringen evenals de verdiensten uit overwerk uit van het loonbegrip. Het minimumloon is blijkens de wetsgeschiedenis van de WVA echter uitsluitend als basis van de berekening van het toetsloon gebruikt. Artikel 31, lid 2, WVA bepaalt dat het toetsloon van artikel 7 WVA wordt gesteld op een percentage van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de WMM bedoelde bedrag (het minimummaandloon), verminderd met het werknemersaandeel WW en vermeerderd met het werkgeversaandeel premie ZFW en de overhevelingstoeslag (zonder daaraan de vakantiebijslag van artikel 15 WMM toe te voegen). De Memorie van Toelichting van de WVA vermeldt(10):

Artikel 31, eerste lid, schrijft de Minister van Financiën voor de in de artikelen 7, 8, en 14 vermelde toetslonen jaarlijks aan te passen. Deze aanpassing zal voor de eerste maal plaatsvinden per januari 1996. De in dit wetsvoorstel opgenomen bedragen van de toetslonen zijn berekend op basis van het minimumloon en andere gegevens [cursief, CvB] met betrekking tot het jaar 1995.

3. Beleid inzake het begrip te toetsen loon

3.1. Er is een aantal besluiten uitgebracht over het begrip loon van de WVA. Zo komen ook situaties als de onderhavige casus, waarin vakantiedagengeld en vakantietoeslag periodiek worden betaald, aan de orde(11):

1. Vormen bijtellingen voor loon in natura en andere extra's zoals onregelmatigheidstoeslagen, tantièmes, eventuele voorschotten, onderdeel van het te toetsen loon? Hoe moet in dit verband worden omgegaan met niet opgenomen maar uitbetaalde ADV-dagen?

Als deze periodiek worden toegekend, tellen zij mee voor het te toetsen loon; dit is niet zo indien zij eenmaal per jaar worden toegekend. Deze regel geldt ook als niet opgenomen ADV-dagen worden uitbetaald.

2. Uitzendkrachten en werknemers met flexibele arbeidscontracten krijgen vaak als onderdeel van hun uurloon vakantiegeld en niet-opgenomen vakantiedagen uitbetaald. Moet dit worden meegenomen bij het te toetsen loon?

Ja. Omdat het geen loon is dat in de regel slechts eenmaal per jaar wordt toegekend vormt het onderdeel van het te toetsen loon.

3.2. Voor de inhoudingsplichtige die de loonheffing voor zijn rekening neemt, rijst de vraag of het niet-verhalen van loonheffing tot het te toetsen loon van de WVA behoort. Het antwoord daarop van de Staatssecretaris luidt(12):

In het geval dat de inhoudingsplichtige het besluit tot niet verhalen eenmaal per jaar achteraf neemt, wordt de beloning eenmaal per jaar toegekend.

Loon dat in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar wordt toegekend, behoort ingevolge art. 1, eerste lid, onderdeel c, WVA niet tot het te toetsen loon.

3.3. In een ander besluit van de Staatssecretaris wordt een vraag gesteld over het berekenen van de deeltijdfactor, maar komt ook het te toetsen loon ter sprake(13):

Vraag: Een werkgever betaalt invalkrachten op basis van het gewerkte aantal uren. Deze invalkrachten hebben per jaar recht op 25 vakantiedagen en 12 ADV-dagen. De werkgever en de invalkracht komen contractueel overeen dat de invalkracht geen vrije dagen opbouwt, maar naast zijn uurloon een toeslag voor door te betalen vrije uren en vakantietoeslag ontvangt. De invalkracht bouwt wel de ADV-dagen op. Hoe moet de deeltijdfactor worden berekend?

Antwoord:

Voor de berekening van de deeltijdfactor is het contract doorslaggevend. In de gegeven omstandigheden moet voor de bepaling van de deeltijdfactor worden uitgegaan van het aantal feitelijk gewerkte uren, inclusief de vakantiedagen.

Voor de bepaling van de deeltijdfactor worden de ADV-dagen niet meegerekend. Volgens het contract worden deze dagen immers wel opgebouwd.

Voor de bepaling van het toetsloon voor de afdrachtvermindering lage lonen moet uitgegaan worden van het loon zoals dat wordt uitbetaald.

3.4. In datzelfde besluit kwam een vraag voor over de invloed van de betaling van de onregelmatigheidstoeslag over december via een 13e run op het te toetsen loon(14):

Vraag: Met name in de gezondheidszorg worden onregelmatigheidstoeslagen na afloop van de maand betaald. Over de maand december in jaar 1 wordt in januari van jaar 2 betaald. De verwerking in de (loon)administratie geschiedt echter via een 'dertiende run' en wordt toegerekend aan jaar 1. Reden hiervoor is dat de kosten moeten worden toegerekend aan het jaar waarop ze betrekking hebben. Aan welk jaar moet de nabetaling worden toegerekend voor het bepalen van het toetsloon?

Antwoord: De nabetaling (de dertiende run) moet voor het bepalen van het toetsloon worden toegerekend aan het loon van de maand januari van jaar 2.

4. Jurisprudentie over periodiek uitbetaalde vakantie(dagen)toeslag vóór de VWA

4.1. In 1986 boog de Hoge Raad zich over de vraag of de periodiek aan uitzendkrachten uitbetaald vakantiedagengeld en vakantietoeslag behoorden tot hun tijdvakloon dan wel eenmalige beloningen vormden. De inhoudingsplichtige had het uurloon van de uitzendkrachten met een toeslag verhoogd, in plaats van vakantiedagengeld en -toeslag voor hen te reserveren, en ook per week uitbetaald. A-G Van Soest concludeerde (punten 4.1 en 4.3)(15):

4.1 "[...] Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de toeslag carenzdagen en de toeslag vakantiedagen niet moet worden toegerekend aan de gewerkte periode, aan het einde waarvan deze toeslagen worden uitbetaald, maar aan een nog komende periode. Met het oog hierop verhoogde belanghebbende ter bepaling van de door haar af te dragen loonbelasting ... het aantal per week gewerkte dagen door dit aantal te vermenigvuldigen met een uit de grootte van de voormelde toeslagen afgeleide factor - een zogenaamde ophoging van dagen. Zij leidde dan het netto-dagloon op basis waarvan zij de af te dragen loonbelasting becijferde uit dit verhoogde aantal dagen af en vermenigvuldigde vervolgens het aldus bepaalde bedrag aan loonbelasting met vorenbedoelde factor. De Inspecteur is evenwel van mening dat de netto-beloning van de werknemers ten behoeve van de berekening van de af te dragen loonbelasting ... generlei correctie dient te ondergaan.''; en [het Hof heeft, CvB] op dit punt de Inspecteur in het gelijk gesteld. [...]

