Parket bij de Hoge Raad, 10-11-2015, ECLI:NL:PHR:2015:2303, 15/03528
Parket bij de Hoge Raad, 10-11-2015, ECLI:NL:PHR:2015:2303, 15/03528
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 november 2015
- Datum publicatie
- 27 november 2015
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2015:2303
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:316, Gevolgd
- Zaaknummer
- 15/03528
Inhoudsindicatie
Belanghebbende was eigenaar van een personenauto van het merk Daihatsu. Ten behoeve van de voldoening van parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam met haar mobiele telefoon, heeft zij de Daihatsu laten registreren bij Parkmobile. Via Parkmobile biedt de gemeente parkeerders de mogelijkheid de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen door middel van het bij de aanvang van het parkeren aanmelden en bij het einde van het parkeren afmelden van een bij Parkmobile geregistreerd voertuig.
Naast de Daihatsu heeft belanghebbende ook de Honda van haar vriend, waarin zij soms rijdt, laten registreren bij Parkmobile met zichzelf als gebruiker. Die registratie sluit aan bij het gegeven dat parkeerbelasting wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.
Belanghebbende heeft op 7 april 2013 de Honda geparkeerd op een locatie te Amsterdam. Daarvoor heeft zij parkeerbelasting willen betalen via de Parkmobile-app op haar mobiele telefoon. Zij heeft een daarmee corresponderend bedrag (achteraf) betaald, door middel van maandelijkse incasso aan Parkmobile. Echter, belanghebbende heeft abusievelijk niet het kenteken van de Honda, maar dat van de Daihatsu via haar mobiele telefoon aan- en afgemeld bij Parkmobile. De Daihatsu stond toen met parkeervergunning elders in Amsterdam geparkeerd.
De Heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, ter plaatse: de parkeercontroleur, heeft geconstateerd dat de Honda ter plekke stond geparkeerd. Omdat hij niet kon constateren dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan, heeft hij aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Belanghebbende heeft zich in bezwaar en beroep op het standpunt gesteld dat zij de parkeerbelasting voor de Honda wel heeft betaald, zij het met invoering van een verkeerd kenteken, namelijk dat van haar Daihatsu, in de Parkmobile-app.
Het standpunt van de Heffingsambtenaar houdt in dat nu belanghebbende in de app niet het kenteken van de auto waarvoor moet worden betaald heeft ingetoetst, dat moet betekenen dat voor deze auto geen parkeerbelasting is betaald, oftewel voldaan. Daarom is de naheffingsaanslag na bezwaar gehandhaafd.
Het Hof heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd. Nu belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting voor het parkeren van een voertuig ter plekke, gedurende de aangegeven parkeertijd, heeft betaald, is naar het oordeel van het Hof, ondanks het invoeren van een ander kenteken dan dat van het geparkeerde voertuig, toch sprake van het voldoen op aangifte van de belasting voor het onderhavige parkeren. Alsdan is volgens het Hof naheffen van parkeerbelasting niet toegelaten.
Parkeerbelasting moet door de gebruiker van de geparkeerde auto worden voldaan, dat wil zeggen: betaald, op (elektronische) aangifte. Doordat belanghebbende het verkeerde kenteken heeft ingegeven in de Parkmobile-app is hier sprake van een onjuiste aangifte. Dit enkele gegeven sluit volgens de A-G niet uit dat naderhand, na bezwaar, kan komen vast te staan dat de verschuldigde belasting toch is betaald. Naheffing van niet voldane parkeerbelasting moet plaatsvinden op basis van artikel 20 AWR. Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie inzake artikel 20 AWR volgt dat de verplichting tot het doen van aangifte en de verplichting tot betaling van de belasting weliswaar nauw met elkaar samenhangen, maar niettemin afzonderlijke verplichtingen vormen. Slechts een onvolledige of ontbrekende betaling vormt het aangrijpingspunt voor naheffing. Er kan, naar het de A-G voorkomt, ook rechtsgeldig betaald zijn hoewel de aangifte onjuist is.
Dat betekent dat moet worden nagegaan of de onderhavige wijze van betaling, met invoering van het verkeerde kenteken, gezien de naderhand na bezwaar gebleken feitelijke omstandigheden, kan worden aangemerkt als de betaling van parkeerbelasting voor de geparkeerde Honda.
