Parket bij de Hoge Raad, 18-12-2009, BJ9630, 08/00043
Parket bij de Hoge Raad, 18-12-2009, BJ9630, 08/00043
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 december 2009
- Datum publicatie
- 18 december 2009
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2009:BJ9630
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ9630
- Zaaknummer
- 08/00043
Inhoudsindicatie
geen gronden voor beroep in cassatie, art. 6:5, lid 1, letter d, Awb, verzet.
Conclusie
Nr. 08/00043
Derde Kamer B
Inkomstenbelasting 2004
PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
MR. R.L.H. IJZERMAN
ADVOCAAT-GENERAAL
Conclusie van 31 augustus 2009 inzake:
X
tegen
Staatssecretaris van Financiën
1. Inleiding
1.1 Heden neem ik conclusie in de zaak met nummer 08/00043 naar aanleiding van het beroep in cassatie van X, belanghebbende, tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 19 november 2007, nr. AWB 07/1578, op het verzet van belanghebbende. In deze conclusie gaat het om de vraag of de Rechtbank te Haarlem het beroep van belanghebbende terecht (kennelijk) niet-ontvankelijk heeft verklaard, als bedoeld in artikel 8:54, lid 1, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wegens het ontbreken van de gronden van het beroep (artikel 6:5, lid 1, aanhef en onder d, Awb). Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of de Rechtbank nader uitstel had moeten verlenen voor indiening van de gronden van het beroep, omdat belanghebbende in zijn niet van gronden voorziene beroepschrift, en ook nadien herhaaldelijk, te kennen heeft gegeven: 'Voor de motivering van mijn beroep heb ik méér tijd nodig, omdat relevante informatie, van (ondermeer) mijn voormalige werkgever, ontbreekt'.
1.2 Afdeling 8.2.4 Awb, Vereenvoudigde behandeling, omvattende de artikelen 8:54, 8:54a en 8:55 Awb, voorziet in een vereenvoudigde afdoening van een beroep ingeval de uitkomst van het beroep aanstonds duidelijk is. In de parlementaire geschiedenis bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de totstandkoming van afdeling 8.2.4 Awb is onder meer opgemerkt: 'Verwacht mag worden dat de rechtbank van deze bevoegdheid een prudent gebruik zal maken. Het criterium dat de wet haar hier geeft, namelijk dat de te geven uitspraak kennelijk moet zijn, wat wil zeggen dat daarover in redelijkheid geen twijfel mogelijk is, noopt daar ook toe'.(1)
1.3 Ingevolge artikel 8:54, lid 1, Awb kan een rechtbank totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, onder meer omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Op grond van artikel 8:55, lid 1, Awb kan een belanghebbende tegen een dergelijke uitspraak verzet doen bij de rechtbank.(2)
1.4 In de verzetprocedure bij de rechtbank gaat het in deze gevallen om 'beantwoording van de vraag of er inderdaad sprake is geweest van kennelijke onbevoegdheid van de rechtbank, van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep of een kennelijk (on)gegrond beroep'.(3) De uitspraak van de rechtbank op het verzet kan strekken tot gegrondverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, dan wel tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzet zelf. Tegen die uitspraak van de rechtbank kan door partijen geen hoger beroep worden ingesteld; artikel 27h, lid 2, aanhef en onder c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Wel kan zowel een belanghebbende als 'Onze Minister' (in rijksbelastingzaken in de regel de Staatssecretaris van Financiën) beroep in cassatie instellen tegen de uitspraak van de rechtbank op het verzet (artikel 28, lid 2, AWR).
1.5 Deze conclusie is als volgt opgebouwd. In onderdeel 2 worden de feiten en het geding in feitelijke instantie beschreven, gevolgd door een beschrijving van het geding in cassatie in onderdeel 3. In onderdeel 4 vindt de beoordeling van de in cassatie aangevoerde klachten plaats, gevolgd door de conclusie in onderdeel 5.
2. De feiten en het geding in feitelijke instantie
2.1 Aan belanghebbende is een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 opgelegd. Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur(4) van 19 januari 2007 (gedeeltelijk) gegrond verklaard.
