Parket bij de Hoge Raad, 28-10-2015, ECLI:NL:PHR:2015:2256, 14/06262
Parket bij de Hoge Raad, 28-10-2015, ECLI:NL:PHR:2015:2256, 14/06262
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 oktober 2015
- Datum publicatie
- 20 november 2015
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2015:2256
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:695, Gevolgd
- Zaaknummer
- 14/06262
Inhoudsindicatie
Belanghebbende, de Stichting, is in 2007 door de Inspecteur (aanvankelijk) aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (anbi).
De Stichting heeft volgens haar statuten ten doel om zonder winstoogmerk via fondsenwervende (internet)concepten goede doelen te ondersteunen en een (geldelijke) bijdrage te leveren aan deze goede doelen, alsmede om internet (gebruikers) te voorzien van informatie die gratis opvraagbaar is.
Haar doel tracht de Stichting te verwezenlijken door het ontplooien van fondsenwervende (internet)concepten, waarbij donateurs geld overmaken naar goede doelen door tussenkomst, als intermediair, van de Stichting. Van de bij de Stichting aangesloten goede doelen is meer dan 90% aangemerkt als anbi.
De Stichting heeft met name de volgende activiteiten ontplooid.
- Het onderhouden van contacten met de aangesloten goede doelen, het verzamelen, verspreiden en delen van informatie en kennis (nieuwsbrief, lezingen, workshops), overleg met partners, het verrichten van administratieve werkzaamheden en het voor de aangesloten goede doelen bieden van mogelijkheden zich op het internet te presenteren. Hiertoe biedt de Stichting een website aan die aan een eigen domeinnaam gekoppeld kan worden.
- Het aanbieden van een fondsenwervingplatform voor particulieren, scholen en bedrijven waarmee crowdfunding mogelijk wordt.
- Het aanbieden van een donatiemodule die geïntegreerd kan worden met sociale netwerken, zoals Facebook en Twitter.
- Het (doen) uitvoeren van werkzaamheden met betrekking tot de donatiemodules, waaronder het ontvangen en uitkeren van donaties, een en ander onder inhouding van de overeengekomen inhoudingen; een percentage van 10% of minder op online donaties aan de aangesloten goede doelen.
Naar aanleiding van een bedrijfsonderzoek heeft de Inspecteur bij beschikking van 14 mei 2012 de anbi status van de Stichting ingetrokken. Het Hof is gekomen tot het oordeel dat de Stichting zich, met inachtneming van haar statutaire doelstelling en feitelijke werkzaamheden, richt op de behartiging van het algemeen belang. Het Hof heeft dan ook geoordeeld dat de Inspecteur belanghebbende ten onrechte niet langer heeft aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling.
De Staatssecretaris is tegen de Hofuitspraak met één middel opgekomen in cassatie, stellende dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende voor ten minste 90% het algemeen belang beoogt en dient, en mitsdien als anbi moet worden aangemerkt.
Blijkens de gegeven toelichting op het middel ziet de Staatssecretaris de Stichting niet als een algemeen nut beogende instelling, maar als een ‘loketinstelling’. Hiermee wordt bedoeld een instelling die geheel of gedeeltelijk als doorgeefluik fungeert c.q. een kasfunctie vervult, bij wege van (bancaire) dienstverlening jegens de donateurs en jegens de bij belanghebbende aangesloten instellingen. Dergelijke dienstverlening valt volgens de Staatssecretaris niet aan te merken als werkzaamheden die (nagenoeg) uitsluitend het algemeen belang dienen.
Volgens de Staatssecretaris kan de Stichting evenmin worden aangemerkt als een steunstichting welke financiële of andere steun verleent aan een algemeen nut beogende instelling.
De A-G merkt op dat belanghebbende zich blijkens haar statuten richt op het meer algemene begrip ‘goede doelen’. Dus niet slechts op de door wettelijke maatstaven beperkte categorie van anbi’s. Dat roept de vraag op of de Stichting voldoet aan het ingevolge artikel 5b, lid 3, onderdeel m, AWR, geldende wettelijke vereiste dat als steunstichting wordt aangemerkt een instelling die een anbi ondersteunt. Volgens de A-G biedt de wetsgeschiedenis wel voldoende ruimte om dan, ondanks het voornoemde statutaire manco, te aanvaarden dat de Stichting een steunstichting is, mits zij voor 90% of meer van haar uitgaven anbi’s ondersteunt (hetgeen nog niet per definitie zo is als van de aangesloten goede doelen meer dan 90% is aangemerkt als anbi).
Om als anbi te kunnen worden aangemerkt, dienen doel en werkzaamheden van een instelling rechtstreeks te zijn gericht op het dienen van enig algemeen belang. Het is, naar de A-G opmerkt, niet voldoende als de activiteiten van een instelling niet meer bewerkstelligen dan zijdelingse effecten of uitstralingseffecten op het algemeen belang, ook al wordt het algemeen belang daarmee indirect gediend.
De A-G meent dat de Stichting primair faciliterend, informerend en kostenbesparend optreedt jegens de bij haar aangesloten goede doelen. Zij fungeert als intermediair tussen enerzijds organisaties die goede doelen behartigen en anderzijds het publiek dat belangstelling heeft voor goede doelen, daarover wil worden geïnformeerd en eventueel giften wil doen. De activiteiten van de Stichting kunnen aldus bewerkstellingen dat de aangesloten goede doelen meer inkomsten verkrijgen. Dat is volgens de A-G te zien als het indirect bijdragen aan algemene belangen welke worden gediend door de aangesloten goede doelen.
Dat voert de A-G tot de conclusie dat doel en werkzaamheden van belanghebbende zelf niet rechtstreeks gericht zijn op de behartiging van het algemeen belang, ook al kunnen zij daaraan indirect wel een bijdrage leveren. Dat betekent zijns inziens dat doel en werkzaamheden van de Stichting niet de status van anbi kunnen meebrengen.
De conclusie strekt tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie van de Staatssecretaris.
Conclusie
mr. R.L.H. IJzerman
Advocaat-Generaal
Conclusie van 28 oktober 2015 inzake:
Nr. Hoge Raad: 14/06262 |
Staatssecretaris van Financiën |
Nr. Rechtbank: AWB 12/4625 Nr. Gerechtshof: 13/00782 |
|
Derde Kamer B |
tegen |
Anbi status, AWR, 2012 |
Stichting [X] |
1 Inleiding
Heden neem ik conclusie naar aanleiding van het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) tegen de uitspraak van 6 november 2014 van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof).1
Stichting [X] (hierna: de Stichting), belanghebbende, is in 2007 door de Inspecteur (aanvankelijk) aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (hierna: anbi).
De Stichting heeft volgens haar statuten ten doel om zonder winstoogmerk via fondsenwervende (internet)concepten goede doelen te ondersteunen en een (geldelijke) bijdrage te leveren aan deze goede doelen, alsmede om internet (gebruikers) te voorzien van informatie die gratis opvraagbaar is.