4.3. In abstracto is het denkbaar, dat een wetgever die bij de regeling van een loonbelasting wordt geconfronteerd met een loonsysteem als dat van de belanghebbende, in die regeling een berekeningsmethode van de belasting op zou nemen, min of meer overeen komend met die welke de belanghebbende heeft toegepast. In de Wet LB '64 in de voor 1979 en 1980 geldende tekst is die methode evenwel niet te vinden: de loonbelasting moet berekend worden over het werkelijk uitbetaalde loon per tijdvak waarover het loon is verdiend, dus met inbegrip van verdiende toeslagen, welke bestemming die ook hebben. Het is mogelijk, dat de over een jaar beoordeelde progressie op juistere wijze tot haar recht zou komen bij een andere methode, maar die verfijning heeft de wetgever dan niet aangebracht.

4.2. De Hoge Raad oordeelde in punt 4.3:

Voor zover belanghebbende aan het einde van een gewerkte periode in de door haar aan vorenbedoelde uitzendkrachten ter zake van de door hen in die periode voor haar verrichte werkzaamheden uitbetaalde beloningen een toeslag carenzdagen en een toeslag vakantiedagen heeft begrepen, diende belanghebbende, ter bepaling van de door haar over evenbedoelde periode af te dragen loonbelasting, deze aan die uitzendkrachten uitbetaalde toeslagen aan die periode toe te rekenen, aangezien toch deze toeslagen ingevolge het bepaalde in artikel 10, lid 1, van de Wet op de loonbelasting 1964 behoorden tot het over die periode door de uitzendkrachten verdiende en door belanghebbende aan hen uitbetaalde loon.

4.3. Brunt annoteert in de BNB:

2. [...] Opgemerkt zij nog dat, de toeslagen voor carenzdagen en voor vakantiedagen welke werden uitgedrukt in een percentage van het uurloon, niet het karakter hebben van beloningen die eenmaal of eenmaal 's jaars werden toegekend. Iemand die als uitzendkracht gaat beginnen, krijgt reeds in de eerste weekbetaling vakantiegeld. Door deze wijze van uitbetaling gaat het eenmalige karakter van vakantiegeld verloren. Het is geconverteerd in een onderdeel van de beloning per uur. Dit brengt mede dat het tarief voor bijzondere beloningen in artikel 26 LB '64 niet van toepassing is. Hof 's-Hertogenbosch kwam op dit punt tot een andere conclusie inzake tijdelijke werkkrachten in een warenhuis (14 maart 1984, BNB 1985/210).

4.4. De redactie van het V-N merkt op dat met dit arrest de basis ontviel aan een praktijk die voordien werd gesanctioneerd(16). De praktijk rekende indertijd een periodiek voorschot op een tantième of een vakantietoeslag tot de beloningen die in de regel eenmaal per jaar worden uitgekeerd en paste op die toeslagen de tabel voor bijzondere beloningen toe. Voortaan zal daarop dus toch de tijdvaktabel moeten worden toegepast, aldus de redactie.

4.5. In de uitspraak van het hof uit 1984 die zowel Brunt als de redactie van het V-N noemen(17), kwam het hof echter niet toe aan de beantwoording van de vraag of voorschotten op bijzondere beloningen onder het tarief voor bijzondere beloningen vallen. Het verklaarde de stelling van de inspecteur dat de maandelijkse bedragen niet meer beschouwd konden worden als kerstgratificatie en vakantietoeslag tardief. De redactie van het V-N tekende bij de uitspraak uit 1984 aan:

2. De beslissing dat een periodiek verstrekt voorschot op een beloning die in de regel slechts eenmaal 's jaars wordt toegekend, is onderworpen aan het tarief voor bijzondere beloningen, is in overeenstemming met de opvatting die in aant. 11 op art. 26 van de Vakstudie Loonbelasting, overigens zonder bronvermelding, is te vinden onder het opschrift "Maandelijks voorschot op tantième''. Toch is het jammer dat het Hof niet oordeelde over de nadere stellingname van de Inspecteur. Hoewel wij niet willen beweren dat een periodiek voorschot op tantième, kerstgratificatie of vakantietoeslag de benaming ontbeert van deel van tantième, kerstgratificatie of vakantietoeslag, zouden wij wel durven verdedigen dat zo'n periodiek voorschot niet meer voldoet aan de terminologie van art. 26 waar wordt gesproken van beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal 's jaars worden uitgekeerd. Alleen voor die eenmalige beloningen geldt de ratio van het bijzondere tarief.

5. Hofuitspraken over eenmalige beloningen en de WVA

5.1. Voor de toepassing van de WVA oordeelde hof Arnhem op 17 januari 2001 over de vraag of een maandelijkse betaling van vakantiegeld loon is dat in de regel eenmaal (per jaar) wordt toegekend(18):

4.2 [...] Naar het oordeel van het Hof is in dat geval met betrekking tot het uitbetaalde vakantiegeld geen sprake van loon dat in de regel eenmaal of eenmaal per jaar wordt toegekend. Voor de toepassing van de Wva moet het loon, alvorens het te vergelijken met het zogenoemde toetsloon, derhalve niet worden verminderd met het daarin begrepen vakantiegeld. De woorden "in de regel" in het hiervoor genoemde onderdeel van artikel 1 van de Wva zien op de rechtsbetrekking tussen belanghebbende en haar desbetreffende werknemers. Daar geldt dat het vakantiegeld periodiek zal worden uitbetaald. Belanghebbendes andersluidende opvatting die kennelijk er vanuit gaat dat "in de regel" ziet op datgene wat in zijn algemeenheid, dus ook in rechtsbetrekkingen tussen andere werkgevers en hun werknemers, geldt, is naar het oordeel van het Hof onjuist.

4.3 Aan het vorenstaande doet de ratio van de vermindering lage lonen niet af. De uitzonderingen die in artikel 1, aanhef en onderdeel c, van de Wva zijn opgenomen hebben goeddeels ten doel pieken in de loonbetalingen buiten aanmerking te laten om aldus te voorkomen dat, waar het normale periodieke loon het toetsloon niet overschrijdt, over één of enkele tijdvakken geen recht op vermindering zou bestaan vanwege een incidenteel hogere beloning. De regeling zoals die in de Wva is opgenomen betekent dat in het algemeen een werkgever op eenvoudige wijze, zonder de noodzaak tot het maken van nadere berekeningen, uit de vergelijking van het loon in de loonstaat (kolom 14) met het toetsloon kan afleiden of recht op de vermindering bestaat.

