Parket bij de Hoge Raad, 30-10-2013, ECLI:NL:PHR:2013:1311, 13/01494
Parket bij de Hoge Raad, 30-10-2013, ECLI:NL:PHR:2013:1311, 13/01494
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 oktober 2013
- Datum publicatie
- 29 november 2013
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2013:1311
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:445, Gevolgd
- Zaaknummer
- 13/01494
Inhoudsindicatie
A-G IJzerman heeft conclusie genomen naar aanleiding van het beroep in cassatie van [X], belanghebbende, tegen de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 februari 2013, nr. 12/00644, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2807, met noot Van der Burg, BB 2013/143 met noot De Bruin.
Belanghebbende heeft zijn auto stilgezet op een parkeerplaats voor een wasserette om daar wasgoed af te gaan geven. Daarna is hij teruggelopen naar zijn auto en verder gereden. Ter zake van het parkeren op die parkeerplaats was parkeerbelasting verschuldigd, maar belanghebbende had die niet voldaan. Daarom is hem de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
In geschil is of die naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Als hier sprake zou zijn van ‘parkeren’ in de zin der wet, zoals het Hof heeft geoordeeld, is de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Belanghebbende stelt echter dat hier geen sprake is geweest van ‘parkeren’, maar van ‘het onmiddellijk laden of lossen van zaken’, zodat hem ten onrechte deze naheffingsaanslag in de parkeerbelasting is opgelegd.
In de hier bestreden uitspraak heeft het Hof in r.o. 4.4 overwogen: ‘(…) Het bezoek, zoals hier, door een consument aan een winkel voor het verkrijgen van een dienst, vormt immers – hoe kortstondig dat bezoek ook is geweest – geen laden en lossen in de zin van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet.’ A-G IJzerman merkt op dat indien deze maatstaf zou worden aanvaard door de Hoge Raad, dat verder strekkende werking zou hebben voor de heffing van parkeerbelasting van particulieren die goederen inladen in hun auto om die elders uit te laden en af te geven.
Voor de heffing van parkeerbelasting wordt onder ‘parkeren’ verstaan het op een plaats waar dat is toegestaan, zoals in casu, gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot, voorzover hier van belang, het onmiddellijk laden of lossen van zaken.
Het moet daarbij volgens de A-G gaan om zaken die niet of bezwaarlijk anders dan per auto ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht, opdat binnen voor de heffing van parkeerbelasting aangewezen gebieden het uit vervoer van personen en goederen per auto noodzakelijk voortvloeiende kortstondig parkeren belastingvrij kan geschieden.
De A-G merkt op dat noch uit die ratio noch anderszins blijkt van enig onderscheid tussen particuliere of bedrijfsmatige vervoerders per auto. Het komt de A-G dan ook voor dat het Hof ten onrechte dat onderscheid heeft gemaakt door in r.o. 4.4 te overwegen: ‘(…) Het bezoek, zoals hier, door een consument aan een winkel voor het verkrijgen van een dienst, vormt immers – hoe kortstondig dat bezoek ook is geweest – geen laden en lossen in de zin van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet.’ Volgens de A-G kunnen alle vervoerders per auto, dus ook particulieren, in principe ‘laden of lossen’ in de zin der wet. Zolang daarvan sprake is, lijkt het specifieke doel waarvoor wordt geladen of gelost de A-G niet van belang. De daarop ziende klacht van belanghebbende treft doel.
Bij arrest van 12 mei 1999 heeft de Hoge Raad overwogen: ‘Onder het onmiddellijk laden en lossen (…) dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.’ In casu heeft het Hof in r.o. 4.4 overwogen: ‘het Hof acht aannemelijk dat hij slechts zeer kortstondig in de wasserette is geweest om de zak met wasgoed af te geven en dat de zak met wasgoed een gewicht had van ongeveer 12 kg.’ Daarmee staat volgens de A-G dus vast dat hier sprake was van ‘lossen’.