Vast staat dat belanghebbende ter zake van het parkeren van een auto ter plekke een bedrag aan parkeerbelasting van € 5 via Parkmobile heeft betaald en dat dit bedrag als zodanig klopt. Tevens staat vast dat belanghebbende ten onrechte aangifte heeft gedaan voor haar Daihatsu, die op dat moment elders in de stad met parkeervergunning stond geparkeerd. Die aangifte is echter niet beslissend voor de uitleg van het begrip ‘betalen’, en daarmee de voldoening.
Noch in de belastingwetgeving noch in de fiscale jurisprudentie komt een eigen begrip ‘betalen’ voor. Voor uitleg en omschrijving van het begrip ‘betaling’ zal dus elders moeten worden gezocht, met name in het civiele recht. Het bestuursrecht haakt hier in principe aan bij het civiele recht.
Wel is er fiscale jurisprudentie waarin is beslist dat het feit dat bij overmaking van verschuldigde belasting door de belastingplichtige een onjuist aanslagnummer is vermeld, niet aan betaling in de weg behoeft te staan. Achteraf kan namelijk blijken welke bedoelingen de belastingplichtige heeft gehad met welke betalingen. Het ligt volgens de A-G in de rede die jurisprudentie door te trekken naar het geval dat bij de aangifte parkeerbelasting een onjuist kenteken is ingevoerd, als nadien, in bezwaar door de belastingplichtige uitgelegd.
Het komt de A-G voor dat er gemeten naar maatstaven van burgerlijk recht naar aanleiding van een gedane betaling ook achteraf ruimte is voor uitleg en toerekening van de betaling van de kant van de betaler. Op een en ander stuiten beide middelen af.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond dient te worden verklaard.
Conclusie
mr. R.L.H. IJzerman
Advocaat-Generaal
Conclusie van 10 november 2015 inzake:
Nr. Hoge Raad: 15/03528 |
B & W gemeente Amsterdam |
Nr. Gerechtshof: 13/00742 Nr. Rechtbank: AMS 13/2614 |
|
Derde Kamer B |
tegen |
Parkeerbelasting 2013 |
[X] |
1 Inleiding
Heden neem ik conclusie naar aanleiding van het beroep in cassatie van het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College) tegen de uitspraak van 18 juni 2015 van het gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof).1
[X] , belanghebbende, was eigenaar van een personenauto van het merk Daihatsu. Ten behoeve van de voldoening van parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam met haar mobiele telefoon heeft zij de Daihatsu laten registreren bij Parkmobile Benelux B.V. (hierna: Parkmobile). De gemeente Amsterdam heeft met Parkmobile een contract gesloten ter uitvoering van de elektronische betaling van parkeerbelasting. Via Parkmobile biedt de gemeente parkeerders de mogelijkheid de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen door middel van het bij de aanvang van het parkeren aanmelden en bij het einde van het parkeren afmelden van een bij Parkmobile geregistreerd voertuig.
Naast de Daihatsu heeft belanghebbende (onder meer) ook de Honda van haar vriend, waarin zij soms rijdt, laten registreren bij Parkmobile met zichzelf als gebruiker. Die registratie sluit aan bij het gegeven dat parkeerbelasting wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.
Belanghebbende heeft op 7 april 2013 de Honda geparkeerd op het Singel te Amsterdam (hierna: de Locatie). Daarvoor heeft zij parkeerbelasting willen betalen via de Parkmobile-app op haar mobiele telefoon. Zij heeft inderdaad een daarmee corresponderend bedrag (achteraf) betaald, door middel van maandelijkse incasso aan Parkmobile. Echter, belanghebbende heeft abusievelijk niet het kenteken van de Honda, maar dat van de Daihatsu via haar mobiele telefoon aan- en afgemeld bij Parkmobile. De Daihatsu stond toen met parkeervergunning elders in Amsterdam geparkeerd.
De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam (hierna: de Heffingsambtenaar), ter plaatse: de parkeercontroleur, heeft geconstateerd dat de Honda op de Locatie stond geparkeerd. Omdat hij niet kon constateren dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan, heeft hij aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Belanghebbende heeft zich in bezwaar en beroep op het standpunt gesteld dat zij de parkeerbelasting voor de Honda wel heeft betaald, zij het met invoering van een verkeerd kenteken, namelijk dat van haar Daihatsu, in de Parkmobile-app.
Het standpunt van de Heffingsambtenaar houdt in dat nu belanghebbende in de app niet het kenteken van de auto waarvoor moet worden betaald heeft ingetoetst, dat moet betekenen dat voor deze auto geen parkeerbelasting is betaald, oftewel voldaan. Daarom is de naheffingsaanslag na bezwaar gehandhaafd.
