Parket bij de Hoge Raad, 17-06-2008, BC9542, 07/11182
Parket bij de Hoge Raad, 17-06-2008, BC9542, 07/11182
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 juni 2008
- Datum publicatie
- 17 juni 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2008:BC9542
- Formele relaties
- Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2006:AY9331
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC9542
- Zaaknummer
- 07/11182
Inhoudsindicatie
De raadsman die bevindt dat de processtukken niet volledig zijn, moet binnen de in art. 437.2 Sv genoemde termijn schriftelijk een verzoek om aanvulling indienen bij de rolraadsheer (vgl. HR LJN AO8819). I.c. is niet gebleken dat de raadsman een dergelijk verzoek heeft ingediend, zodat de klacht niet tot cassatie kan leiden.
Conclusie
Nr. 07/11182
Mr. Schipper
Zitting: 15 april 2008
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage op 19 september 2006 vrijgesproken van het onder 6 tenlastegelegde en voor 1. "Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieg[e]lijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrekken en Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieg[e]lijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek", 2. "Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieg[e]lijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, enig goed klaarblijkelijk beneden de waarde vervreemden en Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, in genoemd artikel bedoeld", 3. "Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd", 4. "Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd", 5. "Opzettelijk een der in artikel 10 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering bedoelde verplichtingen, niet, niet juist of niet volledig nakomen, meermalen gepleegd" en 7. "Verduistering" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als nader in het arrest omschreven.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. In het eerste middel wordt geklaagd dat verdachtes recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn in de cassatiefase is geschonden doordat het, nadat op 26 september 2006 cassatieberoep was ingesteld, langer dan acht maanden, namelijk bijna tien maanden, heeft geduurd alvorens de stukken van het geding op 18 juli 2007 ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen.
5. De inzendtermijn in cassatie is inderdaad overschreden zoals in het middel gesteld. Het middel is terecht voorgesteld. Een voortvarende behandeling waardoor de overschrijding van de inzendtermijn kan worden gecompenseerd zodat de cassatieprocedure toch binnen een redelijke termijn kan worden afgedaan is niet meer mogelijk. Gelet op de mate waarin de redelijke termijn is overschreden en aard en duur van de opgelegde straf dient dit verzuim te worden gecompenseerd met strafvermindering.
6. Het eerste middel slaagt.
7. Het tweede middel klaagt erover dat de bijlage A, waarover de raadsman in zijn aan het Hof overgelegde pleitnota rept, zich niet bij de stukken bevindt.
8. De pleitnota begint onder punt 1 met de zinsnede: "Het ontbreken van stukken, als bijlage A, gehecht aan deze pleitaantekeningen."
9. In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2006 staat opgenomen dat de raadsman het woord voert overeenkomstig zijn overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnota, zonder daarbij een bijlage te noemen. De kopie van de pleitnota heeft inderdaad geen bijlage(n). Een verzoek aan de Rolrechter om aanvulling van ontbrekende stukken heb ik evenwel niet aangetroffen. Namens mij gedane navraag bij de griffier van het Hof heeft opgeleverd een bijlage A (alsook een bijlage B en C(1)). De bijlage A (en B en C) is/zijn thans bij de stukken gevoegd, waardoor het middel feitelijke grondslag mist.
10. Het tweede middel faalt eveneens.
11. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Beide bijlagen met een aantekening van de voorzitter dat deze zijn overgelegd op de terechtzitting van 6 september 2006.