5.2. De redactie van V-N is het eens met de uitkomst:

Hof Arnhem onderschrijft het antwoord van de staatssecretaris op vraag A&2 in het Besluit van 7 maart 1997, nr. DON-LB7/127, V-N 1997, blz. 1648, punt 12(19). De beslissing lijkt ons juist. Aan de door het hof gegeven motivering zouden we willen toevoegen dat art. 1, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, WVA op dit punt identiek is aan art. 26, eerste lid, Wet LB 1964. Met betrekking tot die bepaling wordt na HR 4 juni 1986, nr. 23 502, BNB 1986/301, aangenomen dat periodiek uitbetaald vakantiegeld niet tot de bijzondere beloningen behoort maar tot het tijdvakloon. Het is logisch daarbij aan te sluiten. De door het hof gegeven uitleg van de bepaling heeft bovendien als voordeel dat de concrete arbeidsovereenkomsten moeten worden getoetst en dat niet de vraag behoeft te worden beantwoord wat bij arbeidsovereenkomsten in het algemeen regel is. Zo'n algemene maatstaf zou lastig zijn. De praktijk kent immers nogal wat varianten van loonbetalingen. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat haar geval anders wordt behandeld dan het geval waarin het vakantiegeld in één keer zou zijn uitbetaald. De hele regeling van het toetsloon is echter ruw. Een mogelijkheid om het eerlijker te regelen, is een eindafrekening aan de hand van het jaarloon van de werknemer, maar dat zou een zware administratieve last betekenen. De wetgever heeft daarvan kunnen afzien.

5.3. Hof Den Haag volgt dezelfde gedachtegang ingeval vakantiegeld wekelijks bij het loon werd betaald. Het hof verwijst daarbij expliciet (punt 7.1) naar de gelijkluidende formulering van artikel 26, lid 1, LB en het daarover gewezen arrest HR BNB 1986/301 (zie paragraaf 4.2 hierboven)(20).

5.4. Ook hof Den Bosch volgt deze redenering. Op 28 juli 2004 oordeelde het over een werkgever die het vakantiegeld tweemaal per jaar uitbetaalde (punten 4.3 en 4.4)(21):

[Naar, CvB] het oordeel van het hof is in dat geval [...] met betrekking tot het uitbetaalde vakantiegeld geen sprake van loon dat in de regel eenmaal of eenmaal per jaar wordt toegekend. Voor de toepassing van de Wva moet het loon, alvorens het te vergelijken met het zogenoemde toetsloon, derhalve niet worden verminderd met het daarin begrepen vakantiegeld. De woorden "in de regel" in het hiervoor genoemde onderdeel van artikel 1 van de Wva zien op de rechtsbetrekking tussen belanghebbende en haar desbetreffende werknemers. Daar geldt dat het vakantiegeld tweemaal per jaar zal worden uitbetaald. Belanghebbendes andersluidende opvatting die kennelijk er vanuit gaat dat de woorden "in de regel" zien op datgene wat in zijn algemeenheid geldt, dus ook in rechtsbetrekkingen tussen andere werkgevers en hun werknemers, is naar het oordeel van het hof onjuist.

De uitzonderingen die in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, 1e, van de Wva zijn opgenomen hebben goeddeels ten doel een piek in de loonbetalingen buiten aanmerking te laten om aldus te voorkomen dat, waar het normale periodieke loon het toetsloon niet overschrijdt, over één of meerdere tijdvakken geen recht op vermindering zou bestaan vanwege de uitbetaling van een incidenteel hogere beloning. Hoewel verdedigd zou kunnen worden dat hetgeen in dit opzicht geldt met betrekking tot beloningen die eenmaal per jaar worden uitbetaald, evenzeer zou kunnen gelden met betrekking tot beloningen die tweemaal per jaar worden uitbetaald, laten de duidelijke bewoordingen van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, 1e, van de Wva, naar het oordeel van het hof, voor die opvatting geen ruimte.

5.5. De redactie van V-N merkt naar aanleiding van deze uitspraak op:

De wetgever is zich ervan bewust geweest dat eenmalige betalingen een verstorend effect kunnen hebben bij een toetsing per loontijdvak. Om die reden is ervoor gekozen om "tantièmes, gratificaties en andere beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend" (art. 1, eerste lid, onderdeel c, onder, 1e, WVA) buiten beschouwing te laten. Als de vakantietoeslag eenmaal per jaar wordt betaald (in de maand mei of juni), staat mitsdien buiten twijfel dat deze niet meetelt voor de toetsing. Deze duidelijke wettekst doet de belanghebbende in deze procedure evenwel de das om. Uit r.o. 4.4 volgt dat het hof enige moeite heeft met de uitwerking van zo'n scherp onderscheid, maar dat het - gegeven de tekst van de wet - geen ruimte ziet voor een rekkelijkere interpretatie.

5.6. Op 7 april 2006 oordeelde hof Leeuwarden in lijn met de andere hoven. De inhoudingsplichtige betaalde aan de bij haar in deeltijd werkzame arbeidskrachten maandelijks het in die maand opgebouwde recht op vakantiegeld uit. Het hof overwoog(22):

6.4 Naar 's hofs oordeel is dit maandelijks uitbetaalde vakantiegeld reeds gelet op die maandelijkse uitbetaling geen beloning die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar wordt toegekend. Daarmee kan dit vakantiegeld niet als een in artikel 1, eerste lid, letter c, ten eerste, van de WVA bedoelde vermindering op het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 in aanmerking worden genomen voor de bepaling van het toetsloon als bedoeld onder letter d van voormelde wetsbepaling.

5.7. Hof Amsterdam tenslotte oordeelde in zaaknummer 42.580, waarop deze Bijlage mede betrekking heeft, over vakantiegeld dat in de wekelijkse loonbetaling was begrepen:

5.5. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat vakantiegeld, ongeacht of sprake is van een jaarlijkse of periodieke betaling, naar de bedoeling van de wetgever is uitgezonderd van het loonbegrip van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de WVA. Naar 's Hofs oordeel kan deze veronderstelde bedoeling van de wetgever niet afdoen aan de duidelijke wettekst, die bepaalt dat vakantiegeld slechts is uitgezonderd van het bedoelde loon indien het in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar wordt toegekend. Daaraan doet niet af dat een daarvan afwijkende behandeling geldt voor loon in de vorm van krachtens een publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken. [...]