Rechtbank ter zake van het beroep
2.2 Belanghebbende is tegen de hiervoor genoemde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank te Haarlem (hierna: de Rechtbank).(5) In zijn beroepschrift van 28 februari 2007 heeft belanghebbende het volgende aangevoerd:
Hiermee stel ik beroep in tegen de uitspraak op bezwaar (...) d.d. 19 januari 2007. Zie bijgaande copieën (2x A4).
Ik kan mij met deze uitspraak niet verenigen.
Voor de motivering van mijn beroep heb ik méér tijd nodig, omdat relevante informatie, van (ondermeer) mijn voormalige werkgever, ontbreekt.
Ik verzoek u vooralsnog vier weken uitstel te verlenen voor het indienen van een gemotiveerd beroepschrift.
De in kopie bijgevoegde uitspraak op bezwaar bevat de mededeling dat de 'inspecteur heeft besloten gedeeltelijk aan uw bezwaar tegemoet te komen', alsmede de cijfermatige uitwerking van die uitspraak. Voorts wordt daarin vermeld: 'De motivering van de beslissing is u reeds afzonderlijk medegedeeld'. Die motivering is door belanghebbende niet overgelegd bij zijn beroepschrift.
2.3 In de brief van de Rechtbank aan belanghebbende van 2 maart 2007 is bericht dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat. Belanghebbende is in die brief verzocht uiterlijk 30 maart 2007 de gronden van het beroep in te dienen waarbij onder meer het volgende is opgemerkt:
Voldoet u daaraan niet dan kan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Uitstel wordt, gelet op de Procesregeling bestuursrecht, slechts in uitzonderlijke omstandigheden verleend.
2.4 Bij brief van belanghebbende aan de Rechtbank van 26 maart 2007 is wederom verzocht om uitstel onder aanvoering van het volgende:
Voor de motivering van mijn beroep heb ik méér tijd nodig, omdat ook nu nog steeds relevante informatie, van (ondermeer) mijn voormalige werkgever, ontbreekt.
Ik verzoek u nu nog vier weken uitstel te verlenen voor het indienen van een gemotiveerd beroepschrift.
2.5 In reactie op het verzoek om uitstel heeft de Rechtbank bij brief aan belanghebbende van 28 maart 2007 het volgende bericht:
Hierbij deel ik u mede dat de rechtbank uw verzoek om verlenging van de termijn voor het indienen van de gronden van het beroep heeft afgewezen.
Gelet op de Procesregeling bestuursrecht (www.rechtspraak.nl) wordt uitstel voor het indienen van de gronden slechts in uitzonderlijke omstandigheden verleend. De door u opgegeven reden vormt geen omstandigheid op grond waarvan tot het verlenen van uitstel wordt overgegaan.
Ik verzoek u dan ook de gronden van het beroep in te dienen binnen de reeds aan u verleende termijn.
Voldoet u daaraan niet dan kan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2.6 Ten aanzien van het beroep heeft de Rechtbank overwogen:
1.2 Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat het beroepschrift tenminste de gronden van het beroep. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb kan het beroep op grond van artikel 6:6 Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
1.3 Het beroep bevat niet de gronden waarop het berust, zodat niet is voldaan aan het voorschrift van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, Awb.
1.4 De rechtbank heeft eiser(es) bij brief van 2 maart 2007 op dit verzuim gewezen. Daarbij heeft de rechtbank eiser(es) in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen binnen de daartoe gestelde termijn en aangegeven dat het overschrijden van die termijn tot niet-ontvankelijkverklaring kan leiden.
1.5 Bij brief van 26 maart 2007, ter griffie ingekomen op 28 maart 2007, heeft eiser(es) verzocht om uitstel voor het indienen van de gronden waarop het beroep berust. De rechtbank heeft eiser(es) bij brief van 28 maart 2007 medegedeeld dat dit verzoek, gelet op de Procesregeling bestuursrecht, is afgewezen.
1.6 Aangezien eiser(es) heeft verzuimd binnen de gestelde termijn de gronden aan te voeren en niet is gebleken dat dit verschoonbaar is, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 Awb het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2.7 De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 juni 2007 aldus niet-ontvankelijk verklaard.
