Home

Parket bij de Hoge Raad, 16-10-2015, ECLI:NL:PHR:2015:2495, 14/06070

Parket bij de Hoge Raad, 16-10-2015, ECLI:NL:PHR:2015:2495, 14/06070

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
16 oktober 2015
Datum publicatie
15 januari 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2015:2495
Formele relaties
Zaaknummer
14/06070

Inhoudsindicatie

Contractenrecht. Schadevergoeding wegens ontbinding handelstransactie. Wettelijke handelsrente (art. 6:119a BW)? Overige klachten art. 81 lid 1 RO (art. 74 Weens Koopverdrag; dekkingskoop?) .

Conclusie

14/06070

mr. J. Spier

Zitting 16 oktober 2015 (bij vervroeging)

Conclusie inzake

Integrated Logistics Co.1

(hierna: ILC)

tegen

[verweerster]

(hierna: [verweerster])

1 Feiten

1.1

In cassatie kan worden uitgegaan van de navolgende feiten.2

1.2

Op 3 februari 2007 heeft [verweerster] een nog te produceren rupskraan type LJN CC6800 serienummer 52020 (hierna: de kraan; of: de 52020) van de fabrikant Demag te Zweibrücken (Duitsland) gekocht voor € 6.062.500 EXW (ex works) Zweibrücken. De koopprijs moest in zijn geheel één week vóór de levering worden betaald.

1.3

Bij een overeenkomst van augustus 2007 (hierna: de koopovereenkomst) heeft [verweerster] de kraan verkocht aan ILC voor € 6.850.000, eveneens EXW Zweibrücken. Daarbij werd mede overeengekomen dat een gebruikte kraan, type CC22800 (hierna: de ruilkraan), voor een bedrag (inruilwaarde) van € 3.100.000 FOB Kuwait (Harbour), defects and damages repaired tot “partial payment” (deelbetaling) van de koopprijs voor de kraan zou dienen.

1.4

Over de “Mode of payment” voor de kraan bepaalt art. 8 van de koopovereenkomst:

- Deposit € 250.000 September 7, 2007 ultimately; - Balance € 6.600.000 (less price of exchange crane [de ruilkraan]) upon notice of readiness [van de kraan] from [Demag].

1.5

ILC heeft op 5 september 2007 de beoogde Deposit (aanbetaling) van € 250.000 aan [verweerster] verricht.

1.6

Partijen zijn op 23 maart 2009 een “Amendment” op de koopovereenkomst (hierna: het amendment) overeengekomen, waarbij de inruilwaarde van de ruilkraan werd verlaagd tot € 2.750.000. Bij het amendment was tevens partij Nebem B.V. te Dordrecht, aan wie [verweerster] daarbij de ruilkraan verkocht voor € 2.750.000. Partijen namen in het amendment in aanmerking dat Demag inmiddels aan [verweerster] had bericht dat de kraan op of omstreeks 15 april 2009 zou worden geleverd.

1.7

Over de “Mode of payment” voor de kraan bepalen de artikelen 3, 4 en 5 van het amendment:

“3. Nebem shall pay the purchase price of € 2.750.000 to [verweerster] (RABO-bank Rotterdam nr. [...]) upon receipt of the notice of readiness of [de kraan] by [Demag] and prior to delivery;

4. [ILC] shall pay the remainder of the purchase price of [de kraan] (€ 6.850.000 less down payment € 250.000 less € 2.750.000 =) € 3.850.000 to [verweerster] (on the said bank account) upon receipt of the notice of readiness of [de kraan] by [Demag] and prior to delivery;

5. [verweerster] shall transfer to [Demag] its own purchase price of [de kraan] immediately upon receipt of the said purchase sums from Nebem and [ILC].”