5.7. Belanghebbende wijst erop dat het recht op een vakantie(dagen)toeslag - in overeenstemming met de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag - is overeengekomen bij de arbeidsovereenkomst, zodat het slechts eenmaal, bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst, is toegekend. Naar het oordeel van het Hof dient onder 'beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend' in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de WVA - in overeenstemming met de gelijkluidende term in artikel 26, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 - te worden verstaan loon dat niet normaal tijdvakloon is. Daarbij dient onder normaal tijdvakloon te worden verstaan over een loontijdvak betaald loon dat geheel op die periode betrekking heeft (Hoge Raad 6 maart 1996, BNB 1996/165). Naar het oordeel van het Hof behoort de door belanghebbende betaalde vakantie(dagen)toeslag tot het normale tijdvakloon, nu - naar het Hof aannemelijk acht - belanghebbende met de onderhavige werknemers een uurloon is overeengekomen inclusief vakantie(dagen)toeslag en zij de vakantie(dagen)toeslag niet afzonderlijk heeft betaald.

5.8. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de door belanghebbende betaalde vakantie(dagen)toeslag behoort tot het loon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de WVA. Het beroep is ongegrond.

5.8. Ook in de literatuur is instemming te vinden met deze interpretatie. Kawka en Dankaart schrijven(23):

Voor de loonbelasting is het onderscheid tussen het periodieke (regelmatige) loon en het incidentele (bijzondere) loon alleen van belang voor de tabeltoepassing [...]. Voor de WVA is het belang tussen periodiek en incidenteel loon groter. Loon dat in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar wordt toegekend behoort niet tot het loon. Zo hoort vakantiegeld als dat eenmaal per jaar wordt uitbetaald niet tot het loon. Vindt de betaling van het vakantiegeld echter maandelijks plaats, dan behoort het wel tot het loon voor de WVA.

Hoewel de WVA spreekt over 'toegekend' moet worden aangesloten bij het betalingsmoment van de betreffende looncomponent aan de werknemer. Vakantiegeld wordt immers niet eenmaal per jaar toegekend, maar (vaak) wel eenmaal per jaar betaald.

5.9. Door alle gerechtshoven is dus geoordeeld dat een periodieke betaling van het vakantiegeld meetelt voor het te toetsen loon. Ook in zijn beleidsbesluiten gaat de Staatssecretaris ervan uit dat vakantiegeld dat niet eenmaal per jaar worden uitbetaald deelt uitmaakt van het loon van de WVA. Aldus wordt het begrip eenmalige beloning in de WVA gelijk uitgelegd als de Hoge Raad heeft gedaan in BNB 1986/301 met betrekking tot datzelfde begrip in artikel 26 Wet LB 1964. In de wetsgeschiedenis van de WVA is aan de betaling in termijnen van een in karakter eenmalige beloning geen aandacht besteed. Opgemerkt is indertijd slechts dat de regeling van de afdrachtvermindering lage lonen eenvoudig is, omdat werkgevers meestal het bedrag uit kolom 14 kunnen hanteren voor de toetsing van het loon.

5.10. Ambtshalve maak ik nog melding van de Arbeidstijdenrichtlijn(24) (hierna: de Richtlijn) van de Raad van de Europese Unie. De Richtlijn behelst voorschriften inzake onder meer de minimale dagelijkse en wekelijkse rusttijden en de minimale jaarlijkse vakantie. In artikel 7 is met betrekking tot de jaarlijkse vakantie bepaald:

1. De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.

2. De minimumperiode van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon kan niet door een financiële vergoeding worden vervangen, behalve in geval van beëindiging van het dienstverband.

5.11. In het kader van de zogenoemde 'rolled-up holiday pay' zijn door Engelse rechters prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ EG(25). Door de 'rolled-up holiday pay' wordt het loon over de jaarlijkse vakantiedagen versleuteld in het normale loon. Het HvJ EG oordeelde dat het vakantiedagengeld betaald moet worden bovenop het normale loon en dat het daar niet op in mindering mag worden gebracht. Vervolgens werd geoordeeld dat artikel 7 van de Richtlijn zich ertegen verzet dat het betalingsmoment van het vakantiedagengeld verspreid wordt over het gehele arbeidsjaar met als gevolg dat het geld niet wordt uitgekeerd op het moment dat de vakantie wordt genoten. Het vakantiedagengeld moet dus worden betaald op het moment dat de werknemer daadwerkelijk vakantie opneemt. Als er dan toch -ten onrechte- gespreide betaling van het vakantiedagengeld heeft plaatsgehad, dan kan nog verrekening plaatsvinden met de aanspraak op loon voor een bepaalde periode waarin de werknemer daadwerkelijk vakantie opneemt. Dat is echter uitsluitend mogelijk ingeval de betalingen op begrijpelijke en transparantie wijze als vakantiedagenloon zijn uitbetaald.

6. Schending van het gelijkheidsbeginsel?

6.1. In bovengenoemde geschillen is vaak tevens een beroep gedaan op schending van het gelijkheidsbeginsel. Enerzijds omdat het in de ogen van de belanghebbenden niet eerlijk is dat een eenmalige betaling niet meetelt voor het te toetsen loon en een twee- of meermalige betaling wel (zie 6.2 tot en met 6.5). Anderzijds omdat vakantie(toeslag)bonnen en dergelijke aanspraken niet meetellen bij het te toetsen loon en dus anders worden behandeld dan periodiek uitbetaald vakantiegeld (zie 6.6 en volgende).

6.2. Hof Arnhem oordeelde op 17 januari 2001 over het gelijkheidsbeginsel en de verschillende gevolgen van een eenmalige en een maandelijkse betaling van vakantietoeslag(26):

4.4 Ook het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel faalt. Gevallen waarin het vakantiegeld periodiek wordt uitbetaald en gevallen waarin het vakantiegeld eenmaal per jaar wordt uitbetaald zijn rechtens noch feitelijk gelijk. Gelet op hetgeen het Hof in 4.3 hiervoor heeft overwogen is de onderhavige ongelijke behandeling van ongelijke gevallen niet disproportioneel of ongerechtvaardigd. Ook bij vergelijking van de behandeling van een periodiek uitbetaalde tantième met het onderhavige periodiek uitbetaalde vakantiegeld, zoals belanghebbende doet, faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Periodiek uitbetaalde tantièmes mogen voor de toepassing van de Wva evenmin in mindering op het loon worden gebracht. Naar het oordeel van het Hof vindt belanghebbendes andersluidende opvatting geen steun in het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 1955, nummer 12 361, BNB 1955/282. Uit dat arrest valt geen conclusie over de toepassing van de Wet noch van de Wva te trekken.

