Parket bij de Hoge Raad, 26-07-2013, ECLI:NL:PHR:2013:643, 12/04639
Parket bij de Hoge Raad, 26-07-2013, ECLI:NL:PHR:2013:643, 12/04639
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 juli 2013
- Datum publicatie
- 2 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2013:643
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:719, Gevolgd
- Zaaknummer
- 12/04639
Inhoudsindicatie
A-G IJzerman heeft conclusie genomen in de zaak met nummer 12/04639 naar aanleiding van het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden van 25 september 2012, nr. 12/00046.
De uitspraak van het Hof waartegen beroep in cassatie is ingesteld betreft een uitspraak op verzet als bedoeld in artikel 8:55 Awb. Het geschil in verzet was of het Hof het hoger beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk had verklaard in verband met het onbetaald laten van griffierecht. Op verzet heeft het Hof geoordeeld dat het onbetaald laten van griffierecht in het onderhavige geval niet verschoonbaar is wegens de omstandigheid dat een besluit van de Gemeente [Q] op de aanvraag van belanghebbende strekkende tot toekenning van bijzondere bijstand voor het voldoen van het griffierecht, enige tijd was uitgebleven. De zaak heeft zowel nationale als EVRM-aspecten.
De onderhavige zaak hangt samen met de zaak onder nr. 12/03888 waarin de A-G heden eveneens conclusie heeft genomen. In de onderhavige zaak speelt echter geen boetekwestie. Overigens zij hier verwezen naar de beschouwingen in nr. 12/03888 en de notitie daarbij. Hier gaat het met name om het volgende.
Nu belanghebbende het griffierecht ter zake van zijn beroep in cassatie (ook) niet heeft voldaan, besteedt de A-G eerst aandacht aan de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Vervolgens wordt ingegaan op de vergelijkbare inhoudelijke kant van het cassatieberoep, inhoudende of verschoonbaar te achten is dat belanghebbende (eerder ook) bij het Hof geen griffierecht heeft betaald, hetgeen voor het Hof aanleiding is geweest tot (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep.
Belanghebbende is door de Hoge Raad na aanmaning en constatering van in gebreke blijven, in de gelegenheid gesteld schriftelijk de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen, zo mogelijk onder bijvoeging van bewijsstukken. Naar aanleiding van die geboden gelegenheid was het woord aan belanghebbende. Deze had zijn eventuele financiële beperkingen moeten stellen en zonodig moeten bewijzen. Belanghebbende heeft echter nagelaten redenen aan te voeren.
Bekend zijn slechts de redenen die belanghebbende had om het griffierecht in hoger beroep niet te betalen. Uit het dossier blijkt voorts dat belanghebbende in 2008 een bijstandsuitkering genoot; over zijn huidige financiële situatie is niets bekend.
De A-G meent dat het feit dat belanghebbende na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld geen (nader) inzicht in zijn eventuele financiële onvermogen heeft gegeven, voor rekening van belanghebbende dient te worden gebracht. Dat moet betekenen dat zijn beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard. Daaraan kunnen de uit het dossier reeds bekende gegevens volgens de A-G niet afdoen, omdat die verouderd en onvolledig zijn.
Niettemin wil de A-G een en ander opmerken over de wijze waarop het Hof is gekomen tot niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep van belanghebbende wegens het onbetaald laten van het griffierecht en ongegrond verklaring van het verzet.
Indien zoals in casu aan een indiener van (i.c. hoger) beroep nog geen gelegenheid is geboden om redenen voor het onbetaald laten van het griffierecht aan te voeren en zijn beroep bij verkorte afdoening niet-ontvankelijk verklaard is, meent de A-G dat de redenen voor niet-betalen voor het eerst in verzet mogen worden aangevoerd. In zoverre treft belanghebbende hier zijns inziens dus geen verwijt.
