Home

Parket bij de Hoge Raad, 17-12-2015, ECLI:NL:PHR:2015:2476, 15/02165

Parket bij de Hoge Raad, 17-12-2015, ECLI:NL:PHR:2015:2476, 15/02165

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
17 december 2015
Datum publicatie
22 januari 2016
ECLI
ECLI:NL:PHR:2015:2476
Formele relaties
Zaaknummer
15/02165

Inhoudsindicatie

A-G Niessen heeft conclusie genomen in de zaak met nummer 15/02165.

Belanghebbende is door zijn ex-echtgenote voor de civiele rechter gedagvaard met als eis onmiddellijke verrekening van de levensverzekeringen en koopsompolissen die bij echtscheidingsconvenant, onder last van verrekening, aan belanghebbende werden toebedeeld. Deze procedure is geëindigd met een vaststellingsovereenkomst waarna belanghebbende ter verrekening van de bovengenoemde verzekeringen en polissen het overeengekomen bedrag aan de ex-echtgenote heeft betaald (hierna: de som ineens).

In zijn aangifte IB/PVV 2005 en 2006 heeft belanghebbende de som ineens en de advocaatkosten op zijn inkomen in mindering gebracht. De Inspecteur heeft de som ineens als onderhoudsverplichting in aftrek toegestaan maar de aftrek van advocaatkosten geweigerd. Ook de Rechtbank en Hof hebben de aftrek van de advocaatkosten niet toegestaan.

In cassatie stelt belanghebbende dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de gemaakte advocaatkosten niet in aftrek komen aangezien belanghebbende verplicht was een advocaat in de arm te nemen tot behoud van zijn inkomsten uit de nog uit te keren koopsompolissen en lijfrentes. Daarnaast heeft de bemoeienis van de advocaat er uiteindelijk toe geleid dat een kleiner bedrag aan de ex-echtgenote moest worden betaald, zodat ook de aftrekbare onderhoudsverplichtingen kleiner waren.

A-G Niessen merkt op dat tegenover het recht op aftrek van de som ineens bij belanghebbende in beginsel de belastbaarheid daarvan staat bij de ex-echtgenote, zodat sprake is van een balans in het wettelijk systeem. Anders is dat voor wat betreft de advocaatkosten die samenhangen met de civiele procedure die werd gevoerd met betrekking tot de verrekening van de pensioenrechten. De afdeling in de Wet IB 2001 waarin het recht op aftrek van onderhoudsverplichtingen is geregeld, voorziet namelijk niet in de aftrek van advocaatkosten. Uit de rechtspraak die onder de Wet IB 1964 reeds is ontwikkeld, volgt bovendien dat proceskosten, gemaakt ter beëindiging of vermindering van een (partner)alimentatieverplichting, of vergelijkbare procedures, geen aftrekbare kosten of persoonlijke verplichtingen vormen. Nu bij de invoering van de Wet IB 2001 geen wijziging werd beoogd, ziet de A-G geen aanleiding om van die rechtspraak af te wijken.

De klacht faalt.

Conclusie

mr. R.E.C.M. Niessen

Advocaat-Generaal

Conclusie van 17 december 2015 inzake:

Nr. Hoge Raad: 15/02165

[X]

Nrs. Gerechtshof: 14/00623;14/00624

Nrs. Rechtbank: 08/5030;10/2488

Derde Kamer B

tegen

Inkomstenbelasting/premie volksverz. 2005 – 2006

Staatssecretaris van Financiën

1 Inleiding

1.1

De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling IB/PVV van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) over de jaren 2005 en 2006 de aftrek geweigerd van onderhoudsverplichtingen bestaande uit een bedrag ter verrekening van levensverzekeringen en koopsompolissen (€ 47.853) alsmede de advocaatkosten die belanghebbende heeft moeten maken ter zake van de civiele procedure dienaangaande (€ 5.008 in 2005; € 2.257 in 2006). De Inspecteur heeft zijn standpunt bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

1.2

Hangende het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2005 heeft de Inspecteur alsnog ambtshalve het bedrag ter zake van de verrekening van de levensverzekeringen en koopsompolissen in aftrek toegestaan. Voor het jaar 2006 is die aftrek bij uitspraak op bezwaar toegekend. De aftrek van advocaatkosten heeft de Inspecteur in geen van de jaren geaccepteerd.