Haar doel tracht de Stichting te verwezenlijken door het ontplooien van fondsenwervende (internet)concepten, waarbij donateurs geld overmaken naar goede doelen door tussenkomst van de (van het vermogen van de stichting afgescheiden) stichting: Stichting [B] .
Kennelijk wil de Stichting fungeren als intermediair tussen enerzijds organisaties die goede doelen behartigen en anderzijds het publiek dat belangstelling heeft voor goede doelen, daarover wil worden geïnformeerd en eventueel giften wil doen.
De Stichting heeft daartoe met name de volgende activiteiten ontplooid.
- Het onderhouden van contacten met de aangesloten goede doelen, het verzamelen, verspreiden en delen van informatie en kennis (nieuwsbrief, lezingen, workshops), overleg met partners, het verrichten van administratieve werkzaamheden en het voor de aangesloten goede doelen bieden van mogelijkheden zich op het internet te presenteren. Hiertoe biedt de Stichting een website aan die aan een eigen domeinnaam gekoppeld kan worden.
- Het aanbieden van een fondsenwervingplatform voor particulieren, scholen en bedrijven waarmee crowdfunding mogelijk wordt (www. [...] .nl).
- Het aanbieden van een donatiemodule die geïntegreerd kan worden met sociale netwerken, zoals Facebook en Twitter.
- Het (doen) uitvoeren van werkzaamheden met betrekking tot de donatiemodules, waaronder het ontvangen en uitkeren van donaties, een en ander onder inhouding van de overeengekomen inhoudingen; een percentage van 10% of minder op online donaties aan de aangesloten goede doelen.
Van de bij de Stichting aangesloten goede doelen is meer dan 90% aangemerkt als anbi.
Naar aanleiding van een bedrijfsonderzoek heeft de Inspecteur2 bij beschikking van 14 mei 2012 de anbi status van de Stichting ingetrokken.
Tegen die beschikking is belanghebbende opgekomen in bezwaar, beroep en hoger beroep.
Het Hof is gekomen tot het oordeel dat de Stichting zich, met inachtneming van haar statutaire doelstelling en feitelijke werkzaamheden, richt op de behartiging van het algemeen belang. Het Hof heeft dan ook geoordeeld dat de Inspecteur belanghebbende ten onrechte niet langer heeft aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling.
De Staatssecretaris is tegen de Hofuitspraak met één middel opgekomen in cassatie, stellende dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende voor ten minste 90% het algemeen belang beoogt en dient, en mitsdien als anbi moet worden aangemerkt.
Blijkens de gegeven toelichting op het middel ziet de Staatssecretaris de Stichting niet als een algemeen nut beogende instelling, maar als een ‘loketinstelling’. Hiermee wordt bedoeld een instelling die geheel of gedeeltelijk als doorgeefluik fungeert c.q. een kasfunctie vervult, bij wege van (bancaire) dienstverlening jegens de donateurs en jegens de bij belanghebbende aangesloten instellingen. Dergelijke dienstverlening valt volgens de Staatssecretaris niet aan te merken als werkzaamheden die (nagenoeg) uitsluitend het algemeen belang dienen.3
Volgens de Staatssecretaris kan de Stichting evenmin worden aangemerkt als een steunstichting welke financiële of andere steun verleent aan een algemeen nut beogende instelling.
Deze conclusie is verder als volgt opgebouwd. In onderdeel 2 worden de feiten en het geding in feitelijke instanties weergegeven, gevolgd door een beschrijving van het geding in cassatie in onderdeel 3. Onderdeel 4 omvat een weergave van relevante wetgeving, parlementaire geschiedenis, jurisprudentie, literatuur en beleid.4 Onderdeel 5 behelst een beschouwing en de beoordeling van het cassatieberoep, met conclusie in onderdeel 6.
2 De feiten en het geding in feitelijke instanties
Het Hof heeft de volgende feiten vastgesteld:
Belanghebbende is een stichting, opgericht bij notariële akte verleden op 4 juli 2001. De stichting is statutair gevestigd te [Q] en houdt kantoor op het adres [a-straat 1] te [Z] .
Op 2 november 2006 verzoekt belanghebbende de Inspecteur om als anbi aangemerkt te worden. Op 8 december 2006 stelt de Inspecteur naar aanleiding van het verzoek nadere vragen en verzoekt belanghebbende het feitelijk bestuur aan te passen. Na aanpassing van het bestuur merkt de Inspecteur op 29 januari 2007 belanghebbende als anbi aan.
Op 6 maart 2012 vindt bij belanghebbende een bedrijfsonderzoek plaats. Bij schrijven, gedagtekend 16 april 2012, kondigt de Inspecteur aan met ingang van 15 mei 2012 de anbi-beschikking in te trekken. Met dagtekening van 14 mei 2012 ontvangt belanghebbende de beschikking dat de status van anbi per 15 mei 2012 is ingetrokken.
Op 26 mei 2011 zijn de statuten van de stichting gewijzigd. Sedertdien is de statutaire doelstelling als volgt geformuleerd:
‘Doel
Artikel 2.
1. De stichting stelt zich zonder winstoogmerk ten doel: om via fondsenwervende (internet)concepten goede doelen te ondersteunen en een (geldelijke) bijdrage te leveren aan deze goede doelen, alsmede om internet (gebruikers) te voorzien van informatie die gratis opvraagbaar is en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.
2. De stichting tracht haar doel [onder meer, A-G] te verwezenlijken door:
a. het ontplooien van fondsenwervende (internet)[concepten, A-G], waarbij donateurs geld overmaken naar goede doelen door tussenkomst van de (van het vermogen van de stichting afgescheiden) stichting: Stichting [B] , statutair gevestigd te [Z] , gemeente [...] , op te richten bij akte op heden te verlijden voor mij, notaris, en zal een daartoe strekkende overeenkomst sluiten met laatstgemelde stichting;
b. het bevorderen van gratis internetdiensten;
c. het bevorderen van gratis websites met gratis informatie:
d. het steunen van en deelnemen in andere organisaties die zich bezighouden met (elektronische) verspreiding van informatie en al hetgeen in de ruimste zin daarmee verband houdt;
e. zich in te zetten voor activiteiten welke aansluiten bij het doel van de stichting zolang ze de maatschappij dienen zonder een winstoogmerk en zonder het dienen van op winst gebaseerde organisaties en individuen;
f. het samenwerken met organisaties die hetzelfde doel nastreven;
g. alle andere wettige middelen.
Vermogen.
Artikel 3.
Het vermogen van de stichting zal worden gevormd door:
subsidies en donaties;
schenkingen, giften, erfstellingen en legaten;
sponsorgelden;
eventuele baten uit website [...] .nl en of andere internetactiviteiten;
privé-stortingen door de bestuurders van de stichting;
alle andere verkrijgen en baten.
2. De stichting beoogt niet het maken van winst.'
In het beleidsplan 2012-2013 van belanghebbende zijn de doelstellingen als volgt beschreven:
‘3.1. Gratis te gebruiken internet diensten op basis van No Cure No Pay
Doel van de stichting blijft het aanbieden van gratis te gebruiken internet diensten voor aangesloten goede doelen tegen 0,0 abonnementskosten (No Cure No Pay) en minimaal 90% uitbetaling van de ontvangen online donaties aan de aangesloten goede doelen. Belanghebbende beoogt (nagenoeg) uitsluitend het algemeen belang en heeft geen winstoogmerk.