Het Hof heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd. Nu belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting voor het parkeren van een voertuig op de Locatie, gedurende de aangegeven parkeertijd, heeft betaald, is naar het oordeel van het Hof, ondanks het invoeren van een ander kenteken dan dat van het geparkeerde voertuig toch sprake van het voldoen op aangifte van de belasting voor het onderhavige parkeren. Alsdan is volgens het Hof naheffen van parkeerbelasting niet toegelaten.
Het College is tegen de Hofuitspraak opgekomen in cassatie, onder aanvoering van twee middelen welke met name inhouden dat het voornoemde standpunt van de Heffingsambtenaar thans wordt voorgelegd aan de Hoge Raad.
Deze conclusie is als volgt opgebouwd. In onderdeel 2 worden de feiten en het geding in feitelijke instanties weergegeven, gevolgd door een beschrijving van het geding in cassatie in onderdeel 3. Onderdeel 4 omvat een weergave van regelgeving, jurisprudentie en literatuur.2 Onderdeel 5 behelst de beoordeling van de middelen, met conclusie in onderdeel 6.
2 De feiten en het geding in feitelijke instanties
Het Hof heeft de volgende feiten vastgesteld:
Belanghebbende is eigenaar van een Daihatsu met kenteken [AA-00-BB] (verder de Daihatsu).
Belanghebbende heeft
(a) haar voertuig met het kenteken [AA-00-BB] (de Daihatsu), en
(b) een voertuig (eigendom van een vriend, zijnde een Honda) met het kenteken [CC-00-DD] , en
(c) een voertuig met het kenteken [EE-00-FF] , en
(d) een voertuig met het kenteken [GG-00-HH] , en
(e) een voertuig met het kenteken [II-00-JJ] , en
(f) zichzelf als ‘gebruiker’
bij Parkmobile Benelux B.V. (verder Parkmobile) geregistreerd. Zij heeft zich daarbij akkoord verklaard met de van toepassing zijnde “algemene voorwaarden” (hierna de Algemene Voorwaarden).
Belanghebbende heeft op 7 april 2013 de Honda geparkeerd op het Singel ter hoogte van nummer 121, te Amsterdam (verder de Locatie).
Belanghebbende heeft om 14.56 uur abusievelijk de Daihatsu (met kenteken [AA-00-BB] ) - in plaats van de Honda - voor het parkeren op de Locatie via bellen met haar mobiele telefoon aan- en om 16.10 uur afgemeld bij Parkmobile.
De Daihatsu stond tussen genoemde tijdstippen - met parkeervergunning - geparkeerd in de Roompotstraat te Amsterdam.
Op 7 april 2013 heeft de heffingsambtenaar (de parkeercontroleur) om 15.57 uur geconstateerd dat de Honda op de Locatie stond geparkeerd. Omdat hij meende dat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan, heeft hij de Naheffingsaanslag (ten bedrage van € 5, exclusief kosten ten bedrage van € 55,90) opgelegd.
Parkmobile heeft belanghebbende ter zake van het parkeren van 14.56 uur tot 16.10 uur op 7 april 2013 op de Locatie parkeerbelasting ten bedrage van € 6,17, alsmede een servicefee, in rekening gebracht. De factuur is via een automatische incasso geïnd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 10 mei 2013, heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij rechtbank Amsterdam (hierna: de Rechtbank).
Rechtbank Amsterdam 3
Rechtbank Amsterdam heeft als volgt overwogen:
3. Niet in geschil is dat op genoemde tijd en plaats voor het parkeren op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2013 van de Gemeente Amsterdam (de Verordening) parkeerbelasting was verschuldigd.
4. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening wordt de parkeerbelasting geheven bij wege van voldoening op aangifte, en wel door middel van het bij aanvang van het parkeren, werpen van geld in parkeerapparatuur en/of door middel van het al dan niet elektronisch in werking stellen van parkeerapparatuur. Een manier waarop parkeerapparatuur op elektronische wijze in werking kan worden gesteld, is door middel het gebruik van "Parkmobile’. Parkmobile is een app op de mobiele telefoon waarmee parkeerbelasting kan worden betaald. Degene die de auto parkeert, meldt de auto via de app aan door het kenteken van de auto en het zonenummer door te geven. De gebruiker van de app hoeft een kenteken maar één keer in zijn account te registreren en kan dit kenteken bij volgende parkeeracties selecteren op het scherm van de mobiele telefoon. Er kunnen meerdere kentekens in één account worden geregistreerd. Bij vertrek meldt de parkeerder de auto weer via de app af. Parkmobile houdt de parkeeracties bij en rekent maandelijks de parkeerkosten af via automatische incasso of creditcard.