1.3

Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft geoordeeld dat de advocaatkosten niet in aftrek op het inkomen van belanghebbende kunnen worden gebracht en heeft de beroepen inzake de aanslagen IB/PVV 2005 en 2006 ongegrond verklaard.1

1.4

Aangezien de Inspecteur hangende het beroep bij de Rechtbank de aanslag ambtshalve had verminderd, heeft gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op het jaar 2005. Voor wat betreft de aftrek van advocaatkosten heeft het Hof het beroep ongegrond verklaard.2

1.5

Belanghebbende heeft tijdig en op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft daarop gerepliceerd. De Staatssecretaris heeft van dupliek afgezien.

1.6

Het onderhavige geschil spitst zich toe op de mogelijkheid tot aftrek van de advocaatkosten die belanghebbende heeft moeten maken teneinde zich te verweren tegen de eis van diens ex-echtgenote tot onmiddellijke verrekening van bepaalde levensverzekeringen en koopsompolissen.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

Het Hof heeft de feiten, waarvan in cassatie kan worden uitgegaan, als volgt vastgesteld:

2.1.

Belanghebbende is tot 8 januari 2004 gehuwd geweest met [A] (hierna: de ex-echtgenote). Op die datum is het huwelijk ontbonden. In het echtscheidingsconvenant, dat belanghebbende en de ex-echtgenote op 18 november 2003 hebben ondertekend, is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:

“1b (...) Ook de waarde van de levensverzekeringen en koopsompolissen zullen alsdan bij helfte worden verdeeld tussen partijen.

(...)

4. De levensverzekeringen en koopsompolissen voornoemd zullen alle aan de man worden toebedeeld resp. voor zijn rekening en risico worden voortgezet, onder de last van verrekening.”

2.2

De ex-echtgenote heeft belanghebbende doen dagvaarden voor de civiele rechter met als eis onmiddellijke verrekening en uitbetaling van de levensverzekeringen en koopsompolissen (hierna: de koopsompolissen). Belanghebbende heeft ter verdediging van zijn belangen in de civiele procedure een advocaat ingeschakeld. De advocaat, [B] , heeft aan belanghebbende voor zijn in 2005 verrichte werkzaamheden in 2005 facturen verzonden ten bedrage van in totaal € 5.008 en in 2006 een factuur van € 2.257. Op 23 november 2005 hebben belanghebbende en de ex-echtgenote ter beslechting van het geschil een vaststellingsovereenkomst gesloten. Belanghebbende heeft uit dien hoofde een bedrag van € 47.853 aan de ex-echtgenote betaald.

2.3.

Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV 2005 en 2006 delen van het in 2.2 genoemde bedrag van € 47.853 als onderhoudsverplichting in aftrek gebracht, namelijk € 7.492 in 2005 en € 35.243 in 2006. Daarnaast heeft hij de advocaatkosten als onderhoudsverplichting in aftrek gebracht ten bedrage van € 5.008 in 2005 en € 2.257 in 2006. De Inspecteur heeft aftrek van deze bedragen als onderhoudsverplichtingen bij het vaststellen van de aanslagen niet geaccepteerd.

2.4

De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2005 ongegrond verklaard. Belanghebbende is daartegen in beroep gegaan. Hangende het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2005, heeft de Inspecteur alsnog ambtshalve het bedrag van € 47.853 als onderhoudsverplichting in aftrek toegestaan. Hij heeft het verzamelinkomen IB/PVV 2005 daarom op 21 juli 2010 ambtshalve verminderd tot nihil en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig aangepast. De aftrek van advocaatkosten is niet geaccepteerd door de Inspecteur.