Rechtbank ter zake van het verzet
2.8 Belanghebbende heeft tegen de uitspaak van de Rechtbank verzet gedaan.(6) In het verzetschrift van 19 juli 2007 heeft belanghebbende het volgende aangevoerd:
Voor de motivering van mijn verzetschrift heb ik méér tijd nodig omdat nog steeds relevante informatie van mijn voormalige werkgever ontbreekt.
Ik verzoek u een nadere termijn te stellen voor het indienen van een gemotiveerd verzetschrift.
Ik verzoek u tevens mij, te gelegenertijd, in de gelegenheid te stellen over het verzet te worden gehoord.
2.9 Bij brief van de Rechtbank aan belanghebbende van 23 juli 2007 is onder meer het volgende vermeld:
(...)Het verzetschrift moet tenminste de gronden van het verzet bevatten (dat wil zeggen, de reden waarom u het niet eens bent met de uitspraak van de rechtbank van 8 juni 2007).
(...)
Ik verzoek u binnen 3 weken na de dagtekening van deze brief aan het vorenstaande te voldoen.
Voldoet u daaraan niet dan kan de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk verklaren.
2.10 Belanghebbende heeft bij brief aan de Rechtbank van 15 augustus 2007 het volgende bericht:
Met mijn brief van 19 juli 2007 (...) ging ik in verzet tegen uw uitspraak d.d. 8 juni 2007, zaaknummer AWB 07/1578.
Ik heb nog geen reactie van u mogen ontvangen. Vriendelijk verzoek ik u nader te berichten.
2.11 In reactie op de hiervoor genoemde brief van belanghebbende heeft de Rechtbank bij brief aan belanghebbende van 16 augustus 2007 het volgende meegedeeld:
In reactie op uw brief van 15 augustus 2007, wil ik u attenderen op de brief van 23 juli 2007 aan u verzonden door de griffier van de rechtbank.
Een kopie van de brief van 23 juli 2007 voeg ik te uwer informatie bij.
2.12 Bij brief van de Rechtbank aan belanghebbende van 22 augustus 2007 heeft de Rechtbank uitstel verleend:
Met bijgaande brief stelde ik u in de gelegenheid om het (de) daarin vermelde verzuim(en) te herstellen.
Tot op heden hebt u van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Ik nodig u thans uit binnen 2 weken na heden alsnog aan mijn verzoek gevolg te geven.
Verder uitstel wordt niet verleend.
Indien u deze termijn niet in acht neemt, wordt het verzet niet-ontvankelijk verklaard.
2.13 Naar aanleiding van de hiervoor genoemde brief van de Rechtbank van 22 augustus 2007 heeft belanghebbende bij brief aan de Rechtbank van 4 september 2007 het volgende aangevoerd:
Ik ben het niet eens met de uitspraak van de Rechtbank van 8 juni 2007 omdat géén rekening is gehouden met de mij niet-toerekenbare onmogelijkheid aan een verplichting te voldoen, zie hiervoor ook voorafgaande correspondentie.
Bij de bestreden uitspraak op bezwaar Inkomstenbelasting PVV jaar 2004 (...) d.d. 19 januari 2007 is géén rekening gehouden met mijn zeer forse ziektekosten, waarmee de inspecteur wel rekening zou houden. Er zou onder auspiciën van de belastinginspectie een hardheidsclausule/uitsmeerregeling worden toegepast.
Ik verzoek u mij in de gelegenheid te stellen over het verzet te worden gehoord.
2.14 De Inspecteur heeft bij brief aan de Rechtbank van 13 september 2007 op het verzetschrift gereageerd en daarbij het volgende gesteld:
De belanghebbende beroept zich op de aan hem "niet-toerekenbare onmogelijkheid" om zijn beroepschrift te motiveren, omdat relevante informatie van zijn voormalige werkgever ontbreekt.
