Home

Parket bij de Hoge Raad, 14-08-2013, ECLI:NL:PHR:2013:789, 12/05642

Parket bij de Hoge Raad, 14-08-2013, ECLI:NL:PHR:2013:789, 12/05642

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
14 augustus 2013
Datum publicatie
27 september 2013
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:789
Formele relaties
Zaaknummer
12/05642

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is door zijn werkgever in 2005 aangewezen als boventallig. De dienstbetrekking is op 1 november 2008 beëindigd. Belanghebbende houdt gedurende de zoektermijn recht op loonbetaling. In geschil is of belanghebbende in 2006 in aanmerking komt voor de arbeidskorting en of de leer van de interne compensatie juist is toegepast.

Volgens rechtbank Leeuwarden heeft belanghebbende geen recht op de arbeidskorting. Hof Arnhem overwoog dat het vervullen van re-intergratieverplichtingen niet kan worden aangemerkt als tegenwoordige arbeid. Belanghebbende heeft volgens het hof ten onrechte de arbeidskorting toegepast gekregen. Interne compensatie is mogelijk, aldus het hof.

De arbeidskorting geldt voor de belastingplichtige die met tegenwoordige arbeid loon geniet. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor het onderscheid tussen loon uit tegenwoordige arbeid en loon uit vroegere arbeid bepalend of het loon ten nauwste verband houdt met bepaalde verrichte arbeid of met in een bepaald tijdvak verrichte arbeid, dan wel of het loon slechts meer algemeen zijn oorzaak vindt in het in het verleden verricht zijn van arbeid.

Volgens A-G Niessen heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de doorbetaling van het loon niet een tegenprestatie is voor de verplichte re-integratiewerkzaamheden. Het vereiste nauwe verband tussen de verrichte arbeid en het loon is niet aanwezig. De loondoorbetaling vindt klaarblijkelijk haar oorzaak in de omstandigheid dat voorheen waardevolle arbeid is verricht voor de werkgever, aldus de A-G.

Op grond van de wettekst van artikel 8.11, lid 2, slotzin Wet IB 2001 heeft de werknemer in de inkomstenbelasting recht op ten minste de arbeidskorting die volgens artikel 22a Wet LB 1964 is toegekend. Deze bepaling kan er volgens de A-G niet toe leiden dat een correctie van de arbeidskorting in de inkomstenbelasting in onderhavige situatie achterwege blijft. De bepaling is bedoeld voor divergenties in de arbeidskorting die haar oorzaak vinden in het verschil in heffingstechniek tussen inkomstenbelasting (jaarbasis) en loonbelasting welke gelden in het inkomenstraject waarover de arbeidskorting wordt opgebouwd

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 22 november 2000 beslist dat interne compensatie niet is toegestaan tussen een belasting- en premiecomponent. De arbeidskorting bestaat uit een belasting- en een premiedeel. Interne compensatie is volgens de A-G alleen mogelijk voor het belastingdeel van de arbeidskorting.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van de belanghebbende gegrond dient te worden verklaard.

Conclusie

mr. R.E.C.M. Niessen

Advocaat-Generaal

Conclusie van 14 augustus 2013 inzake:

Nrs. Rechtbank: AWB 09/396 en AWB 10/178

Nrs. Gerechtshof: 11/00161;11/00162

[X]

Nr. Hoge Raad 12/05642

Derde Kamer B

tegen

Inkomstenbelasting en

premie volksverzekeringen 2006

Staatssecretaris van Financiën

1 Inleiding

1.1

Aan [X], wonende te [Z] (hierna: belanghebbende), zijn aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) voor de jaren 2005 en 2006 opgelegd. Deze aanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, door de inspecteur1 verminderd.

1.2

Belanghebbende is van de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen. De Rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank)2 heeft belanghebbendes beroep inzake de aanslag ib/pvv 2005 gegrond verklaard en het beroep inzake de aanslag ib/pvv 2006 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof). Het Hof heeft het hoger beroep inzake de aanslag ib/pvv 2005 ongegrond verklaard en het hoger beroep inzake de aanslag ib/pvv 2006 gegrond verklaard.3

1.5

Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze met betrekking tot het jaar 2006 beroep in cassatie ingesteld. De staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Staatssecretaris heeft schriftelijk medegedeeld af te zien van het indienen van een conclusie van dupliek.

1.6

Belanghebbende is door zijn werkgever aangewezen als boventallig en hield gedurende een zogenaamde zoektermijn recht op loonbetaling. In geschil is of belanghebbende in 2006 in aanmerking komt voor de arbeidskorting en of de leer van de interne compensatie juist is toegepast.

2 De feiten en het geding in feitelijke instantie

2.1

Het hof heeft de feiten als volgt vastgesteld van welke feiten in cassatie kan worden uitgegaan:

2.1

Belanghebbende was in de onderhavige jaren [2005 en 2006] in dienstbetrekking werkzaam bij [A] te [Q].