Het Hof heeft in r.o. 2.2 vastgesteld: ‘Belanghebbende heeft zijn auto stilgezet op een parkeerplaats voor genoemde wasserette.’ Dicht daarbij dus. Ook staat vast dat belanghebbende slechts ‘zeer kortstondig’ in de wasserette is geweest, dus niet langer dan nodig was om zijn wasgoed daar af te geven, oftewel niet langer dan voor het lossen nodig was.
Nu een en ander in cassatie niet is bestreden meent de A-G vaststaat dat belanghebbende bij het lossen met de nodige voortvarendheid te werk is gegaan.
Dan resteert de vraag of de zak met wasgoed met een gewicht van 12 kg voldoende is om vervoer per auto te rechtvaardigen. Valt die zak onder ‘goederen [die] bezwaarlijk anders dan per voertuig kunnen worden afgevoerd’? Is de zak in dat kader te zien als ‘van enige omvang of enig gewicht’? Het zou gaan om een waszak ter grootte van ongeveer 60 cm. bij 60 cm. die belanghebbende zelf kon dragen.
De A-G meent dat terzake geen nadere feitelijke beoordeling nodig is, omdat uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij het Hof blijkt dat de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem zijn verweer heeft prijsgegeven dat de waszak van onvoldoende omvang of gewicht zou zijn, blijkens zijn verklaring ‘dat het voor zijn standpunt in wezen niet relevant is of de zak 9 kg of 16 kg woog. Waar het om gaat is dat meer handelingen zijn verricht dan alleen het inladen of uitladen’. Dit laatste lijkt de A-G echter in casu niet het geval te zijn.
Het middel slaagt.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond dient te worden verklaard.
Conclusie
mr. R.L.H. IJzerman
Advocaat-Generaal
Conclusie van 30 oktober 2013 inzake:
Nr. Hoge Raad: 13/01494 |
[X] |
Nr. Gerechtshof: 12/00644 |
|
Nr. Rechtbank: AWB 12/1372 Derde Kamer B |
tegen |
Parkeerbelasting 28 februari 2012 |
B&W Gemeente Arnhem |
1 Inleiding
Heden neem ik conclusie in de zaak met nummer 13/01494 naar aanleiding van het beroep in cassatie van [X], belanghebbende, tegen de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) van 19 februari 2013, nr. 12/00644, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2807, NTFR 2013/608 met noot Van der Burg, BB 2013/143 met noot De Bruin.
Belanghebbende heeft zijn auto stilgezet op een parkeerplaats voor een wasserette om daar wasgoed af te gaan geven. Daarna is hij teruggelopen naar zijn auto en verder gereden. Ter zake van het parkeren op die parkeerplaats was parkeerbelasting verschuldigd, maar belanghebbende had die niet voldaan. Daarom is hem de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
In geschil is of die naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Als hier sprake zou zijn van ‘parkeren’ in de zin der wet, zoals het Hof heeft geoordeeld, is de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Belanghebbende stelt echter dat hier geen sprake is geweest van ‘parkeren’, maar van ‘het onmiddellijk laden of lossen van zaken’, zodat hem ten onrechte deze naheffingsaanslag in de parkeerbelasting is opgelegd.
Het gaat hier om een bekend geschilpunt dat heeft geleid tot enkele arresten van de Hoge Raad en tot veel en uiteenlopende jurisprudentie van hoven en rechtbanken.
In de hier bestreden uitspraak heeft het Hof in r.o. 4.4 overwogen: ‘(…) Het bezoek, zoals hier, door een consument aan een winkel voor het verkrijgen van een dienst, vormt immers – hoe kortstondig dat bezoek ook is geweest – geen laden en lossen in de zin van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet.’ Belanghebbende bestrijdt thans in cassatie met name ook die door het Hof geformuleerde maatstaf. Ik merk op dat indien deze maatstaf zou worden aanvaard door de Hoge Raad, dat verder strekkende werking zou hebben voor de heffing van parkeerbelasting van particulieren die goederen inladen in hun auto om die elders uit te laden en af te geven.