Vervolgens kan worden toegekomen op de hier voorliggende vraag of kan worden geoordeeld dat een indiener in verzuim is als de oorzaak van dat verzuim is dat hij, (nog) geen bijzondere bijstand heeft ontvangen van de gemeente. In die door belanghebbende aangevoerde reden ligt volgens de A-G redelijkerwijs besloten dat belanghebbende heeft gesteld zelf over onvoldoende middelen te beschikken om het griffierecht te kunnen voldoen. Bijzondere bijstand is namelijk bedoeld voor mensen met een laag inkomen, die weinig of geen eigen vermogen hebben en die door bijzondere omstandigheden bepaalde kosten moeten maken die zij niet kunnen betalen.
De A-G meent dat het Hof in de onderhavige zaak had het Hof moeten onderzoeken of belanghebbende inderdaad onvermogend was. De A-G acht het dan ook onjuist dat het Hof het verzet zonder nadere inlichtingenvergaring dienaangaande ongegrond heeft verklaard.
In dat kader merkt de A-G op dat de Hoge Raad de volgende praktijk hanteert. Nadat is gebleken dat de indiener van een beroep in cassatie ook na aanmaning niet (tijdig) heeft betaald, wordt de indiener per brief in de gelegenheid gesteld schriftelijk de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen, zo mogelijk onder bijvoeging van bewijsstukken.
Een verschil tussen de cassatieprocedure en de procedures bij de rechtbanken en hoven is dat de cassatieprocedure de vereenvoudigde afdoening met het daaraan verbonden vangnet van de verzetsprocedure niet kent. Ondanks dat verschil zou men, naar het de A-G voorkomt, in de feitelijke instanties kunnen overwegen vóór het doen van uitspraak bij verkorte afdoening die gelegenheid te geven. Zo kan worden voorkomen dat financieel minder vermogende rechtzoekenden onnodig een verzetsprocedure in worden gejaagd. Een rechtsplicht hiertoe bestaat volgens de A-G evenwel niet; daarmee wordt dit een vraag van bestuurlijke afwegingen.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Conclusie
mr. R.L.H. IJzerman
Advocaat-Generaal
Conclusie van 26 juli 2013 inzake:
Nr. Hoge Raad: 12/04639 |
[X] |
Nr. Gerechtshof: 12/00046 Nr. Rechtbank: AWB 11/1612 |
|
Derde Kamer B |
tegen |
Inkomstenbelasting 2008 |
Staatssecretaris van Financiën |
1 Inleiding
Heden neem ik conclusie in de zaak met het nummer 12/04639 naar aanleiding van het beroep in cassatie van [X], belanghebbende, tegen de uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden (hierna: het Hof) van 25 september 2012, nr. 12/00046 (niet gepubliceerd).1
De uitspraak van het Hof waartegen beroep in cassatie is ingesteld betreft een uitspraak op verzet als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het geschil in verzet was of het Hof het hoger beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk had verklaard in verband met het onbetaald laten van griffierecht. Op verzet heeft het Hof geoordeeld dat het onbetaald laten van griffierecht in het onderhavige geval niet verschoonbaar is wegens de omstandigheid dat een besluit van de Gemeente [Q] op de aanvraag van belanghebbende strekkende tot toekenning van bijzondere bijstand voor het voldoen van het griffierecht, enige tijd was uitgebleven. De zaak heeft zowel nationale als EVRM-aspecten.
Deze conclusie is als volgt opgebouwd. In onderdeel 2 worden de feiten en het geding in feitelijke instanties beschreven, gevolgd door een beschrijving van het geding in cassatie in onderdeel 3. Onderdeel 4 omvat een overzicht van relevante regelgeving, wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur.2 In onderdeel 5 wordt gekomen tot een beschouwing en vindt de beoordeling plaats van het door belanghebbende aangevoerde middel, gevolgd door de conclusie in onderdeel 6.
2 De feiten en het geding in feitelijke instantie
De Inspecteur3 heeft aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.365 en een beschikking heffingsrente van € 160.
Het door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 11 juli 2011 afgewezen.