Minimaal 90% uitbetaling verwerkte online donaties
[X] biedt alle aangesloten goede doelen een online donatiemodule waarmee de aangesloten goede doelen sinds 2011 meer dan 1 miljoen euro per jaar weten op te halen. Via de maximale 10 % inhouding op donatiegelden vloeit er geld naar de stichting waarmee de diverse kosten gedekt worden. De kosten die gemaakt worden hebben direct betrekking op het aanbieden van de dienst via internet, de medewerkers en de eventuele marketing kosten. Ontvangen donatiegelden worden altijd binnen 1 maand doorgestort naar de goede doelen waarvoor de ontvangen donaties bestemd zijn. De ontvangen donatiegelden komen binnen op een Stichting [B] rekening zodat bij een eventueel faillissement van Stichting [X] toch de aangesloten doelen hun donatiegelden zullen ontvangen. Een batig saldo na aftrek van kosten zal toegevoegd worden aan het eigen vermogen (t.b.v. reserves waaronder een continureserve).
Het soft- en hardware donatieprogramma [C]
Stichting [X] is partner in het soft- en hardware donatieprogramma [C] waarbij grote bekende I.T partners waaronder [D], [E], [F], [G], etc. software doneren aan non-profits in Nederland. [X] neemt binnen het soft- en hardware donatieprogramma de rol op zich het donatieprogramma bekend te maken onder de goede doelen in Nederland (...).'
De belangrijkste feitelijke werkzaamheden van belanghebbende bestaan uit:
- het onderhouden van contacten met de aangesloten goede doelen, het verzamelen, verspreiden en delen van informatie en kennis (nieuwsbrief, lezingen, workshops);
- overleg met partners;
- het verrichten van administratieve werkzaamheden;
- het voor de aangesloten goede doelen bieden van mogelijkheden zich op het internet te presenteren. Hiertoe biedt belanghebbende een website aan die aan een eigen domeinnaam gekoppeld kan worden;
- het aanbieden van een donatiemodule die geïntegreerd kan worden met sociale netwerken, zoals Facebook en Twitter;
- het aanbieden van een fondsenwervingplatform voor particulieren, scholen en bedrijven waarmee crowdfunding mogelijk wordt (www. [...] .nl);
- het aanbieden van cadeaubonnen ten behoeve van non-profitinstellingen die door particulieren en goede doelen verzilverd kunnen worden;
- het (doen) uitvoeren van de werkzaamheden met betrekking tot de donatiemodules, waaronder het ontvangen en uitkeren van donaties, een en ander onder inhouding van de overeengekomen inhoudingen.
Voordat een goed doel van de diensten van belanghebbende gebruik kan maken, dient het zich eerst bij belanghebbende aan te melden. Daarbij wordt getoetst of het goede doel geen activiteiten uitvoert die in strijd zijn met de voorwaarden, bijvoorbeeld discriminatie of geweld. Ongeveer 90 % van de bij belanghebbende aangesloten goede doelen heeft de anbi-status als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), tekst per 1 januari 2012, voordien artikel 6.33 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (hierna Wet IB 2001).
Het aantal bij belanghebbende aangesloten goede doelen bedraagt ten tijde van het niet langer aanmerken van belanghebbende als anbi ruim 3.000. Belanghebbende beoogt vooral de belangen van kleinere organisaties te behartigen die niet zijn aangesloten bij brancheverenigingen in de non-profitsector. Dit vanwege het feit dat met name voor deze kleinere organisaties het lastig is om zichtbaar te worden op internet en kostbaar om het doneren zelf via internet mogelijk te maken.
Enkel voor het gebruik van de donatiemodule brengt belanghebbende aan de aangesloten goede doelen een bijdrage (middels inhouding) in rekening. Die bijdrage wordt middels een inhouding geconcretiseerd. Met het oog op die inhouding is in de Standaardovereenkomst en de daarmee samenhangende algemene voorwaarden het volgende bepaald:
‘(…)21. het aangesloten goede doel heeft minimaal IDEAL als betalingsvorm geactiveerd in de donatiemodule van Stichting [X] waarbij de betaling verloopt via tussenpersoon Stichting [X] .
(...)
23. Eventuele ontvangen donaties worden aan het aangesloten goede doel gesommeerd en 1x per maand volgend op de maand waarin de donaties zijn binnen gekomen uitbetaald. Tot 10.000 euro per maand geldt een inhoudingspercentage van 10 % op online donaties. Boven de 10.000 euro per maand geldt geen inhoudingspercentage voor het totaalbedrag aan donaties inclusief de 10.000 euro. Voor deze donaties geldt de volgende inhouding:
Eenmalig 500 euro en per transactie een bedrag:
- iDEAL: 1 euro
- 0900 helpons: 0,13 euro
- CreditCard: 3 %
- Wallie: 10%
- DirectEBanking: 1 euro
- Eenmalige machtiging mits actief via [X] : 1 euro'
Ruim 1.400 van de totaal ruim 3.000 aangesloten goede doelen maken geen gebruik van de donatiemodule, en maken derhalve zonder betaling van enige vergoeding gebruik van de diensten van belanghebbende.
Tot 2008 werd ook voor het gebruik van de donatiemodule geen bijdrage gevraagd en werden de kosten van belanghebbende onder meer gedragen door sponsoren. De gestage toename van de aangesloten goede doelen, het stijgend aantal donaties, de noodzaak om een volwaardige(r) betaalmodule aan te bieden, de als gevolg van dit alles toegenomen kosten en het stoppen van de sponsoring, noopten belanghebbende tot het verlangen van een bijdrage van de aangesloten goede doelen, hetgeen geresulteerd heeft in het inhouden van een bedrag voor het gebruik van de donatiemodule. Over de bijdragen wordt omzetbelasting afgedragen.
Voor het bedrijf [C], dat non-profitorganisaties toegang geeft tot donatieprogramma’s van technologieleveranciers, treedt belanghebbende op als partner in Nederland. In dat verband informeert zij de bij haar aangesloten goede doelen actief over de mogelijkheden om gratis hard- en software te verkrijgen. In 2010 en 2011 heeft belanghebbende voor haar activiteiten ten behoeve van [C] een marketingbijdrage ontvangen van respectievelijk € 13.000 en € 14.300, alsmede een onkostenvergoeding. In haar aanvullende beroepschrift bij de Rechtbank geeft belanghebbende ter zake het volgende aan:
"Zij hebben Stichting [X] gevraagd om voor hen binnen Nederland reclame te maken. [C] betaalt daarvoor een bijdrage aan [X] . Met deze bijdrage worden de marketinguitgaven ten behoeve van [C] voldaan."
Het betalen van de bijdrage voor het gebruikmaken van de donatiemodule vindt plaats tot het moment waarop de totale kosten van belanghebbende in een jaar gedekt zijn. In december 2011 zijn alle donaties voor 100 %, derhalve zonder inhouding van de bijdrage, doorgestort aan de aangesloten goede doelen.