De opbouw van deze conclusie is als volgt. In onderdeel 2 worden de feiten en het procesverloop weergegeven, gevolgd door een beschrijving van het geding dat nu in cassatie voorligt in onderdeel 3. Onderdeel 4 omvat een overzicht van relevante regelgeving1, jurisprudentie en literatuur.2 Onderdeel 5 behelst een beschouwing en de beoordeling van het cassatiemiddel, gevolgd door de conclusie in onderdeel 6.
2 De feiten en het geding in feitelijke instanties
Het Hof heeft de feiten als volgt vastgesteld:
Belanghebbende, inwoner van [Z], is eigenaar van een personenauto van het merk Audi, type A4 en voorzien van het kenteken [AA-00-BB] (hierna: de auto).
2.2 Op 28 februari 2012 is belanghebbende met zijn auto gereden naar de [a-straat] te [Z] met het doel bij de wasserette [B] een zak met wasgoed (ter reiniging) af te geven. Belanghebbende heeft zijn auto stilgezet op een parkeerplaats voor genoemde wasserette. Ter zake van het parkeren op die parkeerplaats is parkeerbelasting verschuldigd.
Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting voldaan. Belanghebbende heeft de zak met wasgoed afgegeven bij de wasserette. Bij terugkomst bij de auto trof belanghebbende drie verbalisanten aan. (…)
Aan belanghebbende is vervolgens, op 28 februari 2012 om 10.53 uur, door één van de verbalisanten een naheffingsaanslag met nummer [001] in de parkeerbelastingen van de gemeente Arnhem opgelegd ten bedrage van € 55,50, bestaande uit € 1,50 aan parkeerbelasting en € 54 aan kosten ter zake van het opleggen van de aanslag.3
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De naheffingsaanslag is bij uitspraak op bezwaar door de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem gehandhaafd.
Rechtbank
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
De Rechtbank te Arnhem (hierna: de Rechtbank) heeft het geschil als volgt omschreven:
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder gaat het om het antwoord op de vraag of de auto van eiser stond geparkeerd (standpunt verweerder) dan wel dat eiser aan het laden en lossen was (standpunt eiser).
Tussen partijen is niet in geschil dat ter zake van het parkeren, gezien tijdstip en plaats van parkeren, parkeerbelasting zou zijn verschuldigd. Voorts is niet in geschil dat eiser geen parkeerbelasting heeft voldaan. Tot slot is niet in geschil dat het op de betreffende plek is toegestaan om te laden en te lossen.
De Rechtbank heeft ten aanzien van het geschil overwogen:
Eiser heeft aangevoerd dat er geen sprake is van parkeren maar van laden lossen. Volgens eiser stond hij een minuut op die plaats om zijn wasgoed ter behandeling aan de wasserette aan te bieden.
Eiser heeft in zijn beroepschrift gesteld dat indien nodig de medewerkers van wasserette [B] kunnen bevestigen dat hij hooguit een minuut met zijn auto voor de wasserette heeft gestaan om het wasgoed bij hen af te geven. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat het ging om een zak met wasgoed.
Verweerder heeft gesteld dat de parkeercontroleur geen laad- of losactiviteiten heeft waargenomen en dat dus sprake is van parkeren. Voorts is volgens verweerder de zak met wasgoed niet een goed van enige omvang en gewicht zodanig dat deze alleen in een auto kan worden vervoerd. Ook is er volgens verweerder bij het afgeven van kleding/wasgoed ter behandeling sprake van meer dan alleen laden en lossen. Tot slot heeft verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt dat er sprake is van parkeren, een aanvullend procesverbaal van twee aanwezige parkeercontroleurs overgelegd.
Artikel 1, aanhef en onder o, van de "Verordening parkeren en parkeerbelastingen 2012"
(hierna: de Verordening) luidt als volgt:
"In deze verordening wordt verstaan onder:
(...)
o. parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet;
(...)"