5. Niet in geschil is dat eiseres na het parkeren van de auto op de Parkmobile-app het verkeerde kenteken heeft aangemeld, te weten het kenteken van haar eigen auto ( [AA-00-BB] ), terwijl haar eigen auto feitelijk en met een geldige parkeervergunning in de Roompotstraat stond geparkeerd. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij die feiten niet betwist. De rechtbank gaat er verder van uit dat eiseres aan Parkmobile en daarmee aan verweerder een bedrag aan parkeerbelasting heeft voldaan, gelijk aan de parkeerbelasting verschuldigd ter zake van het (…) parkeren, door middel van de maandelijkse afrekening via automatische incasso of creditcard. Eiseres heeft dit ter zitting bevestigd en verweerder heeft dit niet bestreden, Verweerder heeft zich ter zitting echter op het standpunt gesteld dat niet is betaald in juridische zin, omdat geen parkeerbelasting is betaald voor de auto die was geparkeerd op de locatie Singel ter hoogte van huisnummer 121 in Amsterdam.
6. Op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan, indien belasting niet is betaald die op aangifte behoort te worden voldaan, de te weinig geheven belasting worden nageheven. Dit wetsartikel is ook van toepassing op parkeerbelasting. De bevoegdheid tot naheffing is er uitsluitend als de verschuldigde belasting niet is voldaan. De naheffingsbevoegdheid ontstaat niet op de enkele grond dat niet op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan (vergelijk de arresten van de Hoge Raad van 8 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3200 en van 11 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC 1593). Van belang is dus (uitsluitend) of de verschuldigde belasting is betaald en niet of op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan. Indien achteraf blijkt dat betaling van de verschuldigde belasting heeft plaatsgevonden, is voor het opleggen van een naheffingsaanslag op grond van artikel 20 Awr geen plaats. Uit het in 5 overwogene volgt dat niet in geschil is dat eiseres in feite de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan. Om die reden oordeelt de rechtbank dat de parkeerbelasting die ter zake van het (…) parkeren verschuldigd is, is betaald. Daarom is verweerder naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het voorgaande, ten onrechte overgegaan tot het opleggen van de naheffingsaanslag. Door het aanmelden van een onjuist kenteken in de Parkmobile-app heeft eiseres slechts niet voldaan aan de voorwaarden en heeft ze dus niet op de voorgeschreven wijze aangifte gedaan. Zoals uit het voorgaande volgt, vormt dat echter geen grond voor het opleggen van een naheffingsaanslag, nu zij de verschuldigde parkeerbelasting wel heeft voldaan.
7. Ter zitting heeft verweerder zich nog beroepen op een uitspraak van het Gerechtshof 's-Gravenhage van 6 juli 2010 (ECLI:NL:GHSGR:2010:BN1209). Naar het oordeel van de rechtbank is deze uitspraak echter niet van toepassing op de onderhavige situatie. In die uitspraak heeft het Gerechtshof overwogen dat betrokkene voor het parkeren met de auto op de betrokken locatie de verschuldigde parkeerbelasting niet had voldaan, omdat hij de verkeerde locatie had ingetoetst via Park-line (een betalingssysteem dat vergelijkbaar lijkt met Parkmobile), en dat dit foutief intoetsen voor rekening en risico van de betrokkene moet blijven omdat hij er zelf voor heeft gekozen om de parkeerbelasting op die wijze te voldoen. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, heeft eiseres wél de verschuldigde parkeerbelasting voldaan voor het parkeren op de betrokken locatie. Dat zij daarbij abusievelijk een verkeerd kenteken heeft ingevoerd, heeft slechts tot gevolg dat zij niet heeft voldaan aan de geldende voorschriften, maar niet dat de verschuldigde parkeerbelasting voor het parkeren op de desbetreffende locatie niet zou zijn betaald. In dit kader merkt de rechtbank op dat verweerder, ondanks vragen hierover ter zitting van de rechtbank, gesteld noch aannemelijk heeft gemaakt dat de gevolgde handelswijze van eiseres op enigerlei wijze tot lagere betaling van parkeerbelasting en/of misbruik kan leiden.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en heeft de bestreden uitspraak op bezwaar alsmede de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigd.
Gerechtshof Amsterdam
De Heffingsambtenaar is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gegaan bij het Hof.