6.3. Over dezelfde kwestie overwoog hof Leeuwarden(27):

6.6 Belanghebbende stelt dat de inspecteur handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel door het vakantiegeld niet als verminderingspost in aanmerking te nemen bij de bepaling van het toetsloon. Primair wijst belanghebbende op de voor de werknemer financieel uiteindelijk gelijk blijvende gevolgen als vergeleken wordt tussen periodieke uitbetaling en uitbetaling één maal per jaar van het vakantiegeld. [...]

6.7 Nu reeds voor de heffing van loonbelasting verschil bestaat tussen één maal per jaar uitbetalen van vakantiegeld en maandelijkse uitbetaling daarvan, is daarbij geen sprake van gelijke gevallen, zodat niet op die grond aanspraak gemaakt kan worden op gelijke behandeling. Zulks nog daargelaten dat de wettekst van de WVA nadrukkelijk slechts de betaling één maal per jaar noemt als verminderingspost.

6.4. Hof Arnhem (in 6.2) leg niet uit waarom de gevallen van periodieke betaling van vakantiegeld en van eenmalige betaling daarvan rechtens noch feitelijk gelijk zijn. Hof Leeuwarden (in 6.3) verwijst voor de ongelijkheid naar de verschillende behandeling van een periodieke en een eenmalige betaling van vakantiegeld in de heffing van de loonbelasting. Dat lijkt op een cirkelredenering. De wetgever behandelt de twee wijzen van betalen van het vakantiegeld bij de inhouding van de loonbelasting verschillend en daarom zijn ze rechtens geen gelijke gevallen, aldus het hof, en zou de wetgever deze gevallen ook bij de afdracht van loonbelasting verschillend mogen behandelen. Maar, is het verschil in de sfeer van de inhouding rechtens relevant bij de afdrachtverminderingen? Zo nee, dan is de redenering van het hof in essentie: omdat er een fiscaal andere behandeling is, is het geoorloofd dat er nog een andere fiscale behandeling is.

6.5. Overigens ben ik van mening dat de twee gevallen wel degelijk verschillen. Een maandelijkse betaling is feitelijk iets anders dan een eenmalige. Er is bovendien een argument voor de wetgever om eenmalige betalingen anders te behandelen en niet mee te nemen bij het te toetsen loon. Door uitsluiting van eenmalige beloningen wordt voorkomen dat er in de maand met een loonpiek voor de werkgever geen recht bestaat op de afdrachtvermindering, terwijl het reguliere loon laag is en voldoet aan het toetsloon. Ingeval een werkgever er echter voor kiest om een in wezen eenmalige uitkering maandelijks te uitbetalen, wordt het regelmatige loon opgehoogd.

6.6. Vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen en daarmee overeenkomende aanspraken behoren niet tot het loon van de WVA, aldus bepaalt artikel 1, lid 1, onderdeel c° 4. De vraag rijst of het gelijkheidsbeginsel eraan in de weg staat dat vakantie(toeslag)bonnen zijn uitgezonderd van het te toetsen loon, terwijl periodiek uitbetaald vakantiedagengeld en -toeslag dat niet zijn. In beide gevallen wordt in de zin van de loonbelasting tijdvakgebonden loon genoten.

6.7. Op 16 juni 1999 oordeelde de Hoge Raad over de vraag of het verschil in fiscale behandeling van vakantiedagengeld en -toeslag vergeleken met de behandeling van vakantiebonnen de toets van het non-discriminatieverbod kan doorstaan. Hij oordeelde dat beide gevallen niet volkomen gelijk zijn en dat daarom enig verschil in behandeling gerechtvaardigd kan zijn. De vervolgvraag, of de ongelijke behandeling geoorloofd is, werd bevestigend beantwoord omdat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig was met een verwijzing naar zwaarwegende motieven van sociaal-economische aard(28). Deze motieven spelen echter geen rol bij de ongelijke behandeling voor de afdrachtvermindering lage lonen. Dus blijft de vraag over of hier sprake is van discriminatie.

6.8. Recent overwoog hof Leeuwarden(29):

6.6 Belanghebbende stelt dat de inspecteur handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel door het vakantiegeld niet als verminderingspost in aanmerking te nemen bij de bepaling van het toetsloon. [...] Subsidiair wijst belanghebbende op de ongelijke behandeling ten opzichte van de verstrekking van vakantiebonnen.[...]

6.8 Ook de subsidiair genoemde (periodieke) verstrekking van vakantiebonnen kan niet worden beschouwd als een met de maandelijkse uitbetaling van vakantiegeld gelijk geval op grond waarvan de uitbetaling gelijk dient te worden behandeld, nu het daarbij gaat om aanspraken die niet gelijk te stellen zijn met uitbetaling.

6.9. Ook in de zaken waarop deze Bijlage betrekking heeft oordeelden de hoven dat er geen sprake is van gelijke gevallen. Hof Arnhem overweegt in zaaknummer 42.138 (en in dezelfde zin in zaaknummer 42.404):

4.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat voor toepassing van de Wet beide toeslagen tot het loon moeten worden gerekend. In zoverre belanghebbende het standpunt verdedigt dat alsdan een ongerechtvaardigde ongelijkheid ontstaat tussen parttime-werknemers in de bouwsector en parttime-werknemers in andere bedrijfstakken, treft dit standpunt evenmin doel. De fiscaalrechtelijke systematiek met betrekking tot aanspraken verschilt immers wezenlijk van die met betrekking tot uitkeringen in geld, zodat niet alleen feitelijk maar ook rechtens niet van vergelijkbare gevallen kan worden gesproken. Reeds hierom faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.

6.10. Hof Amsterdam in zaaknummer 42.580 is het daarmee eens:

5.6 [...] Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een door de vermelde verdragsbepalingen verboden ongelijke behandeling, moet worden vooropgesteld dat zij niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen verbieden, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Hierbij komt op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe bij het beantwoorden van de vraag of gevallen voor de toepassing van deze verdragsbepalingen als gelijk moeten worden beschouwd en, in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen, of anders gezegd, of daarmee niet een gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd dan wel geen redelijke verhouding bestaat tussen de ongelijke behandeling en het doel dat wordt nagestreefd. Naar het oordeel van het Hof is - gelet op de hiervoor bedoelde ruime beoordelingsvrijheid - in dit geval geen sprake van gelijke gevallen nu in de situatie van belanghebbende de vakantietoeslag periodiek in geld wordt genoten en in het door belanghebbende vergelijkbaar geachte geval periodiek aanspraken worden verstrekt, welke aanspraken recht geven op een in de regel niet vaker dan eenmaal per jaar te betalen uitkering.