Artikel 225, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet luiden als volgt:
" I . In het kader van de parkeerregulering kunnen de volgende belastingen worden geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren
van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder parkeren verstaan het gedurende een
aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden."
De Hoge Raad heeft in het arrest van 12 mei 1999, nr. 33.286, LJN AA2760 onder andere
het volgende overwogen:
"3.2. Onder het onmiddellijk laden en lossen zoals bedoeld in artikel 226 van de Gemeentewet (tekst 1994) [thans: artikel 225 van de Gemeentewet, Rb.] dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is."
Eiser heeft ter zitting desgevraagd aangegeven hoe groot en zwaar de zak met wasgoed was die hij bij de wasserette heeft afgegeven. Het ging om een zak ter grootte van ongeveer 60 cm. bij 60 cm. die hij zelf kon dragen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ten aanzien van het afgeven van de zak met wasgoed in dit geval niet worden gezegd dat er sprake is van het uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht. Mede gezien eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad is er in dat geval dan geen sprake van onmiddellijk laden en lossen maar van parkeren. Eiser had derhalve parkeerbelasting moeten voldoen.
Nu niet in geschil is dat er ten aanzien van het parkeren op die plek en op dat tijdstip parkeerbelasting is verschuldigd en eiser geen parkeerbelasting heeft voldaan, is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. Het verzoek van eiser ter zitting om de Gemeentewet aan te passen wordt verworpen. De rechtbank kan de Gemeentewet niet aanpassen, maar dient deze toe te passen.
Het getuigenaanbod van eiser wordt gepasseerd, omdat gezien het bovenstaande oordeel niet relevant is hoe lang eiser heeft stilgestaan.
De stelling van eiser dat er sprake zou zijn van wraakneming door de verbalisanten, omdat hij hen "zeikerds" heeft genoemd, wordt verworpen. Eiser heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat het opleggen van de naheffingsaanslag is ingegeven door de opmerking die hij jegens de verbalisanten heeft gemaakt. Ook de gedingstukken bieden geen aanknopingspunten voor de stelling van eiser.
Gelet op het bovenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Hof
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft het geschil als volgt omschreven:
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de onderwerpelijke naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of te dezen sprake is van ‘parkeren’, zoals de Ambtenaar betoogt, dan wel van ‘onmiddellijk laden en lossen’, zoals belanghebbende bepleit.
Het Hof heeft ten aanzien van het geschil overwogen:
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder o, van de – overeenkomstig artikel 139 van de Gemeentewet bekendgemaakte – Parkeerverordening 2012 van de gemeente Arnhem wordt onder ‘parkeren’ verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet.
Volgens zo-even genoemd artikel 225, tweede lid, wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot – voor zover hier van belang – het onmiddellijk laden of lossen van zaken.
Onder het onmiddellijk laden en lossen van zaken dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is (vgl. HR 12 mei 1999, nr. 33 286, LJN AA2760, BNB 1999/257).
Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld en het Hof acht aannemelijk dat hij slechts zeer kortstondig in de wasserette is geweest om de zak met wasgoed af te geven en dat de zak met wasgoed een gewicht had van ongeveer 12 kg. Niettemin kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat hier – door het uitstappen uit de auto, en onder medeneming van de zak met wasgoed binnengaan van de wasserette om deze aldaar ter reiniging aan te bieden – sprake is geweest van het onmiddellijk laden en lossen van zaken. Het bezoek, zoals hier, door een consument aan een winkel voor het verkrijgen van een dienst, vormt immers – hoe kortstondig dat bezoek ook is geweest – geen laden en lossen in de zin van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet.
De naheffingsaanslag is, nu belanghebbende zijn auto heeft geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen, terecht aan belanghebbende opgelegd.
Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
3 Het geding in cassatie
Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Arnhem (hierna: B&W gemeente Arnhem) heeft geen verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn beroep in cassatie gesteld:
Het geschil betreft de vraag of mijn handelen op 28 februari 2012 als parkeren moet worden aangemerkt of als laden/lossen. Ik citeer de Uitspraak en de Gemeentewet, artikel 225: "onder parkeren (wordt.) verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot - voor zover hier van belang- het onmiddellijk laden of lossen van zaken"
"onder het onmiddellijk laden en lossen van zaken dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is".
In mijn motivering voor het hogere beroep en ter zitting heb ik geargumenteerd, dat door mij aan alle eisen, die in deze artikelen worden gesteld om van laden/lossen te spreken en dus niet van parkeren, werd voldaan. De verdediging van de tegenpartij heeft in zijn verweerschrift en ter zitting tegenargumenten aangevoerd. Deze tegenargumenten zijn door het Hof verworpen. Ik citeer:
"belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld en het Hof acht aannemelijk dat hij slechts zeer kortstondig in de wasserette is geweest om de zak met wasgoed af te geven en dat de zak met wasgoed een gewicht had van ongeveer 12 kg".
Het Hof is het dus met mij eens, dat ik een groot en zwaar pakket, dat ik alleen per auto aan de wasserette kan afleveren, heb afgegeven en alleen daartoe kort ben gestopt. Mijn conclusie is dus, dat er in dit geval sprake is van laden/lossen en dus niet van parkeren.
Niettemin heeft het Hof geconcludeerd, dat wel degelijk sprake is van parkeren en niet van laden/lossen. Er zijn kennelijk andere redenen voor het Hof om tot deze conclusie te komen. Ik citeer:
"het uitstappen uit de auto en onder medeneming van de zak met wasgoed binnengaan van de wasserette om deze aldaar ter reiniging aan te bieden is (niet) onmiddellijk laden en lossen".
"Het bezoek, zoals hier, door een consument aan een winkel voor het verkrijgen van een dienst, vormt immers - hoe kortstondig dat bezoek ook is geweest- geen laden en lossen in de zin van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet".
Deze nieuwe redenen, die niet eerder in het geding zijn ingebracht (noch door de rechtbank, noch door de verdediging van de tegenpartij), zijn voor mij reden om in cassatie te gaan. Ik vermag niet in te zien hoe het feit dat ik ben uitgestapt, of dat ik de zak met wasgoed heb meegenomen en afgegeven bij de wasserette mijn handelen volgens de wet tot parkeren zou maken. Laden of lossen houdt zeker in dat je het voertuig verlaat en de lading ter plaatse aflevert met een bedoeling.
Verder is mijn handeling op de bewuste dag volgens mij niet vergelijkbaar met het bezoek van een consument aan een winkel voor het verkrijgen van een dienst. Doordat het Hof deze vergelijking wel maakt, worden hierbij twee belangrijke feiten genegeerd:
1. Het gaat hier om een groot en zwaar pakket, dat alleen per auto kan worden aangeleverd,
2. Wasserette [B] en ik hebben een zeer langdurige relatie waardoor alleen het afleveren van een zak met wasgoed volstaat als verzoek tot reiniging. Het naar binnen brengen van de zak met wasgoed om hem daaraf te geven was een handeling in het kader van het uitladen, niet meer of anders dan dat.
Juist op deze cruciale feiten was mijn verdediging (én het verweer van de tegenpartij) gebaseerd.
Het Hof heeft het verder over een consument en wil daarmee kennelijk een onderscheid scheppen tussen bedrijfsmatig en niet bedrijfsmatig uitladen. Dit onderscheid zie ik in de wetsbepaling niet terug.
Doordat het Hof de uitspraak, dat het hier parkeren betreft en geen laden/lossen, baseert op een situatie waarbij een consument een winkel bezoekt om daar bijvoorbeeld boodschappen te doen, of dergelijke, is de door haar getrokken conclusie onjuist. Mijn handelen wijkt daarvan wezenlijk af zoals hierboven aangegeven, wat maakt dat het hier laden/lossen betreft in plaats van parkeren.