Het Hof heeft het geschil als volgt omschreven:
Nu belanghebbende
(a) bij de aanvang en het einde van het parkeren weliswaar - naar niet in geschil is - heeft ingelogd op de computer van Parkmobile, maar daarbij niet het kenteken van het te parkeren/geparkeerde voertuig (de Honda, maar dat van de - met parkeervergunning in de Roompotstraat geparkeerde - Daihatsu) heeft ingevoerd; en vervolgens
(b) de parkeerbelasting heeft voldaan die verschuldigd was voor het met een voertuig parkeren op de Locatie gedurende de onder 2.5 vermelde parkeertijd, dient het Hof te beoordelen of belanghebbende - ondanks het invoeren van een ander kenteken dan dat van het geparkeerde voertuig toch - aangifte voor het onderhavige parkeren heeft gedaan.
In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting gehouden op 19 mei 2015 valt te lezen:
Belanghebbende:
(…)
Ik heb gewoon een fout gemaakt bij de keuze van het kenteken maar ik heb wél betaald voor de parkeerplaats. (…) in mijn geval gaat het over Parkmobile.
Mijn eigen auto met kenteken [AA-00-BB] is een Daihatsu Cuore. De Honda is van mijn vriend. Ik heb 5 verschillende auto’s bij Parkmobile geregistreerd.
(…)
Ik had de intentie om destijds parkeerbelasting te betalen. Ik heb het nummer van Parkmobile gebeld en het gebiedsnummer ingegeven. Het systeem vraagt niet naar een kenteken, alleen naar de zone. De app neemt het kenteken van de auto die het laatst gebruikt is. Ik had beter moeten opletten en het kenteken moeten wijzigen.
Ik weet niet meer wat er allemaal op het scherm te zien was. Zoals ik het mij herinner was er alleen een popup met de vraag: is dit de plek waar u wilt gaan staan. Misschien wordt wel om een kenteken gevraagd als je telefonisch contact zoekt maar in ieder geval niet als je de app gebruikt. Er is de afgelopen jaren veel veranderd. Je moet veel meer aangeven. Het is ook mogelijk om handmatig een paalnummer van de plek waar je parkeert in te toetsen.
Het Hof heeft ten aanzien van het geschil als volgt overwogen:
Partijen gaan er kennelijk vanuit dat Cition namens de heffingsambtenaar belast is met het verstrekken van parkeervergunningen, het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting en het doen van uitspraken op bezwaar. Het Hof zal partijen hierin volgen.
In artikel 225, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet (tekst 2013; hierna de Wet) is bepaald dat in het kader van parkeerregulering ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze een belasting kan worden geheven.
De onderhavige parkeerbelasting wordt ingevolge artikel 234 van de Wet geheven bij wege van voldoening op aangifte, dan wel op andere wijze. Dat artikel bepaalt in het tweede lid, onderdeel a, met betrekking tot de parkeerbelasting verder, voor zover thans van belang, dat als voldoening op aangifte uitsluitend wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften (het zogenoemde mobiel parkeren).
Blijkens artikel 11 jo artikel 6 van de Verordening Parkeerbelastingen, in aanmerking genomen artikel 234, lid 2, onderdeel a, van de Wet, kan het college van burgemeester en wethouders voorschriften stellen met betrekking tot de wijze van voldoening op aangifte.
De gemeente heeft kennelijk - de heffingsambtenaar heeft hier geen informatie over ingebracht - een overeenkomst met Parkmobile afgesloten, welke overeenkomst er naar het Hof op basis van de gedingstukken aanneemt, kort gezegd toe strekt dat indien een parkeerder zichzelf en het geparkeerde voertuig bij Parkmobile heeft geregistreerd en hij zich overigens aan de Algemene Voorwaarden houdt, hij de verschuldigde parkeerbelasting kan voldoen door aan- en afmelding van het parkeren met het geregistreerde voertuig (het mobiel parkeren; in de stukken ook wel belparkeren genoemd).
De heffingsambtenaar heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat door het college van burgemeester en wethouders ten tijde van het parkeren, behoudens het onder 5.8.2 genoemde besluit, geen nadere voorschriften waren gegeven waaraan een belastingplichtige moest voldoen indien hij de verschuldigde belasting via mobiel parkeren wenste te voldoen.
Derhalve heeft het college met betrekking tot het mobiel parkeren geen nadere regels als bedoeld in artikel 11 van de Verordening Parkeerbelastingen vastgesteld. Naar ’s Hofs oordeel kunnen, gelet op rechtsoverweging 5.6 en anders dan de heffingsambtenaar mogelijk voorstaat, als zodanig niet dienen de bepalingen in de (kennelijk) tussen de gemeente Amsterdam en Parkmobile gesloten overeenkomst (als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel d, van de Verordening Parkeerbelastingen) en evenmin de bepalingen uit de overeenkomst tussen belanghebbende en Parkmobile (zie 2.2).