2.2

Sedert 31 oktober 2005 is belanghebbende door zijn werkgever vrijgesteld van het verrichten van arbeid. Per 1 december 2005 is belanghebbende door zijn werkgever aangewezen als boventallig bij [A].

(…)

2.10

De dienstbetrekking met [A] is met ingang van 1 november 2008 beëindigd.

2.2

Tot de gedingstukken behoort een brief d.d. 25 november 2010 van [A] aan belanghebbende waarin onder meer staat vermeld:

[A] heeft bij het vaststellen van het sociaal plan geen afspraken gemaakt met de belastingdienst over de fiscale gevolgen van doorbetaling van het loon tijdens de zoektermijn. U kunt in uw procedure de belastingdienst dus niet wijzen op een afspraak die in de loonheffingsfeer tussen [A] en de loonbelastinginspecteur is gemaakt met betrekking tot die toepassing van de witte tabel. (…) [A] heeft bij de bepalingen van de loonheffingen (…) geen onderscheid gemaakt tussen boventalligen en de overige medewerkers in actieve dienst. [A] is er altijd zonder meer vanuit gegaan dat bij boventalligheid de witte tabel (recht op arbeidskorting) van toepassing blijft. De redenen voor deze aanname hebben wij onder elkaar gezet in de bijlage.

In de bijlage bij de brief is geschreven:

Boventalligheid ontstaat als er door reorganisatie of krimp werkzaamheden en/of functies vervallen. De oorzaak van het niet kunnen verschaffen van werk komt voor risico van [A] als werkgever. Het dienstverband wordt niet verbroken. De boventallige werknemer blijft gewoon werknemer, hij houdt zijn arbeidsovereenkomst, hij houdt zijn verplichting om te werken, hij houdt gedurende een zoektermijn zijn aanspraak op loon en hij blijft ook gewoon verzekerd. De lengte van de zoektermijn is afhankelijk van de leeftijd van de boventallige. Het sociaal plan is erop gericht om de boventallige na het vervallen van de arbeidsplaats zo snel mogelijk weer aan het werk te laten komen. Daarbij gelden voor de boventallige de volgende verplichtingen:

- Hij is verplicht om gedurende de zoektermijn zijn werktijd aan te wenden om een nieuwe baan of functie te verkrijgen.

- Hij wordt geplaatst binnen het mobiliteitsbureau en de manager daarvan treeft op als zijn leidinggevende c.q. zijn management.

- Hij moet actief zoeken naar externe of interne vacatures en daarop solliciteren.

- Hij moet zich in laten schrijven bij uitzendbureaus.

- Hij moet trainingen en cursussen volgen en/of een outplacementtraject volgen.

- (…)

- Als hij op vakantie wil of een dag vrij wil dan moet hij vakantiedagen opnemen.

- (…)

- Als hij ziek is moet hij zich ziek melden.

- Hij is verplicht om een hem aangeboden uitwisselbare of passende functie te accepteren.

[A] verwacht van de boventallige medewerker dat hij, als er werk is, dat ook direct gaat doen en dat hij dus permanent alert en beschikbaar moet zijn om op eerste oproep aan de slag te gaan. (…) Houdt de boventallige zich niet aan zijn inspanningsverplichtingen om een nieuwe baan of functie te verkrijgen of weigert hij een passende of uitwisselbare functie dan kan hij worden uitgesloten van de voorzieningen van het sociaal plan en zal een ontslagprocedure in gang worden gezet. (…) Het dienstverband blijft gedurende de zoektermijn (en opzegtermijn) bestaan. Het feit dat de werknemer de overeengekomen arbeid niet kan verrichten heeft een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever komt. De werknemer behoudt dus op grond van artikel 7:628 BW recht op loondoorbetaling. In ruil daarvoor dient de werknemer zich binnen zijn werktijd volledig te richten op het verwerven van een passende functie binnen of buiten [A]. Gedurende de zoek- en opzegtermijn is niet alleen de band tussen de werkgever en de werknemer nog heel nauw, maar ook de band tussen de inspanning waartoe de werkgever de werknemer heeft verplicht, namelijk om zich volledig in te zetten voor het vinden van een nieuwe functie, en het doorbetalen van het inkomen is zo nauw dat het reëel is dat de inkomsten aangemerkt worden als inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking/arbeid en dat er dus recht op arbeidskorting blijft bestaan. Hiermee is in lijn dat gedurende de periode van boventalligheid over de inkomsten gewoon premies voor de werknemersverzekeringen worden afgedragen.

Rechtbank

2.3

Met betrekking tot de toepassing van de arbeidskorting heeft de Rechtbank overwogen:

4.8.2.