2.5

De Inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag IB/PVV 2006 alsnog de aftrek ter zake van de verrekening van de koopsompolissen in aanmerking genomen. Het bezwaar tegen de correctie van de advocaatkosten heeft de Inspecteur ongegrond verklaard. Belanghebbende is daartegen in beroep gegaan.

2.6

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de advocaatkosten niet in aftrek op het inkomen van belanghebbende kunnen worden gebracht en heeft de, beroepen inzake IB/PVV 2005 en 2006 ongegrond verklaard.

Rechtbank

2.2

Bij de Rechtbank was de vraag aan de orde of de gemaakte advocaatkosten aftrekbaar zijn. De Rechtbank overwoog daaromtrent:

6. Naar het oordeel van de rechtbank zien de advocaatkosten, anders dan eiser stelt, niet op de verwerving, de inning of het behoud van uitkeringen en verstrekkingen in de zin van artikel 3.108 van de Wet IB 2001. Deze procedurele kosten houden immers direct verband met de vaststelling van de hoogte en het moment van betaling van de eenmalige afkoopsom aan de ex-echtgenote in het kader van de boedelverdeling. De Wet IB 2001 voorziet niet in een aftrek van dergelijke kosten. Daarbij komt dat, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, over de hoogte en het moment van de toekomstige uitkeringen tussen eiser en de verzekeringsmaatschappij als zodanig geen verschil van mening bestond.

2.3

De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

Hof

2.4

In hoger beroep was eveneens de vraag aan de orde of de advocaatkosten in aftrek mochten worden gebracht op het inkomen uit werk en woning van belanghebbende. Aangezien de Inspecteur het verzamelinkomen over 2005 hangende het beroep bij de Rechtbank had verminderd tot nihil, zijn partijen ter zitting van het Hof overeengekomen dat, voor het geval het Hof zou oordelen dat de advocaatkosten aftrekbaar zijn, deze in het geheel (€ 7.265) op het verzamelinkomen van 2006 in mindering moeten komen.

2.5

Het Hof heeft vervolgens omtrent het geschil geoordeeld:

(…) 4.2 Ingevolge artikel 6.3, lid 1, aanhef en onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) zijn als onderhoudsverplichtingen aan te merken – voor zover hier van belang – bedragen die in het kader van echtscheiding worden voldaan ter zake van de verplichting tot verrekening van pensioenrechten en van lijfrenten en andere inkomensvoorzieningen waarvan de betaalde premies als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen.

4.3

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de advocaatkosten zijn gemaakt om de omvang van de uit de verrekening van de koopsompolissen met zijn ex-echtgenote voortvloeiende onderhoudsverplichting te beperken. Daarom moeten de advocaatkosten volgens belanghebbende eveneens als een aftrekbare onderhoudsverplichting worden aangemerkt. Het Hof deelt dat standpunt van belanghebbende niet. Advocaatkosten zijn als zodanig niet als onderhoudsverplichting aan te merken. Evenmin biedt afdeling 6.2 van de Wet IB 2001 anderszins de mogelijkheid (advocaat)kosten ter zake van onderhoudsverplichtingen in aftrek te brengen, aangezien deze afdeling geen aftrekbare kostenregime kent.

4.4

Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de advocaatkosten aftrekbaar zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.108 van de Wet IB 2001. Op grond van dat artikel zijn aftrekbare kosten van uitkeringen en verstrekkingen de daarop drukkende kosten voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die uitkeringen en verstrekkingen. Van het verwerven, innen of behouden van uitkeringen en verstrekkingen is naar het oordeel van het Hof te dezen echter geen sprake. De betalingen aan de ex-echtgenote in het kader van de onderhoudsverplichting liggen immers in de sfeer van de inkomensbesteding en niet in die van de inkomensverwerving. Dat geldt evenzeer voor advocaatkosten die zijn gemaakt in het kader van die verplichting. Daarom zijn de advocaatkosten niet op de voet van artikel 3.108 van de Wet IB 2001 aftrekbaar. Het hoger beroep van belanghebbende faalt in zoverre.