In de ten tijde van het opleggen van de Naheffingsaanslag geldende Verordening Parkeerbelastingen 2013 van de gemeente Amsterdam (verder de Verordening Parkeerbelastingen) staat onder meer (cursivering Hof):
“Artikel 1 Parkeerbelastingen
Onder de naam van parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze; […]
Artikel 2 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
c. parkeerapparatuur : parkeermeters, voor het betalen van de parkeerbelasting ingerichte mobiele telefoons, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, centrale computer en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;
d. centrale computer: een computer van de gemeente dan wel een computer van het bedrijf waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon of ander communicatiemiddel;
[…]
Artikel 6 Wijze van heffing, termijn van betaling en restitutie
1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte, en wel door middel van het, bij aanvang van het parkeren, werpen van geld in parkeerapparatuur en/of door middel van het al dan niet elektronisch in werking stellen van parkeerapparatuur. Van de verschuldigde belasting per tijdseenheid wordt op of via de parkeerapparatuur of in de daarbij geleverde gebruiksaanwijzing kennisgegeven. Ten aanzien van het hier voorafgaande bepaalde moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen één maand na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon of ander communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van parkeerbelastingen.”
In het op basis van artikel 11 van de Verordening Parkeerbelastingen vastgestelde “Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2013 en Parkeerverordening 2009” (verder het Uitvoeringsbesluit) staat onder meer (cursivering Hof):
I. Alleen tegen voldoening van de belasting, als vermeld in artikel 1, onder a van de Verordening Parkeerbelastingen 2013, mag worden geparkeerd op de parkeerapparatuurplaatsen […] die voldoening moet mede geschieden met inachtneming van het tijdstip en de wijze waarop een en ander is aangegeven in de voorschriften die op of bij de parkeerapparatuur staan vermeld of uit de parkeerapparatuur blijken […] In het geval dat voor enige wijze van voldoening van de parkeerbelasting op of bij de parkeerapparatuur staat vermeld of uit de parkeerapparatuur blijkt dat een kenteken moet worden ingevoerd, wordt bedoeld dat het kenteken van het te parkeren voertuig in het betreffende gebied moet worden ingevoerd;
II. De voldoening van de parkeerbelasting geschiedt mede met inachtneming van de voorschriften die op de/het door de gemeente uitgegeven parkeerkaart/betaalbewijs, dan wel op de parkeerapparatuur zijn gesteld; […]
VIII. Indien voldoening van de parkeerbelasting als vermeld in art 1, onder a van de Verordening Parkeerbelastingen 2013 door middel van het in werking stellen van parkeerapparatuur middels een daarvoor ingerichte mobiele telefoon of andere communicatiemiddelen geschiedt, gebeurt dit met inachtneming van de voorschriften die bij de verstrekking van of het toestaan van deze apparatuur, waarvan het model en de versie van gemeentewege wordt bepaald, zijn gesteld;”
Niet in geschil is dat ten tijde van het opleggen van de Naheffingsaanslag voor het parkeren op de Locatie op grond van de Verordening Parkeerbelastingen parkeerbelasting was verschuldigd.
Dienaangaande overweegt het Hof als volgt.
Blijkens artikel 6, lid 1, jo artikel 2, aanhef en onder c en d, van de Verordening Parkeerbelastingen wordt de parkeerbelasting geheven bij wege van voldoening op aangifte en wel - kort gezegd - (1) door middel van het werpen van geld in, dan wel (2) door middel van het in werking stellen van parkeerapparatuur. Onder parkeerapparatuur wordt onder andere verstaan een ‘centrale computer’, zijnde - voor zover ten deze van belang - een computer van een bedrijf waarmee de gemeente Amsterdam een overeenkomst heeft gesloten “bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon of ander communicatiemiddel” (zie artikel 2, aanhef en onder c en d, Verordening Parkeerbelastingen).
Gelet op voorgaande rechtsoverwegingen biedt de gemeente parkeerders de mogelijkheid om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen door middel van het bij de aanvang van het parkeren aanmelden en bij het einde van het parkeren afmelden van een bij Parkmobile geregistreerd voertuig.