6.11. Het mag vreemd lijken dat werkgevers die vakantie(toeslag)bonnen toekennen worden bevoordeeld doordat zij de waarde daarvan bij de bepaling van het toetsloon buiten beschouwing mogen laten, terwijl een werkgever die het loon over de vakantiedagen en de vakantietoeslag in termijnen uitbetaalt tezamen met het normale tijdvakloon met een hoger toetsloon wordt geconfronteerd. Maar dat is schijn. De wetgever heeft er, althans naar mijn veronderstelling, voor gekozen om werkgevers met vakantie(toeslag)bonnen op één lijn te brengen met de overgrote meerderheid van werkgevers die immers vakantiedagengeld en -toeslag eenmalig uitbetalen. Het zou maatschappelijk niet te verdedigen zijn wanneer vakantiebonnen wel en vakantiegeld niet tot het loon wordt gerekend. Dus wordt alleen de werkgever benadeeld die het vakantiedagengeld en de -toeslag niet in één keer maar in meerdere termijnen betaalt, zoals met name uitzendbureaus en kleine werkgevers wel doen. Door deze wijze van betalen wordt het reguliere loon verhoogd en dus het loon voor de WVA. Als deze werkgever de daaruit voortvloeiende beperking van de afdrachtvermindering lage lonen wil vermijden, belet niets hem om te kiezen voor een uitbetaling eenmaal per jaar, op een vast tijdstip of bij het einde van de dienstbetrekking wanneer dat eerder is(30). Gelet op de aldus gelegitimeerde gelijkstelling in artikel 1, onderdeel c, WVA van vakantiebonnen en vakantiegeld, beide behoren niet tot het loon, en gelet op de mogelijkheid van de werkgever om het vakantiegeld eenmalig uit te betalen, acht ik het niet discriminerend dat een periodieke betaling van vakantiegeld wel tot het te toetsen loon behoort en de periodieke verstrekking van vakantiebonnen niet.

7. Overwerkloon

7.1. Overwerkloon behoort niet tot het loon van de WVA, aldus bepaalt artikel 1, lid 1, onderdeel c°2. Het begrip overwerkloon is in de WVA niet gedefinieerd. Gezien de verwijzing in dit onderdeel c naar het begrip loon van de Wet LB 1964 en de overeenkomsten tussen artikel 26, lid 1, Wet LB 1964 en artikel 1, lid 1, onderdeel c, WVA, meen ik dat het begrip overwerkloon in de WVA hetzelfde moet worden uitgelegd als dat in de Wet LB 1964.

7.2. Het overwerkloon als bijzondere beloning vindt zijn oorsprong in een Resolutie van 21 mei 1957(31). Daarin werd goedgekeurd dat overwerkloon, indien dit over hetzelfde loontijdvak als dat van het normaal wederkerende loon werd uitbetaald, werd belast volgens het (toentertijd zeer lage) tarief voor bijzondere beloningen. Vóór deze goedkeurig was het alleen mogelijk het bijzondere tarief toe te passen ingeval overwerkloon over een ander tijdvak werd uitbetaald. Dat verschil wilde de besluitgever opheffen, te meer omdat de bestaande regeling belemmerend werkte op de bereidheid tot overwerk. In de Resolutie werd bepaald dat:

Als overwerk [...] alleen [kan, CvB] worden beschouwd arbeid, welke wordt verricht buiten de voor het desbetreffende bedrijf geldende normale arbeidsduur. [...]

7.3. Bij de invoering van de Wet LB 1964 is de goedkeurende regeling in de wet opgenomen met het oog op de rechtszekerheid(32). In artikel 26, lid 5, Wet LB 1964 wordt het begrip overwerkloon als volgt gedefinieerd:

Als overwerkloon gelden voor de toepassing van dit artikel de beloningen ter zake van arbeid welke wordt verricht gedurende de tijd die uitgaat boven de voor de werknemer geldende normale arbeidsduur.

In de Wet LB 1964 wordt niet gesproken van de arbeidsduur binnen het desbetreffende bedrijf, maar van de voor de werknemer geldende normale arbeidsduur.

7.4. De vraag wanneer sprake is van overwerk is ook aan de orde geweest in een vraag- en antwoordbesluit inzake afdrachtverminderingen(33):

7. Wanneer is sprake van overwerk?

Er is sprake van overwerk als meer wordt gewerkt dan de contractueel overeengekomen arbeidsduur. Bij minimum/maximum contracten is dit het minimum aantal uren. Overigens kan ook geopteerd worden voor het werkelijk aantal gewerkte uren.

7.5. In een geactualiseerd besluit met betrekking tot afdrachtverminderingen werd de vraag gesteld in welke gevallen reistijd geldt als overwerk(34):

De WVA verwijst voor het begrip loon naar de Wet LB. Overwerkloon is de beloning voor arbeid die de werknemer verricht gedurende de tijd die uitgaat boven de voor hem geldende normale arbeidsduur (zie artikel 26, vijfde lid, van de Wet LB). Er is dus sprake van overwerk als de werknemer meer arbeid verricht dan contractueel is overeengekomen. Als de werknemer geen arbeid verricht tijdens zijn reistijd is die reistijd geen arbeidstijd. Het gevolg is dat het loon voor dergelijke reistijd voor de toepassing van de WVA geen overwerkloon kan zijn. Dit loon maakt in zulke gevallen deel uit van het WVA-loon.

7.6. Rechtbank Arnhem baseerde zijn oordeel op deze besluiten in een geschil over de vraag of sprake was van overwerkloon in de zin van de WVA. In dat geval werkten de werknemers tussen de 7 en de 72 uur per maand meer dan contractueel was overeengekomen (156 uur per maand). De rechtbank oordeelde(35):

De rechtbank heeft in de tekst van deze Besluiten geen steun gevonden voor de stelling van verweerder dat overwerk(loon) in de onderhavige situatie anders zou moeten worden uitgelegd. Dit betekent dat moet worden uitgegaan van de voor de werknemer geldende normale arbeidsduur. Uit de Besluiten leidt de rechtbank af dat onder de geldende normale arbeidsduur moet worden verstaan de contractueel overeengekomen arbeidsduur.