Ingevolge artikel 8.10 Wet IB 2001 (tekst voor 2006) geldt de arbeidskorting voor zover hier van belang voor de belastingplichtige die met tegenwoordige arbeid loon geniet. Onder loon uit tegenwoordige arbeid moet worden verstaan inkomsten die ten nauwste verband houden met verrichte arbeid en daarvoor een rechtstreekse beloning vormen. Dat het loon uit een bestaande arbeidsovereenkomst wordt genoten, is voor het aanmerken als loon uit tegenwoordige arbeid niet voldoende. Dat dat een juiste uitleg is, blijkt wel uit artikel 1.7a Wet IB 2001 waarin met loon uit tegenwoordige arbeid worden gelijkgesteld inkomsten genoten wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid. Een dergelijke gelijkstelling is nodig als de betreffende inkomsten geen loon uit tegenwoordige arbeid zijn. Ook bij inkomsten wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid is veelal sprake van een arbeidsovereenkomst, op grond waarvan de werkgever tot loondoorbetaling verplicht is terwijl de werknemer zijn arbeid (niet kan en dus) niet hoeft te verrichten. Ook in eisers situatie was hij gedurende de op non-actiefstelling niet aan het werk en hoefde hij geen werk te verrichten voor de werkgever. Het verrichten van sollicitatieactiviteiten kan niet als zodanig worden aangemerkt. Voor loon gedurende de op non-actiefstelling geldt geen gelijkstelling met loon uit tegenwoordige arbeid. Verweerder voert dan ook terecht in beroep aan dat eiser geen recht heeft op de arbeidskorting, zodat zijn beroep op interne compensatie voor zover nodig, slaagt.

Hof

2.4

Het Hof heeft ter zake van de arbeidskorting en de interne compensatie overwogen:

4.10

Nu uit de stukken van het geding volgt dat belanghebbende gedurende het gehele jaar 2006 was vrijgesteld van het verrichten van arbeid, kan in zijn situatie voor dat jaar, naar het oordeel van het Hof, niet worden gesproken van “met tegenwoordige arbeid” genoten inkomsten. Het ontvangen van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking terwijl dat loon niet verdiend wordt met tegenwoordige arbeid, is daartoe onvoldoende. Daaraan doet niet af hetgeen belanghebbende in eerste aanleg en in hoger beroep daartegen ingebracht heeft. De Rechtbank is ten onrechte uitgegaan van een op non-actiefstelling van belanghebbende, nu belanghebbende verplicht deelnam aan een re-integratieproject. Niet aannemelijk is echter geworden dat belanghebbende als boventallige naast het volgen van het re-integratietraject arbeid verrichtte. Dat gedurende de zoekperiode voor boventallige werknemers – kort gezegd – re-integratieverplichtingen gelden, maakt nog niet dat de vervulling van deze verplichtingen aangemerkt kan worden als tegenwoordige arbeid. Ook betekent de beschikbaarheid tot het verrichten van arbeid nog niet dat daarvan ook daadwerkelijk sprake is. Belanghebbende heeft in 2006 dan ook ten onrechte de arbeidskorting toegepast gekregen. De visie van de inhoudingsplichtige doet daaraan niet af. Het staat de Inspecteur, naar vaste jurisprudentie, vrij zich in dit verband te beroepen op interne compensatie (vgl. HR 24 januari 2003, nr. 36 247, LJN AD9713, BNB 2003/172). De grief van belanghebbende op dit punt faalt derhalve.

4.11

Het (…) leidt ertoe dat het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2006, ad € 42.791 met € 3.640 moet worden verminderd tot op € 39.151. De verschuldigde belasting wordt om die reden, gelet op het toepasselijke tarief van 42%, met € 1.528 verlaagd. Nu belanghebbende voor het jaar 2006 geen recht heeft op de arbeidskorting, ad € 1.357, wordt, gelet op het beroep van de Inspecteur op interne compensatie, de over het jaar 2006 verschuldigde bedrag aan belasting verminderd met € 1.528 -/- € 1.357= € 171, tot op € 6.677.

3 Het geding in cassatie

3.1

Belanghebbende is van mening dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet in aanmerking komt voor de arbeidskorting. Hiertoe voert hij, kort gezegd, aan:

- De inspecteur loonbelasting van de Belastingdienst heeft op 28 oktober 2011 afgesproken met [A] dat tijdens boventalligheid de witte tabel wordt toegepast. Bij belanghebbende is ook de witte tabel toegepast en zijn premies werknemersverzekeringen afgedragen. Het weigeren van de arbeidskorting door de inspecteur inkomstenbelasting is - vrij vertaald - in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.

- Bij de uitspraak van het Hof is onvoldoende rekening gehouden met de argumenten in het schrijven van [A] (zie onderdeel 2.2). Belanghebbende sluit zich inhoudelijk aan bij de argumenten zoals genoemd door [A].

- Belanghebbende heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Andere boventallige werknemers bij [A] hebben volgens hem wel de arbeidskorting ontvangen. In dit kader doet belanghebbende een getuigenaanbod. Het Hof heeft zich hier ten onrechte niet over uitgelaten.

- Belanghebbende stelt dat de regels omtrent interne compensatie onjuist zijn toegepast.

4 Arbeidskorting

5 Samenloop artikel 8.11 Wet IB 2001 en artikel 22a Wet LB 1964

6 Interne compensatie

7 Behandeling van de klachten

8 Conclusie