Belanghebbende presenteert jaarlijks een jaarverslag. Hieruit blijkt onder meer dat
- ten behoeve van de aangesloten goede doelen in 2010: € 1.065.015 en in 2011:
€ 1.248.219 is ontvangen;
- de baten (ontvangen donaties en giften verminderd met de uitbetalingen aan de aangesloten goede doelen en vermeerderd met de overige ontvangen) in 2010:
€ 123.373 en in 2011: € 123.743 betroffen;
- de lasten (directe wervingskosten en uitvoeringskosten eigen organisatie) in 2010:
€ 102.920 en in 2011: € 122.329 bedroegen;
het resultaat na belasting in 20.10: € 22.038 en in 2011: -/- € 288 bedroeg;
- in 2010: € 29.988 is toegevoegd aan de continuïteitsreserve en € 7.950 is onttrokken aan de bestemmingsreserves en in 2011: € 10.450 is toegevoegd aan de bestemmingsreserves en € 10.738 is onttrokken aan de continuïteitsreserve;
- per ultimo 2010 de continuïteitsreserve € 79.526 en de bestemmingsreserve € 39.550 (totaal € 119.076) bedroeg en in 2011 de continuïteitsreserve € 68.788 en de bestemmingsreserve € 50.000 (totaal € 118.788).
Drijvende kracht achter belanghebbende is [A] , mede initiatiefnemer tot het oprichten van belanghebbende. Tot het einde van 2009 vervulde [A] de functie van onbezoldigd voorzitter en verrichtte hij veel van de uitvoerende taken van belanghebbende. Eind 2009 heeft [A] het bestuur van belanghebbende verlaten en fungeert hij als bezoldigd directeur van belanghebbende. In de laatste hoedanigheid communiceert hij met de aangesloten goede doelen en verzorgt hij de uitbetaling van de online donaties. [A] besteedt ongeveer 25 uur per week aan de werkzaamheden voor belanghebbende en geniet ter zake een brutoloon van € 2.000 per maand. De overige inkomsten van [A] bedragen circa € 3.500 per maand voor zijn werkzaamheden gedurende drie dagen per week bij een lCT-bedrijf. Sedert eind 2009 wordt het bestuur van belanghebbende gevormd door [H], secretaris, [J], penningsmeester en [K], voorzitter.
Belanghebbende is tegen de intrekking van anbi status in bezwaar gekomen. De Inspecteur heeft dit bezwaar afgewezen en de beschikking gehandhaafd.
Rechtbank
Tegen die uitspraak op bezwaar is belanghebbende in beroep gekomen bij de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank). 5
De Rechtbank heeft overwogen:
De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden van belanghebbende grotendeels zien op het beheren van de website [...] met een online donatiemodule voor de bij haar aangesloten goede doelen. Belanghebbende ontvangt hiervoor van de goede doelen een vergoeding van maximaal 10% van de donaties die de goede doelen via de website werven. De rechtbank merkt hierbij op dat niet alle bij belanghebbende aangesloten goede doelen anbi’s zijn. De bepaling of er sprake is van een goed doel laat belanghebbende over aan de gevers. Eenieder die fondsen wenst te werven voor een bepaald doel, welk doel dan ook, kan zich in principe bij belanghebbende aansluiten.
Naar het oordeel van de rechtbank is kenmerkend voor de activiteiten van belanghebbende dat zij tegen vergoeding diensten verleent op het gebied van ICT en internet voor fondsenwervende instellingen. Belanghebbende onderscheidt zich hiermee niet van andere dienstverlenende instellingen op het gebied van ICT of internet. Belanghebbende is opgezet door haar directeur [A] die ook de enige werknemer van belanghebbende is en voor zijn werkzaamheden een salaris van belanghebbende ontvangt. De rechtbank acht aannemelijk dat haar (voort)bestaan vooral van belang is voor (de inkomsten van) die directeur en pas in de tweede plaats voor de aangesloten instellingen.
Het enkele feit dat de diensten worden verleend jegens onder meer (en grotendeels) anbi’s, maakt belanghebbende dan nog niet zelf tot een anbi. Ook het gegeven dat belanghebbende, anders dan de meeste dienstverlenende instellingen, haar diensten verleent tegen een vergoeding die afhankelijk is van de giften die via haar worden verkregen, brengt niet mee dat belanghebbende een anbi is. Dat leidt er weliswaar toe dat instellingen die geen giften ontvangen via belanghebbende niets hoeven te betalen, wat prettig voor hen is, maar maakt de dienstverlening en het belang van belanghebbende niet anders.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
Hof
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het geschil als volgt omschreven:
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht bij een voor bezwaar vatbare beschikking belanghebbende niet langer als anbi heeft aangemerkt.
In zijn oordeel gaat het Hof in op zowel de ‘kwalitatieve’ als de ‘kwantitatieve’ toets die blijkens de parlementaire geschiedenis aan artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) ten grondslag liggen.6
Kwalitatieve toets
Met betrekking tot de kwalitatieve toets heeft het Hof geoordeeld:
Met inachtneming van de statutaire doelstellingen (2.4) en de feitelijke werkzaamheden (2.6.) is het Hof van oordeel dat belanghebbende zich richt op de behartiging van het algemeen belang. Door het ontsluiten van internet voor de bij belanghebbende aangesloten goede doelen, het verstrekken van informatie aan en delen van kennis met die aangesloten doelen en het aanbieden van een donatiemodule om zodoende de aangesloten doelen een (extra) mogelijkheid te geven om giften te genereren, en aldus de filantropie in brede te zin te bevorderen, ondersteunt belanghebbende (‘op andere wijze’, als bedoeld in artikel 5b, lid 3, onderdeel l van de AWR) de bij haar aangesloten goede doelen. Tussen partijen is niet in geschil dat meer dan 90 % van de bij belanghebbende aangesloten goede doelen kwalificeren als anbi.
In overweging 4.9.3 en verder zal het Hof nader onderzoeken of belanghebbende in voldoende mate, dat wil zeggen voor ten minste 90%, ten behoeve van het algemeen belang werkzaam is.
In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de Inspecteur gesteld dat belanghebbende zich niet bezighoudt met het bevorderen van filantropie voor alle goede doelen in Nederland. Dienaangaande heeft het Hof overwogen:
Voor zover de Inspecteur betoogt dat belanghebbende niet als anbi kwalificeert, omdat zij niet de filantropie van alle goede doelen in Nederland bevordert dan wel dat de activiteiten van belanghebbende zijn gericht op een te beperkte groep, faalt dat betoog. Het gegeven dat feitelijk niet de belangen van alle anbi’s in Nederland worden behartigd, doet niet af aan het feit dat belanghebbende ter zake van de wél aangesloten goede doelen het algemeen belang behartigt, en bovendien de niet aangesloten goede doelen niet uitgesloten worden van de door belanghebbende verrichte activiteiten. Naar het Hof begrijpt, vormen kleinere organisaties - waarvoor, zoals door belanghebbende meermaals in de van haar afkomstige stukken (bijvoorbeeld in haar bezwaarschrift, onder Activiteiten stichting) heeft aangegeven, het erg lastig is om zichtbaar te zijn op het internet en kostbaar om het doneren via internet mogelijk maken - een belangrijke doelgroep voor belanghebbende. Ook in het geval dat veronderstellenderwijs er vanuit wordt gegaan dat belanghebbende zich richt op een beperkte groep, te weten die van de kleine(re) organisaties, is naar het oordeel van het Hof nog steeds sprake van het behartigen van een algemeen belang (vergelijk HR 18 december 1985, nr. 22 931, BNB 1986/103).