Relevant is derhalve welke arbeidsduur eiseres met de vier werknemers is overeengekomen. [....] Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met het voorgaande aannemelijk gemaakt dat zij met deze vier werknemers een arbeidsduur van 36 uur per week is overeengekomen. [...]

Ook het standpunt van verweerder dat de beloning, voor zover die betrekking heeft op structureel overwerk, zo daar al sprake van zou zijn, buiten beschouwing moet worden gelaten bij het bepalen van het overwerkloon, kan de rechtbank niet volgen. Dit standpunt vindt geen steun in de wet of in de parlementaire toelichting daarop. [...]

Het voorgaande leidt ertoe dat de beloning die de vier werknemers hebben ontvangen voor de uren die zij meer hebben gewerkt dan hetgeen contractueel is overeengekomen, kan worden aangemerkt als overwerkloon als bedoeld in artikel 1 van de WVA.

7.7. In de loop der tijd is de fiscale definitie van overwerk(loon) gewijzigd en toegerust op de afzonderlijke werknemer, in plaats van op het gehele bedrijf (zie 7.2 en 7.3). Daarmee is niet gezegd dat een CAO er niet toe doet, omdat CAO-bepalingen kunnen doorwerken in een individuele arbeidsovereenkomst. Dat is het geval als een CAO algemeen verbindend is verklaard door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (deze werkt door voor alle werknemers in een bepaalde branche), of als de desbetreffende werkgever lid is van (één van) de contractsluitende partijen(36).

7.8. Is er nog wel sprake van overwerk ingeval een CAO, die doorwerkt in individuele arbeidsovereenkomsten, voorschrijft dat de arbeidstijd van maandag tot en met vrijdag maximaal 8 uur per dag bedraagt en in totaal 38 uur, terwijl werkgever en werknemer er bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst vanuit gaan dat er niet incidenteel, maar structureel meer dan 38 uur per week (bijvoorbeeld 65 uur) zal worden gewerkt en dat ook gebeurt? Dan wordt mogelijk gehandeld in strijd met het arbeidsrecht. Maar bepaalt een onwettige tewerkstelling ook dat in fiscale zin geen overwerkloon wordt genoten(37)? Ik wijs erop dat het illegale karakter van een loonbate geen betekenis heeft voor de heffing van de loonbelasting en dat een onder het minimumloon betaalde werknemer niet wordt belast voor het wettelijke minimumloon.

7.9. Het fiscale recht sluit aan bij de werkelijke gang van zaken en dus bij de werkelijk overeengekomen arbeidsduur, hoezeer deze afspraak ook strijdig moge zijn met het geldende arbeidsrecht. Wanneer een werknemer volgens afspraak met zijn werkgever gewoonlijk langer werkt dan de normatieve 38 uur per week, kan bezwaarlijk beweerd worden dat sprake is van overwerk(38). De beloning voor die voortdurend lange werkweek heeft immers geen incidenteel karakter. Beloningen met een incidenteel karakter beoogde de wetgever uit te zonderen van het loonbegrip(39).

7.10. Deze opvatting sluit ook aan bij de ratio van het uitzonderen van het overwerkloon op het te toetsen loon voor de afdrachtvermindering(40). Enerzijds is gepoogd de regeling eenvoudig toepasbaar te houden, door net als voor de toepassing van de loonbelastingheffing in beginsel uit te gaan van het reguliere loon (zonder bijzondere beloningen) dat in kolom 14 pleegt te worden opgenomen; anderzijds waarborgt de regeling dat inkomenspieken bij de werknemer er niet toe leiden dat de werkgever in dat tijdvak geen afdrachtvermindering krijgt. Het zou niet rechtvaardig zijn als een werkgever de premie voor het in dienst nemen van werknemers met lage lonen zou verliezen over een maand waarin de werknemers door incidentele drukte hebben moeten overwerken.

7.11. Om het loon van de werknemer te toetsen voor het recht op de afdrachtvermindering lage lonen wordt uitgegaan van het reguliere loon en worden pieken in het loon uitgezonderd. Wanneer volgens afspraak structureel wordt "overgewerkt", is in de relatie tussen deze werkgever en werknemer geen sprake van pieken in de loonbetaling en ook niet van overwerkloon.

1 Hiermee wordt in deze Bijlage bedoeld het loon over vakantiedagen (artikel 7:639 BW)

2 Hiermee wordt in deze Bijlage bedoeld hetgeen in het spraakgebruik aangeduid wordt als 'vakantiegeld'; op dit moment een jaarlijkse bijslag ter grootte van ten minste 8% van het loon (artikel 15 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag)

3 Wetsvoorstel van 18 oktober 1995, houdende vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, Kamerstukken II 1995-1996, 24 458

4 Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van 18 oktober 1995, houdende vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, Kamerstukken II 1995-1996, 24 458, nr. 3, blz. 6

5 Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van 18 oktober 1995, houdende vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, Kamerstukken II 1995-1996, 24 458, nr. 3, blz. 5

6 Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van 18 oktober 1995, houdende vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, Kamerstukken II 1995-1996, 24 458, nr. 3, blz. 4-6

7 Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van 18 oktober 1995, houdende vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, Kamerstukken II 1995-1996, 24 458, nr. 3, blz. 6-7

8 Deze informatie is te vinden op www.belastingdienst.nl. Zie thans het Handboek Loonheffingen.

9 Nota naar aanleiding van het Verslag, Wet van 16 november 1972, Stb. 1972, 614 (aanpassing loonbelasting aan nieuwe tariefstructuur inkomstenbelasting), Kamerstukken II, 11 930, nr. 7, blz. 2

10 Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van 18 oktober 1995, houdende vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, Kamerstukken II 1995-1996, 24 458, nr. 3, blz. 26

11 Besluit staatssecretaris van Financiën 7 maart 1997 (vragen en antwoorden afdrachtverminderingen loonbelasting/ premie volksverzekeringen), nr. DON-LB7/127, Bull 1997/263, V-N 1997/1648 pt. 12; dit Besluit is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet Inkomstenbelasting 2001 en is herdrukt in het Besluit van 20 december 2000, nr.CPP2000/2945M, Bull 2001/348. De vragen en antwoorden in beide Besluiten zijn gelijk.