Uit artikel 6 (slotzinsnede) van de Verordening Parkeerbelastingen en artikel I (slotzin) van het Uitvoeringsbesluit leidt het Hof af dat het stelsel van de Verordening Parkeerbelastingen het volgende inhoudt. Ingeval een parkeerder, die zichzelf en een voertuig bij Parkmobile heeft geregistreerd, de verschuldigde parkeerbelasting wil voldoen door middel van het elektronisch in werking stellen van parkeerapparatuur, kan hij de parkeerbelasting voldoen door bij de aanvang en het einde van het parkeren in te loggen op de computer van Parkmobile en daarbij het kenteken van het te parkeren, respectievelijk geparkeerde en geregistreerde voertuig in te voeren.
(…)
Gelet op rechtsoverweging 5.3 wordt de onderhavige parkeerbelasting geheven op basis van artikel 234 Gemeentewet. Over de toepassing van dat artikel heeft de Hoge Raad in BNB 1997/68 (arrest van 8 januari 1997, zaaknr. 31 657, NL:HR: 1997: LJN AA3200), bepaald:
“-3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat, nu tussen partijen vaststaat dat belanghebbende de door hem verschuldigde parkeerbelasting tijdig heeft betaald, naheffing van die belasting niet is toegestaan, ook al heeft belanghebbende niet voldaan aan de verplichting tot het doen van aangifte op de wijze als is bepaald in het Uitvoeringsbesluit en op het parkeerkaartje.
-3.4. Tegen dit oordeel keert zich het middel met het betoog - zakelijk samengevat - dat blijkens de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 234 van de Gemeentewet voor de parkeerbelasting een van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (verder: AWR) afwijkende regeling is getroffen, die beoogt de verplichting tot het doen van aangifte en de verplichting tot betaling samen te doen vallen. Gelet op de aard van de parkeerbelasting moet volgens het middel worden aangenomen dat met de term betalen in artikel 20 AWR als het gaat om toepassing van dit artikel bij de heffing van parkeerbelasting tevens het doen van aangifte wordt aangeduid.
-3.5. Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard. De heffing en invordering van gemeentelijke belastingen geschieden ingevolge artikel 231, lid 1, van de Gemeentewet met toepassing van de AWR en de Invorderingswet 1990 als waren die belastingen rijksbelastingen, behoudens voor zover een afwijkende regeling is getroffen. In artikel 234 van de Gemeentewet zijn wel de artikelen 21 en 22 van de AWR van toepassing uitgesloten en in artikel 236 van de Gemeentewet andere bepalingen van de AWR, maar op geen van deze plaatsen noch in een andere hier relevante bepaling artikel 20 AWR. Ook is geen van artikel 20 AWR afwijkende regeling getroffen met het oog op de vraag wanneer naheffing van parkeerbelasting kan plaatshebben.
-3.6. In artikel 234 van de Gemeentewet wordt wel bepaald wat (uitsluitend) als voldoening op aangifte wordt aangemerkt, maar daarmee is niet de vraag beantwoord of, indien niet op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan, maar de verschuldigde belasting wel is betaald, een naheffingsaanslag kan worden opgelegd. Die vraag moet, nu in artikel 234 van de Gemeentewet noch elders in de Gemeentewet een afwijkende regeling is getroffen, worden beantwoord met toepassing van artikel 20 AWR.
-3.7. De in de Conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.2 tot en met 5.7 vermelde gegevens bevestigen de onjuistheid van de in het middel verdedigde stelling dat zou zijn beoogd in de Gemeentewet een eigen, van de AWR afwijkende regeling te treffen ten aanzien van de vraag wanneer een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting kan worden opgelegd.
-3.8. Daarbij verdient het opmerking dat de wetgever, hoewel hij uiteraard bekend was met de arresten van de Hoge Raad van 22 februari 1984, nr. 21 979, BNB 1984/233 en nr. 22 238, BNB 1984/234 en zich de gevolgen daarvan ook voor de naheffing van parkeerbelasting bewust moet zijn geweest, niettemin geen van artikel 20 AWR afwijkende regeling heeft getroffen toen met ingang van 1 januari 1991 in artikel 226 (oud, voordien 276a) van de Gemeentewet de heffing van gemeentelijke parkeerbelasting werd mogelijk gemaakt.”
Naar het oordeel van het Hof is genoemd arrest op de onderhavige situatie van toepassing. Nu belanghebbende de voor het parkeren - van een voertuig op de Locatie gedurende de onder 2.4 vermelde parkeertijd - verschuldigde parkeerbelasting heeft betaald (zie 2.7), is naar het oordeel van het Hof - ondanks het invoeren van een ander kenteken dan dat van het geparkeerde voertuig toch - sprake van het voldoen op aangifte van de belasting voor het onderhavige parkeren. Alsdan is naheffen van parkeerbelasting niet toegelaten. Het Hof concludeert dan ook dat de Naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.