Kwantitatieve toets
Met betrekking tot de kwantitatieve toets heeft het Hof onder meer overwogen:
De vraag of belanghebbende voor ten minste 90% werkzaam is ten behoeve van het algemeen belang beantwoordt de Inspecteur ontkennend, daarbij aanvoerend dat belanghebbende moet worden beschouwd als zakelijk dienstverlener en als zodanig haar eigen particuliere (commerciële) belang dient. Voorts dient belanghebbende, aldus de Inspecteur, de particuliere en consumptieve belangen van de aangesloten instellingen en het particuliere belang van haar directeur, [A] .
Het Hof hecht eraan reeds hier op te merken dat de activiteiten van belanghebbende, alhoewel in de loop der tijd gestaag toegenomen, in essentie niet afwijken van de activiteiten waarvoor in 2007 de anbi-beschikking is verleend en ten aanzien waarvan de Inspecteur kennelijk steeds geoordeeld heeft dat deze in voldoende mate ten behoeve van het algemeen belang zijn verricht. Eerst in 2008 heeft een wijziging plaatsgevonden ter zake van de financiering van de activiteiten in die zin dat vanwege de toename van het aantal aangesloten doelen en de daarmee toegenomen kosten het voor belanghebbende niet langer haalbaar bleek om de activiteiten te financieren middels sponsoren, waarna sedertdien de activiteiten gefinancierd werden door een bijdrage te verlangen bij gebruikmaking van de donatiemodule.
Voor zover de Inspecteur de voordelen die de aangesloten goede doelen als gevolg van de activiteiten van belanghebbende genieten (informatie, kennis, (naams)bekendheid, (extra) donaties, etc.), kwalificeert als particuliere en consumptieve belangen van die aangesloten goede doelen, is naar het oordeel van het Hof sprake van een onjuiste kwalificatie. Zoals ook reeds volgt uit het vermelde onder 4.8.1 betekent het feit dat met succes het belang van de doelgroep wordt gediend uiteraard niet dat geen sprake is van de behartiging van het algemeen belang. Dat zal enkel anders zijn indien het de behartiging van belangen betreft van een besloten groep, van oprichters of (bestuurs)leden of (rechts)personen die anderszins gelieerd zijn met belanghebbende, hetgeen in deze niet aan de orde is.
Voor zover de Inspecteur stelt dat belanghebbende met haar activiteiten haar eigen particuliere (commerciële) belang dient, waarbij het Hof een onderscheid zal maken tussen de voor [C] verrichte activiteiten (4.9.9) en de overige activiteiten (4.9.7 en 4.9.8), oordeelt het Hof als volgt.
Met betrekking tot de overige activiteiten van belanghebbende heeft het Hof geoordeeld:
Naar het oordeel van het Hof dient de van de bij belanghebbende aangesloten goede doelen verlangde bijdrage bij gebruikmaking van de donatiemodule te worden beschouwd als instrument om de activiteiten van belanghebbende te financieren. Belanghebbende heeft in dit verband gesteld dat het door haar gehanteerde tarief, zijnde in beginsel 10 % van het bedrag van de donatie, niet heeft te gelden als een commercieel tarief. In haar beroepschrift stelt belanghebbende dat de kosten van een commerciële partij voor een bescheiden module inclusief creditcard € 129 voor de jaarlijkse aansluitkosten bedragen, te vermeerderen met de abonnementskosten van € 29 per maand en de kosten per transactie van 2,7 % plus € 0,25 (kosten per jaar, inclusief BTW: € 577) ; in haar nota van repliek (Rechtbank) heeft belanghebbende aangevoerd dat in het geval een individueel goed doel zelf een site zou bouwen en de betaalmodule zelf zou implementeren de kosten voor de betaalmodule € 49, inclusief BTW, per maand zou bedragen (kosten per jaar, inclusief BTW: bijna € 600). De Inspecteur heeft hetgeen door belanghebbende is gesteld niet, dan wel onvoldoende, weersproken. Het Hof wijst er in dit verband op dat de bij belanghebbende aangesloten goede doelen die gebruik maken van de donatiemodule voor een belangrijk deel kleinere organisaties betreffen. De donaties die door deze kleinere organisaties worden ontvangen zullen relatief en absoluut bescheiden zijn, hetgeen betekent dat de inhouding per individueel aangesloten goed doel in absolute zin eveneens beperkt zal zijn. In 2011 (het laatste jaar voordat belanghebbende door de Inspecteur niet langer als anbi is aangemerkt) hebben circa 1.600 goede doelen van de donatiemodule gebruik gemaakt en is een bedrag van € 96.696 ingehouden op donaties, hetgeen een gemiddelde inhouding per goed doel oplevert van € 60,43. Het Hof is zich ervan bewust dat in de praktijk ten aanzien van de afzonderlijke goede doelen meer en minder dan genoemde € 60,43 zal zijn ingehouden, maar heeft wel de overtuiging bekomen dat de ingehouden bedragen in bijna alle gevallen ver onder de door belanghebbende gestelde commerciële tarieven zullen liggen. Voor de overige door belanghebbende verrichte diensten (waaronder informatie, kennis, de website) wordt in het geheel geen vergoeding in rekening gebracht. Indien de kosten van belanghebbende volledig zijn gedekt wordt niet langer een bijdrage voor gebruikmaking van de donatiemodule verlangd. In haar hoger beroepschrift heeft belanghebbende gesteld dat in december 2011 geen inhoudingen hebben plaatsgevonden. Ter zitting heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat in 2008 tot en met 2012 steeds aan het einde van het jaar 100 % is uitbetaald en derhalve geen inhoudingen hebben plaatsgevonden.
Het vorenstaande leidt voor het Hof tot de conclusie dat het geheel van activiteiten door belanghebbende niet tegen commerciële tarieven is verricht teneinde voor zichzelf een voordeel behalen, maar tegen een tarief benodigd om haar statutaire doelstellingen ten uitvoer te kunnen brengen. Alsdan kan niet gesteld worden dat het eigen particuliere (commerciële) belang van belanghebbende gediend wordt, maar is sprake van het dienen van het algemeen belang, zoals geformuleerd in de statutaire doelstellingen en gereflecteerd in de feitelijke gedragingen.
Veronderstellenderwijs er van uitgaande dat wél sprake zou zijn van activiteiten verricht tegen commerciële tarieven, heeft het volgende te gelden.
Een commerciële activiteit hoeft niet in de weg te staan aan de status van anbi, zoals blijkt uit de parlementaire geschiedenis van artikel 5b van de AWR (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 6, p. 8 en 9).