Rechtbank
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank te Leeuwarden4 (hierna: de Rechtbank). Voor de Rechtbank was in geschil of belanghebbende in het jaar 2008 heeft voldaan aan het urencriterium, zodat hij recht zou hebben op de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Hof
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier van het Hof heeft belanghebbende bij brief van 7 maart 2012 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht ten bedrage van € 115.
Bij aangetekende brief van 10 april 2012 heeft de griffier van het Hof belanghebbende opnieuw gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en belanghebbende erop gewezen dat het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het verschuldigde bedrag niet binnen 28 dagen zou zijn bijgeschreven op de in de brief vermelde rekening dan wel contant ter griffie zou zijn gestort.
Bij brief van 1 mei 2012 heeft belanghebbende het Hof verzocht om uitstel van betaling. Bij brief van 3 mei 2012 heeft de griffier aan belanghebbende medegedeeld dat geen uitstel van betaling kan worden verleend. De griffier heeft daarbij belanghebbende verzocht het griffierecht voor 8 mei 2012 te voldoen.
Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn voldaan.
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 Awb van 8 maart 2012 heeft het Hof het hoger beroep op grond van artikel 8:41, tweede lid, Awb niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft geoordeeld dat er ‘geen omstandigheden aannemelijk [zijn] geworden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof op grond van artikel 8:55, lid 1, Awb verzet gedaan.
Het Hof heeft geoordeeld:
Het verzet van belanghebbende heeft gezien het bepaalde in artikel 8:55 van de Awb enkel betrekking op de vraag of de vierde enkelvoudige kamer van dit Hof belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
Ingevolge artikel 8:41 van de Awb in verbinding met artikel 27l van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt ten behoeve van de Staat van degene die hoger beroep instelt een griffierecht geheven dat in deze zaak € 115 bedroeg.
Ingevolge het tweede lid van voormeld artikel 8:41 van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het verschuldigde griffierecht niet is betaald binnen vier weken nadat de griffier degene die het beroep heeft ingesteld, schriftelijk op de verschuldigdheid daarvan heeft gewezen, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De griffier heeft belanghebbende bij brief van 7 maart 2012 en daarna bij aangetekende brief van 10 april 2012 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. In eerstgenoemde brief is belanghebbende meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen 28 dagen dient te zijn bijgeschreven op de in die brief vermelde rekening dan wel contant ter griffie dient te worden gestort. De griffier heeft belanghebbende er daarbij op gewezen, dat niet tijdige betaling zal leiden tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.
Bij schrijven van 1 mei 2012 heeft belanghebbende het Hof schriftelijk verzocht om uitstel van betaling van het griffierecht. Bij schrijven van 3 mei 2012 heeft de griffier aan belanghebbende meegedeeld dat in belastingzaken geen uitstel van betaling kan worden verleend. De griffier heeft belanghebbende verzocht het griffierecht voor 8 mei 2012 te voldoen en daarbij aangegeven dat het uitblijven van betaling tot niet-ontvankelijkheid zal leiden.
Het verschuldigde griffierecht is niet binnen 28 dagen na 10 april 2012, zijnde 8 mei 2012, op de in voornoemde brief vermelde rekening bijgeschreven of contant ter griffie gestort.
Belanghebbende heeft in deze procedure aangevoerd dat de Gemeente [Q] de aanvraag voor bijzondere bijstand niet tijdig heeft behandeld en dat de aanvraag vervolgens op onjuiste gronden is afgewezen. Belanghebbende acht het niet, tijdig, voldoen van het verschuldigde griffierecht om die reden verschoonbaar.
De Inspecteur heeft in zijn reactie van 12 juli 2012 op het verzet geconcludeerd dat belanghebbende wegens het onbetaald laten van het griffierecht terecht niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep.