Ik merk op dat de belanghebbende in zijn bezwaarschrift, gedateerd 23 november 2006, reeds dezelfde grond aanvoert. Overigens ontgaat mij de relevantie omdat de belanghebbende al enkele jaren niet meer in loondienst is en, voor zover mij bekend, daaromtrent geen geschil kan bestaan.
Het ontbreken van info belet de belanghebbende mijns inziens niet zijn beroepschrift op zijn minst gedeeltelijk te motiveren.
Ik merk nog op dat de opmerkingen van de belanghebbende over de ziektekosten mij geheel onbekend voorkomen. Ook in zijn aangifte heeft hij geen aftrek wegens ziektekosten geclaimd.
Ik geef uw rechtbank in overweging het verzetschrift af te wijzen.
2.15 Belanghebbende is ter zitting van de Rechtbank van 19 november 2007 gehoord. In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting is onder meer het volgende vermeld:
Opposant verklaart:
Ik heb om uitstel gevraagd. Ik heb € 17.000 aan ziektegeld zelf moeten betalen en wacht nu op relevante informatie van B, mijn voormalige werkgever. (...) De motivering voor zijn beroepschrift is die relevante informatie van zijn voormalige werkgever.
2.16 Ten aanzien van het verzet heeft de Rechtbank overwogen (r.o. 2):
In verzet stelt opposant dat hij zijn beroepschrift niet tijdig kon motiveren wegens de hem niet-toerekenbare onmogelijkheid dat relevante informatie van zijn voormalige werkgever ontbreekt.
Geopposeerde heeft daartegen ingebracht dat opposant in de bezwaarfase reeds dezelfde gronden heeft aangevoerd. Geopposeerde heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het verzet.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In deze procedure gaat het om de vraag of de rechtbank het beroep van opposant bij uitspraak van 8 juni 2007 terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, Awb, bevat het beroepschrift tenminste de gronden van het beroep. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb kan het beroep op grond van artikel 6:6 Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Het beroep bevat niet de gronden waarop het berust, zodat niet is voldaan aan het voorschrift van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, Awb.
Opposant voert ter zitting aan dat hij om uitstel heeft gevraagd voor het indienen van de gronden omdat relevante informatie van zijn voormalige werkgever ontbrak. Opposant is hier druk mee bezig geweest maar hij heeft deze informatie nog steeds niet ontvangen. De motivering voor zijn beroepschrift is die relevante informatie van zijn voormalige werkgever. Verder voert opposant nog aan dat in uitspraak op bezwaar geen rekening is gehouden met zijn zeer forse ziektekosten. Hij stelt dat de inspectie daar wel rekening mee zou houden. Geopposeerde merkt ter zitting op dat opposant al een aantal jaren niet meer in loondienst is en begrijpt derhalve de relevantie van de informatie niet. Tevens voert geoposseerde aan niet bekend te zijn met de zeer forse ziektekosten van opposant.
De door opposant aangevoerde omstandigheden zijn geen redenen op grond waarvan het verzuim verschoonbaar kan worden geacht. Opposant had immers iets kunnen zeggen over de relevantie van de nog te verkrijgen informatie als minimale motivering. De uitspraak van 8 juni 2007 is daarom terecht en op goede gronden genomen.
Het verzet zal daarom ongegrond verklaard worden.
2.17 De Rechtbank heeft het verzet bij uitspraak van 19 november 2007 aldus ongegrond verklaard.
3. Het geding in cassatie
3.1 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet tijdig beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
3.2 In zijn beroepschrift in cassatie van 29 december 2007 voert belanghebbende het volgende aan:
Voor de motivering van dit beroep heb ik meer tijd nodig omdat nog steeds relevante informatie van mijn voormalige werkgever ontbreekt.
Ik verzoek u een nadere termijn te stellen voor het indienen van een gemotiveerd beroepschrift.
3.3 Bij brief van de Hoge Raad aan belanghebbende van 14 januari 2008 is onder meer het volgende bericht:
Naar aanleiding van het door u ingediende beroepschrift in cassatie bericht ik u hierbij dat niet aan de door de wet gestelde vereisten is voldaan. U bent in gebreke gebleven met betrekking tot het hieronder opgesomde.