'Aangezien het kabinet van goededoeleninstellingen een meer ondernemende grondhouding verwacht, is het logisch om het uitgangspunt met betrekking tot deze activiteiten te versoepelen. In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is aangegeven dat als uitgangspunt voor het toekomstige beleid zal gelden dat commerciële activiteiten waarvan de opbrengsten ten goede komen aan het algemeen nuttige doel, niet in de weg staan aan de ANBI-status. «Opbrengsten» moet in dit kader worden gelezen als het (positieve) resultaat dat een commerciële activiteit per saldo oplevert. Indien een theater dat als ANBI is aangemerkt bijvoorbeeld ook een restaurant exploiteert, zijn de opbrengsten dus de resultaten die per saldo met dat restaurant worden behaald. Indien die resultaten worden aangewend binnen dat theater ten behoeve van het algemeen nuttige doel, zijn dit geen activiteiten die iets afdoen aan het beogen van het algemeen nuttige doel van die instelling. Dergelijke activiteiten zullen dus niet in de weg staan aan de ANBI-status. Hierbij is wel van belang dat het bij commerciële activiteiten moet gaan om activiteiten waarvan in redelijkheid kan worden verwacht dat zij leiden tot positieve resultaten, dit om te voorkomen dat geen positief resultaat wordt behaald en het algemeen nut dus uiteindelijk niet is gebaat bij die activiteiten. Ook is van belang dat de opbrengsten uit die commerciële activiteiten binnen een redelijke termijn na het verwerven ervan worden aangewend ten bate van het algemeen nuttige doel, en niet worden opgepot. Alle commerciële activiteiten die een instelling ontplooit en die voldoen aan deze randvoorwaarden, zullen in de nieuwe beleidslijn worden toegestaan bij een ANBI in die zin dat zij niet in de weg staan aan de ANBI-status.’
Naar het oordeel van het Hof wordt het veronderstelde resultaat behaald met de donatiemodule aangewend om de doelstelling van belanghebbende te realiseren. Immers, door de kosten van de organisatie van belanghebbende te dekken met het middels de donatiemodule gerealiseerde resultaat, is belanghebbende in staat om 1.400 van de ruim 3.000 aangesloten goede doelen een volledig gratis dienstenpakket aan te bieden (zie 2.6) en de overige 1.600 aangesloten goede doelen een gratis dienstenpakket aan te bieden, uitgezonderd de bijdrage die dient te worden betaald voor gebruikmaking van de donatiemodule. Met inachtneming van het vorenstaande is het Hof van oordeel dat genoemde veronderstelde verrichte commerciële activiteiten niet afdoen aan het beogen en dienen van het algemeen belang door belanghebbende.
Ten aanzien van de activiteiten verricht voor [C] heeft het Hof geoordeeld:
Belanghebbende brengt producten die [C] aanbiedt ten behoeve van goede-doel-lichamen onder de aandacht bij de goede doelen die bij belanghebbende zijn aangesloten en ontvangt daarvoor een marketingbijdrage (2010: € 13.000, 2011: € 14.300). Alhoewel uit de stukken niet blijkt in hoeverre de baten de met de marketingactiviteiten samenhangende lasten overtreffen, gaat het Hof er veronderstellenderwijs vanuit dat met deze activiteiten door belanghebbende per saldo een positief resultaat wordt gerealiseerd. Voornoemde marketingactiviteiten betreft een commerciële activiteit die niet het algemeen belang dient. Zoals vermeld in 4.9.8, onder verwijzing naar de eveneens aldaar vermelde parlementaire geschiedenis, hoeft een commerciële activiteit niet in de weg te staan aan de status van anbi.
Naar het oordeel van het Hof vormt het positieve resultaat dat behaald wordt met de marketingactiviteiten in feite een inzameling van gelden die worden aangewend om de doelstelling van belanghebbende te realiseren. Uitgangspunt daarbij is dat belanghebbende bij de verwezenlijking van haar doelstelling haar kosten zo laag mogelijk probeert te houden, opdat zo min mogelijk van die kosten op enigerlei wijze verhaald hoeven te worden op de aangesloten goede doelen. Het positieve resultaat dat met de marketingactiviteiten wordt behaald draagt bij aan voornoemd uitgangspunt. Op basis van het vorenstaande komt het Hof tot de conclusie dat de voor [C] verrichte commerciële activiteiten niet afdoen aan het beogen en dienen van het algemeen belang door belanghebbende.
Aangaande het al dan niet dienen van het particuliere belang van belanghebbendes directeur heeft het Hof het volgende geoordeeld:
Voorts heeft de Inspecteur nog betoogd dat belanghebbende het particuliere belang van haar directeur [A] dient.
Naar het oordeel van het Hof is van het dienen van het particuliere belang van directeur [A] geen sprake. In dit verband is van belang dat belanghebbende in beginsel vrij is om de hoogte van de beloning die zij aan haar werknemers verstrekt te bepalen. [A] is gedurende 25 uur per week in dienst bij belanghebbende en onderhoudt in die hoedanigheid de contacten met de aangesloten goede doelen, verzorgt de uitbetaling van online donaties en draagt vanuit zijn specifieke kennis oplossingen aan voor ICT-problemen. Hiervoor ontvangt [A] een vergoeding van € 2.000 bruto per maand. Deze vergoeding is bepaald niet bovenmatig, afgezet tegen de vergoeding van bruto € 3.500 die [A] als beloning ontvangt voor zijn inspanningen die hij gedurende drie dagen per week bij een ICT-bedrijf vervult. Een beloning als de onderhavige is vanuit belanghebbende bezien als zakelijk te kenschetsen en kan niet geacht worden het particuliere belang van [A] te dienen.
Omtrent de aard van de bijdrage die belanghebbende aan goede doelen levert, heeft het Hof geoordeeld:
De Inspecteur heeft tot slot het standpunt ingenomen dat belanghebbende niet voor 90 % of meer het algemeen belang dient, omdat belanghebbende geen geldelijke bijdrage aan de goede doelen levert.
Nog daargelaten of het vereiste dat een anbi voor ten minste 90 % werkzaam dient te zijn ten behoeve van het algemeen belang impliceert dat een geldelijke bijdrage aan de goede doelen wordt geleverd, is het Hof van oordeel dat belanghebbende een dergelijke geldelijke bijdrage levert aan de bij haar aangesloten goede doelen. Middels het bieden van het internetplatform en het in die zin leveren van een bijdrage aan de (naams)bekendheid draagt belanghebbende (indirect) bij aan het (extra) genereren van inkomsten van de aangesloten goede doelen. Daarnaast bespaart belanghebbende kosten voor de bij haar aangesloten goede doelen door informatie en kennis ter beschikking te stellen en gratis diensten aan te bieden (het ontsluiten van het internet) dan wel het aanbieden van diensten (ver) onder het commerciële tarief (het aanbieden van de donatiemodule).