Het uitblijven van een besluit van de Gemeente [Q] op de aanvraag van belanghebbende strekkende tot de toekenning van bijzondere bijstand voor het voldoen van het griffierecht is naar het oordeel van het Hof niet een zodanige omstandigheid op grond waarvan kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Dit oordeel is niet in strijd met het in artikel 6 van het EVRM besloten liggende recht op toegang tot de rechter, nu artikel 6 van het EVRM in belastingzaken uitsluitend van toepassing is ingeval een boete is opgelegd (Hoge Raad 23 juni 2006, nr. 42301, LJN AX9137, BNB 2006/294).
3 11 Nu verder geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk geworden kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de indiener niet in verzuim is geweest. De vierde enkelvoudige kamer van het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende terecht met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard.
Het verzet treft geen doel.
Het Hof heeft het verzet ongegrond verklaard.
3 Het geding in cassatie
Belanghebbende heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
De Griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 28 maart 2013, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL op 29 maart 2013 is afgeleverd, gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht ter zake van het beroep in cassatie, te betalen binnen de bij artikel 29a, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in samenhang met artikel 8:41, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalde termijn van vier weken.
Het griffierecht is niet voldaan.
Bij aangetekende brief van 22 mei 2013, die die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL op 23 mei 2013 is afgeleverd, heeft de Griffier van de Hoge Raad belanghebbende medegedeeld:
(…) Niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat u in verzuim bent geweest. De Hoge Raad stelt u hierbij in de gelegenheid schriftelijk binnen 4 weken na de bovenvermelde datum de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen, zo mogelijk onder bijvoeging van bewijsstukken. (…)
Na de uiterste datum van 19 juni 2013 is gebleken dat van de kant van belanghebbende geen redenen voor termijnoverschrijding zijn aangevoerd.
In zijn cassatieberoepschrift heeft belanghebbende aangevoerd:
Anders dan dhr. van der Wal [de raadsheer die de uitspraak van het Hof van 25 september 2012 heeft gedaan, RIJ] acht ik de toegang tot de rechter wel in het geding en heeft dhr. P. van der Wal blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en komt zijn uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
De toegang tot de rechter is beperkt door de hoogte van het griffierecht en voorts is het uitblijven van een beslissing van de gemeente groningen juist wel een omstandigheid waarvan geoordeeld kan worden dat de belanghebbende niet in verzuim is geweest. Ook hier geeft het hof te leeuwarden blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Ik zal mijn gronden van cassatie binnen 6 weken na heden verder aanvullen.
Gelet op mijn marginaal zelfstandigheid en het feit dat ik mij tevens in de praktijkstage voor registeraccountant bevind bedragen de kosten van dit beroep inclusief bestudering van het procesdossier 1 uur maal 750 euro verhoogd met 19% btw en komen deze voor rekening van het gerechtshof te Leeuwarden lees de Staat der Nederlanden als partij zijnde.
Ter toelichting op zijn cassatieberoepschrift heeft belanghebbende aangevoerd:
Het gerechtshof te Leeuwarden had moeten wachten tot door het bestuursorgaan was beslist op de aanvraag voor bijzondere bijstand voor het griffierecht en door niet te doen pleegt zij een onrechtmatige daad jegens belanghebbende waarbij zij hiervoor aansprakelijk is volgens het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht van BW6 meer in het bijzonder artikel 6:95 BW6 en artikel 6:96 BW6 waarbij matiging niet aan de orde is gelet op de draagkracht van de Staat der Nederlanden lees het Gerechtshof te Leeuwarden.
Ook is de toegang tot de rechter in het geding wat een schending oplevert van het Europees verdrag voor de rechten van de mens nu de belanghebbende zich kennelijk niet kan verdedigen. Ten onrechte is hieraan voorbij gegaan door het Gerechtshof te Leeuwarden wat betreurenswaardig is.
De beperkingen tot de toegang tot de rechter c.q. de hoogte van het griffierecht dienen geen rechtmatig doel in onderhavig geval alsook is ten onrechte voorbij gegaan aan het uitstel verzoek.