* De bezwaren die u tegen de in cassatie bestreden uitspraak hebt en die voor u reden zijn voor het instellen van beroep in cassatie ontbreken.
U wordt hierbij in de gelegenheid gesteld binnen 6 weken na de bovenvermelde datum het verzuim te herstellen en het gevraagde bij de Griffier van de Hoge Raad in te dienen.
3.4 In reactie op de hiervoor genoemde brief van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief aan de Hoge Raad van 23 februari 2008 verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering van het beroep in cassatie onder aanvoering van het volgende:
In aansluiting op uw brief van 14 jan. 2008 met betrekking tot bovenstaande aangelegenheid, moet ik u wederom meedelen dat wegens de mij niet-toerekenbare onmogelijkheid (door het ontbreken van nadere relevante stukken), het nu ook nog steeds niet mogelijk is, om mijn bezwaren nader te onderbouwen.
Ik verzoek u mij, om bovenaangehaalde reden, wederom een nadere termijn te stellen.
3.5 De Hoge Raad heeft het verzoek van belanghebbende bij brief van 27 februari 2008 als volgt beantwoord:
In antwoord op uw brief van 23 februari 2008, bij de Hoge Raad ingekomen op 25 februari 2008, deel ik u het volgende mee.
U heeft in evengenoemde brief verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering van het beroep in cassatie in bovengenoemde zaak. De Hoge Raad pleegt de termijn voor het indienen van een motivering niet te verlengen. Nu evenwel uw brief van 23 februari 2008 tot op heden helaas niet is beantwoord, waarvoor excuses, zal de termijn voor het indienen van de motivering worden verlengd.
Dit betekent dat de motivering van het beroep in cassatie in bovengenoemde zaak uiterlijk 12 maart 2008 ter Griffie van de Hoge Raad dient te zijn ontvangen. Indien de stukken te laat worden ontvangen, zal de Hoge Raad er geen acht op slaan.
Een verder uitstel zal niet worden verleend.
3.6 Bij de Hoge Raad zijn nadien tot op heden geen stukken van belanghebbende ingekomen.
4. Beoordeling van de klachten
4.1 Ingevolge artikel 6:5, lid 1, aanhef en onder d, Awb dient het beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten. De eisen, waaronder de motiveringseis, die ingevolge artikel 6:5 Awb aan (bezwaar- en) beroepschriften worden gesteld, kunnen blijkens de parlementaire geschiedenis bij voornoemd artikel worden beschouwd 'als minimale eisen die voor een doelmatige behandeling van zulke geschriften door bestuur of rechter nodig zijn'.(7)
4.2 In casu heeft belanghebbende in zijn beroepschrift slechts aangevoerd: 'Voor de motivering van mijn beroep heb ik méér tijd nodig, omdat relevante informatie, van (ondermeer) mijn voormalige werkgever, ontbreekt'; zie onderdeel 2.2 van deze conclusie.
4.3 Voor de vraag of voldaan is aan de eis dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten als bedoeld in artikel 6:5, lid 1, aanhef en onder d, Awb, kan mede betekenis toekomen aan een bij het beroepschrift gevoegd afschrift van de uitspraak op bezwaar.(8) De kopie van de uitspraak op bezwaar die belanghebbende heeft bijgevoegd bevat slechts de cijfermatige uitwerking van het besluit van de Inspecteur om aan het bezwaar gedeeltelijk tegemoet te komen, maar bevat geen redengeving van dat besluit. De motivering is kennelijk 'reeds afzonderlijk medegedeeld'. Die motivering is door belanghebbende niet aan de Rechtbank overgelegd.
4.4 Nu belanghebbende heeft verzuimd om de motivering van de uitspraak op bezwaar bij zijn beroepschrift te voegen en uit het beroepschrift noch uit de (cijfermatige) uitspraak op bezwaar valt af te leiden wat de gronden van het beroep zijn, heeft de Rechtbank het beroep in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden van het beroep.
