Parket bij de Hoge Raad, 07-09-2010, BN6031, 09/00224
Parket bij de Hoge Raad, 07-09-2010, BN6031, 09/00224
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 september 2010
- Datum publicatie
- 7 september 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2010:BN6031
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN6031
- Zaaknummer
- 09/00224
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. Naar in de conclusie van de AG is uiteengezet behelst de strafmotivering een rekenfout en is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet duidelijk waarom het Hof de gevangenisstraf nog met een week heeft verhoogd. Volgt terugwijzing t.a.v. de strafoplegging.
Conclusie
Nr. 09/00224
Mr. Vegter
Zitting: 1 juni 2010
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens "een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren" veroordeeld tot zeven maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het Hof heeft voorts de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen op de wijze zoals vermeld in het arrest.
2. Namens de verdachte heeft mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Breda, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over de strafmotivering en -oplegging door het Hof.
4. Het Hof heeft een gevangenisstraf van zeven maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het Hof heeft ten aanzien van deze strafoplegging het volgende overwogen:
"Op te leggen straf of maatregel
De eerste rechter heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden wordt opgelegd.
De verdediging heeft primair bepleit dat met oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met een werkstraf dient te worden volstaan. Subsidiair heeft de verdediging bepleit indien het hof toch tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf komt, deze te beperken tot drie maanden, omdat verdachte in dat geval wellicht in aanmerking komt voor elektronische detentie waardoor ze haar werk kan behouden en ze voor haar drie nog jonge kinderen kan zorgen.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf onder meer aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting ter zake van vermogensdelicten, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden.
Het hof waardeert flessentrekkerij als een ernstiger vermogensdelict, met name vanwege het stelselmatig karakter en daarmee samenhangend de hoge waarden, waar ook in onderhavige zaak sprake van is.
Tegen die achtergrond en in het licht van het gegeven dat verdachte zich als een betalende klant heeft voorgedaan, waarmee zij het vertrouwen van iedere afzonderlijke verkoper heeft geschonden en hen schade heeft toegebracht, waardeert het hof flessentrekkerij in beginsel op drie weken gevangenisstraf per individuele aankoop. Gelet op de omstandigheid dat verdachte blijkens het uittreksel justitiële documentatie ter zake van vermogensdelicten (waaronder flessentrekkerij) meermalen is veroordeeld, hetgeen haar van het opnieuw plegen van dergelijke feiten kennelijk niet heeft kunnen weerhouden, waardeert het hof flessentrekkerij in dit individuele geval op vier weken gevangenisstraf per aankoop.
Bovenstaande brengt weer met zich dat voor beide bewezen verklaarde feiten passend is een gevangenisstraf voor de duur van {(6 onderdelen flessentrekkerij x 4) =28 weken} + 1 week = 29 weken.
Het hof zal deze straf ten voordele van verdachte en rekening houdend met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht afronden op 7 maanden.
In de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting in hoger beroep, ziet het hof aanleiding om van voornoemde gevangenisstraf één maand voorwaardelijk op te leggen. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Alles overziende brengt één en ander het hof tot het eindoordeel dat niet kan worden volstaan met de, straf zoals die door de eerste rechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd alsmede met hetgeen door de verdediging is bepleit.
Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan één maand voorwaardelijk passend en geboden."
5. In de toelichting op het middel wordt terecht opgemerkt dat 6 keer 4 geen 28 is, maar 24. Als het probleem tot deze rekenfout beperkt was geweest had ik zonder meer voorgesteld dat de Hoge Raad, nu de door het Hof gewenste berekening duidelijk is, onder gebruikmaking van de juiste berekening, zelf de straf zou vaststellen. Er is echter ook nog de raadselachtige "1 week" die het Hof bij zijn op de Landelijke oriëntatiepunten gebaseerde berekening optelt. Als ik de overweging van het Hof goed lees, worden de 6 x 4 weken opgelegd voor het ene van "beide bewezenverklaarde feiten" en die ene week voor het andere van "beide bewezenverklaarde feiten". In de bestreden overweging zou dan het woord 'respectievelijk' na het woord is ontbreken. Dat klinkt logisch, ware het niet dat er geen sprake is van "beide" bewezenverklaarde feiten, doch van slechts één bewezenverklaard feit.
Vanuit proceseconomisch standpunt zou de Hoge Raad nog steeds zelf de straf kunnen vaststellen, door uit te gaan van 6 x 4 weken, zonder bijtelling van die ene week. De straf zou dan uitkomen op 24 weken, af te ronden op zes maanden.
Rest nog de maand voorwaardelijke gevangenisstraf die het Hof, gelet op "de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte", heeft opgelegd: het Hof komt hiermee op een netto gevangenisstraf van 6 maanden. Moet nu van de zes maanden die gebaseerd zijn op de 4 x 6 weken ook een maand voorwaardelijk worden opgelegd? Waarmee de netto gevangenisstraf een maand lager uitkomt dan de door het Hof opgelegde straf? Ik meen van wel, het Hof heeft zich immers een maand verrekend.
Het uiteindelijke oordeel is echter aan de Hoge Raad, die zelf de straf kan vaststellen.
6. Het middel is derhalve geslaagd waar het opkomt tegen de strafmotivering en -oplegging door het Hof. De Hoge Raad kan de strafoplegging vernietigen en zelf de straf vaststellen.(1)
7. Ambtshalve merk ik op dat redelijke termijn in cassatie overschreden zal worden. Namens verdachte is op 5 januari 2009 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal derhalve niet binnen 16 maanden na het instellen van het cassatieberoep uitspraak doen. Dit moet leiden tot strafvermindering. De Hoge Raad kan zelf de op te leggen straf verminderen in de mate die hem goeddunkt.
8. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vaststelling van de straf door de Hoge Raad met in acht neming van de overschrijding van de redelijke termijn, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. HR 4 februari 1997, NJ 1997, 322; HR 13 oktober 1992, NJ 1993, 141; HR 29 september 1992, NJ 1993, 86.