In het kader van de ‘kwantitatieve toets’ besteedt het Hof ten slotte aandacht aan de uitgaven van belanghebbende:
Als sluitstuk met betrekking tot het beantwoorden van de vraag of belanghebbende voor ten minste 90 % werkzaam is ten behoeve van het algemeen belang, zal het Hof nog aandacht besteden aan de uitgaven van belanghebbende, omdat dit blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 5b een onderscheidend gegeven is (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 6, p. 10):
‘De leden van de fracties van de VVD en de SP vragen of het kabinet aan kan geven hoe wordt gemeten of een instelling voor ten minste 90% het algemeen nut beoogt. De leden van de fractie van de PvdA vragen of het criterium van 90% aanwending voor een nuttig doel niet tot eindeloze procedures zal leiden. Ook vragen deze leden wat de grondslag is onder het 90%-criterium, is dat winst, omzet of anderszins? Het 90%-criterium is expliciet geen inkomenscriterium. Doelen die als algemeen nuttig worden aangemerkt, worden in dit wetsvoorstel wettelijk verankerd. Het 90%-criterium houdt in dat een instelling (nagenoeg) geheel een algemeen nuttig belang moet dienen, dit in tegenstelling tot een particulier belang dat kan worden gediend. De wijze waarop kan worden nagegaan of dit in voldoende mate gebeurt, hangt samen met het specifieke doel dat wordt beoogd. De nadruk zal hierbij met ingang van 2012 op de uitgaven liggen, op de bestedingen van een instelling. Indien met de uitgaven van een instelling (nagenoeg) geheel een algemeen belang wordt gediend, wordt in de regel voldaan aan het 90%-criterium.
De door belanghebbend in 2010 en 2011 gedane uitgaven, bestaande uit directe wervingskosten en uitvoeringskosten van de eigen organisatie, corresponderen naar het oordeel van het Hof met de doelstellingen zoals belanghebbende deze statutair en feitelijk tracht te verwezenlijken.’
Slotsom ‘kwalitatieve’ en ‘kwantitatieve’ toetsen
Uit het in 4.9. tot en met 4.9.12 overwogene volgt naar het oordeel van het Hof dat belanghebbende zowel voor de kwalitatieve als kwantitatieve toets slaagt en derhalve voor ten minste 90 % het algemeen belang beoogt en dat belang met de door haar verrichte werkzaamheden het algemeen belang ook daadwerkelijk dient.
Het winstoogmerk van de stichting
Voorts gaat het Hof in op de stelling van de Inspecteur dat de Stichting een winstoogmerk zou hebben:
Een instelling die voor ten minste 90 % het algemeen belang beoogt en dient, kwalificeert als anbi indien en zolang uit de regelgeving van de instelling en de feitelijke werkzaamheid blijkt dat zij geen winstoogmerk heeft (vergelijk artikel 1a, lid 1, onderdeel a van de Uitv.reg. AWR). Naar het oordeel van het Hof dient het niet hebben van een winstoogmerk te worden begrepen als: dat er geen winststreven mag zijn omwille van de winst zelf. Daarbij tekent het Hof aan dat dit anders ligt voor commerciële activiteiten, in welk geval wél sprake mag zijn van een winststreven, mits die winsten ten goede komen aan het algemeen nuttig doel (vergelijk het vermelde onder 4.9.8).
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende een winstoogmerk heeft, omdat overschotten worden behaald die niet aan de aangesloten goede doelen ter beschikking worden gesteld, maar aan de reserves worden toegevoegd.
Tot de processtukken behoren de jaarrekeningen van de jaren 2010, 2011 en 2012. Uit die jaarrekeningen leidt het Hof af dat het resultaat na belastingen respectievelijk € 22.038, -/- € 288 en -/- € 16.269 bedroeg. De continuïteitsreserve bedroeg in die jaren respectievelijk € 79.526, € 68.788 en € 70.499, de bestemmingsreserves respectievelijk €39.550, € 50.000 en € 32.020.
Ten aanzien van de continuïteitsreserve vermeldt de jaarrekening:
'De benodigde continuïteitsreserve bedraagt € 150.000, eze wordt aangehouden ter dekking van risico's op de korte termijn alsmede het in standhouden van de organisatie op (middel)lange termijn.'
Ten aanzien van de bestemmingsreserves vermeldt de jaarrekening:
‘De bestemmingsreserve is gevormd voor de ontwikkeling van een marketingcampagne, nieuwe soft- en hardware en de ontwikkeling van (nieuwe) internetconcepten met betrekking tot de doelstellingen van Stichting [X] .’
In artikel 3, lid 2 van de statuten van belanghebbende is bepaald dat belanghebbende niet beoogt het maken van winst. Naar het oordeel van het Hof blijkt evenmin uit de feitelijke gedragingen van belanghebbende dat sprake is van een winstoogmerk. Dat in het verleden overschotten zijn behaald doet daaraan niet af, temeer niet nu die overschotten zijn toegevoegd aan de continuïteitsreserve en de bestemmingsreserves, en als zodanig zijn bestemd om de doelstelling van belanghebbende te waarborgen.
Anders dan de Inspecteur kennelijk stelt, kan naar het oordeel van het Hof uit het feit dat overschotten worden gereserveerd voor het doen van toekomstige uitgaven niet worden geconcludeerd dat belanghebbende een winstoogmerk heeft. Zulks volgt reeds uit het bepaalde in artikel 1b, lid 1 van de Uitv.reg. AWR waarin besloten ligt dat een anbi een vermogen mag aanhouden dat redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit voor de voorziene werkzaamheden ten behoeve van de doelstelling van de instelling. Voorts acht het Hof het aanhouden van dergelijke reserves volledig in overeenstemming met de relevante maatschappelijke opvattingen ter zake. In dit verband wijst het Hof op Richtlijn 650, Fondsenwervende Instellingen, opgenomen in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (jaareditie 2012), alwaar uitgegaan wordt van het aanhouden van een continuïteitsreserve (650.316) en van bestemmingsreserves (650.317 en 650.318). Voorts wijst het Hof op de Richtlijn Reserves Goede Doelen vastgesteld door de VFI, de brancheorganisatie van erkende goede doelen, waarin onder andere is opgenomen dat voor dekking van risico’s op korte termijn een continuïteitsreserve kan worden aangehouden van maximaal 1,5 maal de jaarlijkse kosten van de werkorganisatie, hetgeen het Hof niet onredelijk voorkomt. In 2010 en 2011 bedroegen de kosten van de werkorganisatie van belanghebbende respectievelijk € 102.929 en € 122.329. De continuïteitsreserve per ultimo 2010 en 2011 blijft ruimschoots onder 1,5 maal de kosten van de werkorganisatie.
Uit het overwogene in 4.10 tot en met 4.10.4 volgt naar het oordeel van het Hof dat ten aanzien van belanghebbende geen sprake is van een winstoogmerk dat in de weg staat aan de anbi-status.
Slotsom
Het Hof heeft als volgt geoordeeld:
Uit het vorenoverwogene volgt naar het oordeel van het Hof dat belanghebbende voor ten minste 90 % het algemeen belang beoogt en dient en dat geen sprake is van een winstoogmerk. Voorts is niet gebleken dat belanghebbende op andere gronden niet zou kwalificeren als anbi. De Inspecteur heeft derhalve ten onrechte bij een voor bezwaar vatbare beschikking belanghebbende niet langer als anbi gekwalificeerd. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de beschikking waarin belanghebbende niet langer als anbi is aangemerkt, dienen alle te worden vernietigd.
Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de beschikking waarin belanghebbende niet langer als anbi is aangemerkt, vernietigd.
3 Het geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft afgezien van repliek.
De Staatssecretaris heeft in cassatie als middel aangevoerd:
Schending van het Nederlandse recht, in het bijzonder van artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in verbinding met artikel 1a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (hierna: UR AWR) en artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht, doordat het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende voor ten minste 90 percent het algemeen belang beoogt en dient, en mitsdien als ANBI moet worden aangemerkt, zulks op grond van het hiernavolgende ten onrechte, althans op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
Ter toelichting gaat de Staatssecretaris in op een aantal afzonderlijke elementen uit de Hofuitspraak.
De toelichting wordt hieronder per element omschreven.
De kwalificatie van belanghebbende als anbi
In de toelichting op het middel wordt belanghebbende aangeduid als een ‘loketinstelling’, een instelling die geheel of gedeeltelijk als doorgeefluik fungeert c.q. een kasfunctie vervult. Onder verwijzing naar het Besluit van 19 december 2014 stelt de Staatssecretaris dat bij een pure doorgeeffunctie in feite slechts sprake is van (bancaire) dienstverlening jegens de donateurs en jegens de bij belanghebbende aangesloten instellingen.7 Dergelijke dienstverlening valt niet aan te merken als werkzaamheden die (nagenoeg) uitsluitend het algemeen belang dienen. Bovendien volgt zijns inziens uit de vaststaande feiten dat de overige werkzaamheden van belanghebbende slechts een faciliterende functie hebben jegens de aangesloten instellingen.
De Staatssecretaris is voorts van mening dat het Hof in r.o. 4.9.11 ten onrechte meeweegt dat belanghebbende op indirecte wijze zou bijdragen aan het generen van inkomsten van de aangesloten goede doelen. Uit het arrest HR BNB 2006/267 zou namelijk volgen dat aan de vraag of met belanghebbendes werkzaamheden om enigerlei reden (indirect) het algemeen belang is gediend, geen betekenis toekomst.8
Belanghebbende kwalificeert volgens de Staatssecretaris evenmin als ‘steunstichting’ in de zin van artikel 5b, lid 3, letter m, AWR. Haar dienstverlening strekt zich namelijk niet uit tot slechts één of bepaalde anbi’s, maar in beginsel tot elke instelling de zich aanmeldt. Voorts ziet de genoemde bepaling op instellingen die fondsen werven voor anbi’s, terwijl belanghebbende slechts als doorgeefluik fungeert. Daarnaast wendt belanghebbende haar inkomsten te eigen bate aan, en niet ten behoeve van de aangesloten anbi’s. Aldus de Staatssecretaris.
Bovendien blijkt niet uit de statuten dat een eventueel batig liquidatiesaldo conform artikel 1a, lid 1, letter h, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (hierna: UR AWR) wordt besteed ten behoeve van een anbi met een soortgelijke doelstelling.
Fondsenwervende activiteiten
Anders dan het Hof heeft geoordeeld,9 kan volgens de Staatssecretaris niet worden gesproken van fondsenwerving door belanghebbende. Belanghebbende werft geen gelden ter ondersteuning van haar rechtstreeks op het algemeen belang gerichte activiteiten. Zij vraagt in plaats daarvan aan de bij haar aangesloten instellingen een geldelijke bijdrage ter bekostiging van de aan hen verrichte bancaire c.q. ict-diensten.
Bovendien brengt de omstandigheid dat belanghebbendes activiteiten sinds 2008 worden gefinancierd met behulp van vergoedingen voor het gebruik van de donatiemodule niet mee dat sprake is van fondsenwervende activiteiten. Sterker nog, één en ander zou erop duiden dat de door belanghebbende verleende diensten het doel zelf vormen. Belanghebbende laat zich betalen voor haar doelactiviteiten en behaalt daarmee tevens structureel overschotten.
De door belanghebbende op de donaties ingehouden bedragen zijn niet door haar van het publiek verworven bijdragen. Van fondsenwerving ter ondersteuning van door belanghebbende verrichte goeddoelactiviteiten is geen sprake. Veeleer zou belanghebbende een tegenprestatie voor verleende ict- en loketdiensten in rekening brengen.
Commercieel tarief
Het Hof is volgens de Staatssecretaris als gevolg van een onjuiste berekeningswijze ten onrechte tot de conclusie gekomen dat belanghebbende voor haar diensten geen commerciële tarieven hanteert. Door uit te gaan van een rekenkundig gemiddelde heeft het Hof een verkeerde basis voor vergelijking met de prijzen van andere marktpartijen gekozen. Veeleer ligt het voor de hand dat ten laste van de grotere aangesloten instellingen per saldo bedragen ter hoogte van het commerciële tarief worden ingehouden. Er kan van worden uitgegaan dat jaarlijks ten laste van een substantieel aantal bij belanghebbende aangesloten goede doelen een (door belanghebbende) gesteld commercieel tarief van (bijna) € 600 euro wordt ingehouden. Het Hof heeft daarnaast verzuimd de Inspecteur in de gelegenheid te stellen te reageren op de gemaakte vergelijking.
Volgens de Staatssecretaris dienen de activiteiten van belanghebbende primair een particulier belang. Belanghebbendes verdienmodel is namelijk niet alleen kostendekkend, maar resulteert ook in overschotten. Eén en ander moet daarom op één lijn worden gesteld met het in rekening brengen van min of meer commerciële tarieven.
Voorts geeft het Hof naar de mening van de Staatssecretaris blijk van een onjuiste opvatting omtrent het bepaalde in artikel 1a, lid 5 en 6, UR AWR. Het Hof heeft namelijk het oog op commerciële fondswervende activiteiten van een anbi, terwijl in de onderhavige procedure de vraag speelt of sprake is van tegen commerciële tarieven verrichte doelactiviteiten.
Invulling kwantitatieve toets
’s Hofs oordeel met betrekking tot de 90%-toets is onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd. Het Hof heeft volgens de Staatssecretaris ten onrechte niet meegewogen dat de door belanghebbende aan niet-anbi’s verleende diensten in elk geval niet worden aangemerkt als te zijn verricht in het algemeen belang. De Staatssecretaris acht het rechtens onjuist en tevens ongewenst dat aan niet-anbi’s gedane giften bij gevers volledig voor aftrek in aanmerking komen, terwijl belanghebbende op deze donaties geen recht heeft en slechts als doorgeefluik fungeert.
Het feit dat 90 procent van de bij belanghebbende aangesloten instellingen wél de anbi-status bezit, wil bovendien niet zeggen dat belanghebbende met haar werkzaamheden nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient. Belanghebbende fungeert voornamelijk als bezoldigd doorgeefluik en verleent niet zelf een bijdrage aan de aangesloten goede doelen. Tot zover de toelichting van de Staatssecretaris op het middel.