Het Hof heeft het hoger beroep van de Heffingsambtenaar ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
3 Het geding in cassatie
Het College heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het College stelt in cassatie twee middelen voor.
Het eerste middel luidt als volgt:
De uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (hierna: 'de uitspraak') is onbegrijpelijk en in strijd met het recht, met name in strijd met Uw arrest van 8 januari 1997, zaaknr. 31657, NL:HR:1997:LJN AA3200, BNB 1997/68.
Ter toelichting op dit middel voert het College aan:
Uw arrest uit 1997 heeft betrekking op de feitelijke situatie dat de achteraf getoonde betaling daadwerkelijk betrekking had op de auto die geparkeerd stond (er was een kaartje gekocht voor die desbetreffende auto).
In de onderhavige zaak liggen de feiten aanmerkelijk anders. Op 7 april 2013 heeft belanghebbende parkeerbelasting betaald voor een Daihatsu (met kenteken [AA-00-BB] ). Die auto stond op dat moment in Amsterdam geparkeerd. Tevens heeft belanghebbende op 7 april 2013 in Amsterdam geparkeerd met een Honda (met kenteken [CC-00-DD] ), zonder betaling van de parkeerbelasting. Dit blijkt uit de feiten waarover partijen - het wordt nogmaals benadrukt - niet van mening verschillen. Reeds in het bezwaarschrift van belanghebbende de dato 11 april 2013 wordt erkend: "(...) Ik heb betaald voor [AA-00-BB] (...)". Alsmede: "(...) maar we parkeerden met [CC-00-DD] (…)”
Er is zowel volgens belanghebbende als volgens de gemeente Amsterdam niet betaald voor [CC-00-DD] . De onderhavige naheffingsaanslag heeft betrekking op het voertuig met het kenteken [CC-00-DD] .
Het gaat hier om twee verschillende auto's. Uw arrest van 8 januari 1997 heeft geen betrekking op twee verschillende auto's. De situatie die zich op 7 april 2013 heeft voorgedaan, is een andere dan die waarop Uw arrest uit 1997 ziet. Het Hof Amsterdam miskent dit. Daarom is haar uitspraak onbegrijpelijk en in strijd met Uw arrest van 8 januari 1997.
Het tweede middel luidt als volgt:
De uitspraak is onbegrijpelijk en in strijd met het recht, met name in strijd met artikel 20 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: 'AWR'). Op grond van artikel 20 AWR is naheffing niet mogelijk als er betaald is. In de onderhavige situatie is er geen parkeerbelasting betaald.
Ter toelichting op dit middel voert het College aan:
Er staan twee auto's in Amsterdam geparkeerd. Een Daihatsu en een Honda. Belanghebbende heeft betaald voor haar geparkeerde Daihatsu. Zij heeft niet betaald voor de geparkeerde Honda. Over deze feiten verschillen partijen niet van mening. Het Hof heeft deze feiten als zodanig (en correct) vastgesteld. Vervolgens construeert het Hof uit de betaling voor de Daihatsu 'tevens' een betaling voorde Honda. Op deze wijze miskent het Hof de werkelijkheid. Haar uitspraak is in strijd met de door haarzelf vastgestelde feiten.
Toepassing van artikel 20 AWR in de onderhavige situatie staat naheffing niet in de weg; er is immers geen betaling geweest van parkeerbelastingen voor de Honda. Dit blijkt uit de feiten. Het wordt ook niet ontkend door belanghebbende. Het Hof Amsterdam miskent dit. Daarom is haar uitspraak onbegrijpelijk en in strijd met artikel 20 AWR.
Het College concludeert op basis van de cassatiemiddelen tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en tot instandhouding van de naheffingsaanslag parkeerbelasting.
Belanghebbende heeft in haar verweerschrift onder andere aangevoerd:
Voor zaaknummer F15/03528 is het duidelijk dat er betaald is voor de parkeerplek op het Singel (…), en helaas is het verkeerde kenteken aangeklikt, waarvoor nogmaals mijn excuses. Ik heb betaald en een foutje gemaakt, en als de Gemeente dat niet accepteert, dan zou ik graag willen weten waarom het niet-correct betaalde parkeergeld niet per direct teruggestort is geworden, aangezien het niet klopte met de ingevoerde gegevens.