12 Besluit staatssecretaris van Financiën 10 maart 2000 (vragen en antwoorden over afdrachtverminderingen), nr. DB 2000/252M, Bull. 2000/263, BNB 2000/166

13 Besluit staatssecretaris van Financiën 15 februari 1999 (vragen en antwoorden afdrachtverminderingen loonbelasting/ premie volksverzekeringen), nr. DONLB 9/1, Bull 1999/190, BNB 1999/136. Ik veronderstel tenminste dat met 'toetsloon' hier in het Besluit niet bedoeld wordt het herleide wettelijke toetsloon, maar het te toetsen loon van de werknemer.

14 Wederom is kennelijk 'te toetsen loon' bedoeld in plaats van 'toetsloon'.

15 Hoge Raad 4 juni 1986, nr. 23.502, BNB 1986/301, met concl. A-G Van Soest

16 Hoge Raad 4 juni 1986, nr. 23.502, V-N 1986/1557, pt. 20

17 Hof Den Bosch 14 maart 1984, nr. 3770/1980, BNB 1985/210, V-N 1984/1428, pt. 23

18 Hof Arnhem 17 januari 2001, nr. 99/0272, V-N 2001/20.29. In de zaaknummers 42.138 en 42.404, waarop deze Bijlage mede betrekking heeft, wordt verwezen naar deze uitspraak van het hof Arnhem.

19 Noot van CvB: zie onderdeel 3.1 van de Bijlage

20 Hof Den Haag 20 april 2004, nr. 03/01476, FED 2004/320

21 Hof Den Bosch 28 juli 2004, nr. 03/0943, V-N 2004/63.20

22 Hof Leeuwarden 7 april 2006, nr. 04/00713, NTFR 2006-564

23 M.L. Kawka en E.P.J. Dankaart, Afdrachtkortingen, Kluwer - Deventer 1996, blz. 35; in dezelfde zin Fiscoloog: nieuwsbrief over belastingen en geldzaken van 26 april 2001, nr. 8, Afdrachtverminderingen en vakantiegeld, Lexico - Amsterdam, blz. 6

24 Richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, PB L 307 van 13 december 1993, blz. 18-24. De lidstaten dienden de nodige bepalingen in werking te laten treden om op 23 november 1996 aan de Richtlijn te voldoen (artikel 18).

25 HvJEG 16 maart 2006, gevoegde zaken C-131/04 (C.D. Robinson-Steele tegen R.D. Retail Services Ltd) en

C-257/04 (Michael Jason Clarke tegen Frank Staddon Ltd, en J.C. Caulfield, C.F. Caulfield, K.V. Barnes tegen Hanson Clay Products Ltd, voorheen Marshalls Clay Products Ltd)

26 Hof Arnhem 17 januari 2001, nr. 99/0272, V-N 2001/20.29

27 Hof Leeuwarden 7 april 2006, nr. 04/00713, NTFR 2006-564

28 Hoge Raad 16 juni 1999, nr. 33.928, BNB 1999/286, mt. concl. A-G Ilsink. De HR verwijst naar onderdeel 5.9.8. van de conclusie: "Het geheel overziend meen ik dat het alleszins begrijpelijk is - en gelet op het succesvolle Nederlandse poldermodel zelfs geboden - dat voor de Oortwetgeving met name bij de sociale partners draagvlak werd gezocht. Aangezien dezen aanvankelijk niet konden instemmen met het wetsvoorstel, is de Regering vervolgens met de Stichting van de Arbeid een package-deal overeengekomen, dat de wetgever heeft overgenomen. Daardoor was wel sprake van het ook door de Raad van State gewenste maatschappelijk draagvlak. Voeg daarbij het dreigende en ongewenste gevolg van een plotselinge verandering in de al vele jaren bestaande loonstructuur van vakantiebongerechtigden, met alle gevolgen van looneisen en loonkostenstijging van dien, en een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het vooralsnog niet ingrijpen van de wetgever op het aangegeven gebied is voorhanden. (...)".

29 Hof Leeuwarden 7 april 2006, nr. 04/00713, NTFR 2006-564

30 Er zijn meer mogelijkheden voor inhoudingsplichtigen om de omvang van de afdrachtvermindering lage lonen te beïnvloeden. Ik volsta met te verwijzen naar C. Overduin, Enkele onbedoelde effecten van de afdrachtkorting loonbelasting voor lage-lonenwerknemers, WFR 1996/480.

31 Resolutie van de staatssecretaris van Financiën 21 mei 1957, nr. 217, V-N 1957/20, blz. 412

32 Amendement van de heer Kieft c.s. bij de Wet op de loonbelasting 1960, TK 1963-1964, 5 380, nr. 102

33 Besluit staatssecretaris van Financiën 7 maart 1997 (vragen en antwoorden afdrachtverminderingen loonbelasting/ premie volksverzekeringen), nr. DON-LB7/127, Bull 1997/263, V-N 1997/1648 pt. 12; dit besluit is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet IB 2001 en is herdrukt in het Besluit van 20 december 2000, nr. CPP2000/2945M, Bull 2001/348. Deze vraag en dit antwoord zijn gelijk.

34 Besluit staatssecretaris van Financiën 14 december 2005, nr. CPP2005/2122M, V-N 2006/2.16

35 Rechtbank Arnhem 13 april 2006, nr. 05/04239, NTFR 2006-698

36 Artikel 14 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt: 'Wanneer bij de collectieve arbeidsovereenkomst niet anders is bepaald, is de werkgever, die door die overeenkomst gebonden is, verplicht, tijdens den duur dier overeenkomst hare bepalingen omtrent arbeidsvoorwaarden ook na te komen bij de arbeidsovereenkomsten, als in de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld, welke hij aangaat met werknemers, die door de collectieve arbeidsovereenkomst niet gebonden zijn".

37 Tevens worden in de doctrine de begripppen 'overwerk in publiekrechtelijke zin' en 'overwerk in privaatrechtelijke zin' onderscheiden; zie E.L. Plasma, Overwerk, ArbeidsRecht 1998/6/7, nr. 38, blz. 14-18.

38 Volgens Van Dale Groot woordenboek der Nederlanse taal is overwerk werk dat verricht wordt boven de gewone uren.

39 Zie het citaat in onderdeel 2.4 van de Bijlage uit de Memorie van Toelichting

40 Voor wat betreft artikel 26 Wet LB 1964: wanneer een werknemer structureel 65 uur per week werkt, sluit toepassing van het tijdvaktabel beter aan bij de heffing van de inkomstenbelasting dan toepassing van de tabel voor bijzondere beloningen. Ook in zoverre past het om dan niet meer van overwerkloon te spreken.