2.6

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het zich richtte tegen de uitspraken op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2005. De Rechtbank was immers gehouden de hangende het beroep door de Inspecteur ambtshalve verleende vermindering van de aanslag te formaliseren. Het hoger beroep is voor het overige ongegrond verklaard.

3 Het geding in cassatie

3.1

Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend waarop belanghebbende heeft gerepliceerd. De Staatssecretaris heeft afgezien van de mogelijkheid tot het indienen van een conclusie van dupliek.

3.2

Belanghebbende heeft zijn bezwaren tegen de uitspraak van het Hof verwoord in zijn brief van 8 mei 2015. In die brief stelt belanghebbende zich onder verwijzing naar passages uit de stukken van het geding op het standpunt dat de advocaatkosten in aftrek hadden moeten worden toegelaten. Het gaat om de volgende passages.

3.3

Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting:3

De Inspecteur verklaart dat de Rechtbank betreffende procedure over 2005 het onderzoek heeft geschorst om de aftrek nader te onderzoeken. Zij is toen tot de slotsom gekomen dat recht op méér aftrek dan € 76.000 bestond, namelijk op een bedrag van € 123.853. De advocaatkosten heeft ze niet in aftrek toegelaten. Omdat zij niets meer van de Rechtbank vernam, heeft zij lopende de beroepsprocedure voor de tweede keer uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag 2005 verminderd tot nihil. Uiteindelijk komt het neer op het volgende: over 2004 is € 67.060 als onderhoudsverplichting in aanmerking genomen en het verzamelinkomen verminderd naar nihil, over 2005 is het aangegeven verzamelinkomen van € 52.726 eveneens verminderd naar nihil en over 2006 is het restant van € 4.067 verrekend.

3.4

Uit het hoger beroepschrift van 30 juni 2014:4

De advocaat (…) adviseerde mijn ex om de uitkering van de overwaarden bij de notaris te blokkeren met als reden dat nu ook de helft van de in 2009 en 2014 uit te keren levensverzekeringen en de belastbaren [sic.] koopsommen direct te innen.

En:

(het kon meer maar evengoed minder worden)(wat uiteindelijk ook bleek de polis [0001] met een verwachte waarde van € 37.500,00 bracht in 2014 € 33.400,00 dus € 4.100,00 minder op)

En:

Ik werd begin 2005 door bovengenoemde advocaat van mijn ex gedagvaard. Toen ik me bij de rechtbank in Alkmaar melden [sic.], werd mij gezegd dat ik alleen met vertegenwoordiging van een advocaat kon verschijnen. Ik werd dus verplicht een advocaat te vragen om mijn toekomstige inkomsten te verdedigen.

En:

Zonder advocaat had ik de helft van € 136.252,00 moeten betalen. Met advocaat werd het de helft van € 119.796,00 dus een verschil van € 17.273,00.

En:

Hierbij wil ik U er op attent maken dat er zonder advocaat (dus ook zonder deze kosten) de dan hogere negatieve inkomsten wel aftrekbaar zouden zijn.

3.5

Ik begrijp de klacht van belanghebbende aldus dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de gemaakte advocaatkosten niet in aftrek komen aangezien belanghebbende verplicht was een advocaat in de arm te nemen tot behoud van zijn inkomsten uit de nog uit te keren koopsompolissen en lijfrentes. De bemoeienis van de advocaat heeft er uiteindelijk toe geleid dat een kleiner bedrag aan de ex-echtgenote moest worden betaald zodat ook de aftrekbare onderhoudsverplichtingen kleiner waren.

4 Wet, jurisprudentie en literatuur

5 Beschouwing en beoordeling van de klacht

6 Conclusie