4.5 In verzet heeft belanghebbende aan de Rechtbank kenbaar gemaakt wat hem als beroepsgrond voor ogen staat. Het zou erom gaan dat geen rekening is gehouden met door belanghebbende gemaakte 'zeer forse ziektekosten'; zie de onderdelen 2.13 en 2.15 van deze conclusie. Dat is echter tardief, wat er van deze beroepsgrond overigens ook zij. In verzet kon het slechts gaan om de beantwoording van de vraag of de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht (kennelijk) niet-ontvankelijk heeft verklaard, wegens het ontbreken van de gronden van het beroep. In de verzetprocedure is in principe geen plaats voor het alsnog aanvoeren van in beroep ontbrekende gronden.
4.6 Omtrent het verzoek om nader uitstel van motivering met het oog op alsnog van de voormalige werkgever te ontvangen informatie, heeft de Rechtbank in verzet overwogen dat de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden geen redenen zijn op grond waarvan het verzuim verschoonbaar kan worden geacht. Belanghebbende 'had immers iets kunnen zeggen over de relevantie van de nog te verkrijgen informatie als minimale motivering'; zie onderdeel 2.16 van deze conclusie.
4.7 Het komt mij voor dat de Rechtbank het verzet om voormelde redenen terecht ongegrond heeft verklaard. Gebleken is namelijk dat belanghebbende reeds in staat was te verwoorden wat hem als beroepsgrond voor ogen stond, namelijk de door hem pas in verzet genoemde 'zeer forse ziektekosten'. Belanghebbende had reeds in de beroepsfase aan de Rechtbank kunnen meedelen dat het hem om ziektekosten ging en om welke, althans had hij tot een eerste omschrijving daarvan kunnen komen. Zijn beroep was daarmee ontvankelijk geweest en de beroepsprocedure had kunnen worden voortgezet.
4.8 Hoe die procedure door de Rechtbank was voortgezet, is niet met zekerheid te zeggen. Wellicht was er reden geweest om belanghebbende eerst nog langer in de gelegenheid te stellen relevante informatie van zijn voormalige werkgever te verkrijgen, alvorens de Inspecteur uit te nodigen zijn verweerschrift in te dienen. Ik merk op dat dit uitstelverzoek niet los te zien is van de beroepsgrond. Zolang die door belanghebbende niet is genoemd, is de Rechtbank niet in staat zich een oordeel te vormen over de relevantie en actuele noodzaak van nadere informatie van de voormalige werkgever. Er rest de Rechtbank dan inderdaad niets anders dan dat verzoek om uitstel af te wijzen.
4.9 Ook in cassatie heeft belanghebbende zich beperkt tot het vragen van uitstel van motivering op voormelde grond; zie onderdeel 3 van deze conclusie. Ik acht, zoals uit het voorgaande blijkt, de ongegrondverklaring van het verzet door de Rechtbank juist.
4.10 Door belanghebbende zijn, ondanks geboden gelegenheid tot herstel, geen cassatiegronden ingediend. Een en ander betekent dat het beroep in cassatie van belanghebbende niet-ontvankelijk te achten is.
5. Conclusie
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
1 Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. 135.
2 De artikelen 8:54 en 8:55 Awb zijn ingevolge artikel 27j, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing op hoger beroep, maar zijn niet van overeenkomstige toepassing op beroep in cassatie (artikel 29 AWR). Naast belanghebbende kan ook het bestuursorgaan, zoals de inspecteur, verzet doen (artikel 8:55, lid 1, Awb). Dat kan van belang zijn indien een door de inspecteur ingesteld hoger beroep (kennelijk) niet-ontvankelijk is verklaard. 3 Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. 137.
4 Inspecteur van de Belastingdienst/P.
5 Rechtbank Haarlem 8 juni 2007, nr. AWB 07/1578. Deze uitspraak is niet gepubliceerd.
6 Rechtbank Haarlem 19 november 2007, nr. AWB 07/1578. Deze uitspraak is niet gepubliceerd.
7 Kamerstukken II 1990/91, 21 221, nr. 5, blz. 84 (rechterkolom).
8 Zie daarover nader mijn conclusies van heden in de zaken met nrs. 07/11263 en 07/13217, onderdeel 4 'De gronden van het beroep'.