1.8

In de koopovereenkomst, noch ook in het amendment of anderszins hebben partijen uitdrukkelijk afgesproken op welke manier ILC het resterende bedrag van € 3.850.000 op de genoemde bankrekening van [verweerster] bij de RABO-bank Rotterdam zou betalen; in het bijzonder is niet afgesproken dat die betaling door middel van een letter of credit zou geschieden of zou mogen geschieden, dan wel juist uitgesloten zou zijn.

1.9

Demag heeft op 6 april 2009 aan [verweerster] gemeld dat de kraan gereed was. [verweerster] heeft dit bericht onverwijld aan ILC doorgezonden, met verzoek het resterende bedrag van € 3.850.000 te betalen en te bevestigen dat de ruilkraan op 15 april 2009 FOB Kuwait zou worden afgeleverd met het oog op te boeken scheepsvervoer.

1.10

ILC gaf bij e-mail van 13 april 2009 te kennen dat zij het resterende bedrag van € 3.850.000 wilde betalen door middel van een letter of credit, onder meer met de volgende inhoud:

- de letter of credit zou op verzoek van [verweerster] “transferable” aan Demag zijn;

- de bank van ILC zou aan de begunstigde ([verweerster] of Demag) betalen tegen “presentatie” (bedoeld zal wel zijn: overlegging) van de in de letter of credit genoemde documenten, waaronder:

* de originele factuur en een certificaat van oorsprong [van de kraan], beide gelegaliseerd door de Kamer van Koophandel;

* een concept wissel voor de waarde van de letter of credit;

* een “truck consignment note” van verlading van de kraan c.a. op vrachtwagens volgens de door Demag verstrekte paklijst, voor akkoord ondertekend door ILC;3

- de conditie dat [verweerster] de truck consignment note aan de agent van ILC zou afgeven voordat ILC de ruilkraan FOB Kuwait zou afleveren.

1.11

[verweerster] heeft ILC bij e-mails van 13 en 16 april 2009 bericht dat zij niet wilde dat op die manier zou worden betaald. Zij heeft ILC bij de e-mail van 13 april 2009 gesommeerd om uiterlijk 16 april 2009 te betalen, met mededeling dat zij zich het recht voorbehield anders de koopovereenkomst en het amendment ontbonden te verklaren. ILC heeft bij e-mails van 15 en 16 april 2009 telkens vastgehouden aan haar wens te betalen door middel van een letter of credit.

1.12

Na verdere contacten tussen de partijen bij e-mails van 20 en 25 april 2009 heeft [verweerster] bij e-mail van 27 april 2009 de koopovereenkomst en het amendment ontbonden verklaard op grond van een door haar aanwezig geachte wanprestatie van ILC, daarin omschreven als “mainly your non compliance with the payment terms as agreed between parties”.

1.13

Eind april, begin mei 2009 is een swap tussen [verweerster] en het Belgische bedrijf Sarens N.V. (hierna: Sarens) overeengekomen en uitgevoerd. Deze swap hield in dat Sarens de aanspraken van [verweerster] op Demag ter zake van de kraan (de 52020, met betaling- en afnameverplichting in april 2009) overnam en dat [verweerster] in ruil daarvoor de aanspraken van Sarens ter zake van een soortgelijke kraan (serienummer 52027, met betaling- en afnameverplichting in oktober 2010; kennelijk per abuis wordt in de stukken een aantal malen oktober 2009 in plaats van oktober 2010 genoemd) overnam, een en ander zonder bijbetaling. Op of na 29 april 2009 heeft Sarens de 52020 aan Demag betaald en van haar afgenomen.

1.14

[verweerster] en Sarens hebben daarna de hiervoor genoemde swap in die zin teruggedraaid dat [verweerster] de kraan kreeg en dat Sarens de aanspraken op Demag ter zake van de 52027 terugkreeg.

1.15

Tevens heeft [verweerster] op enig tijdstip - volgens ILC al in mei 2009, volgens [verweerster] in juli 2009 - de kraan aan een bedrijf in Rusland verkocht voor de koopprijs van om en nabij € 7.600.000 en aldus - als slechts op het verschil van verkoop- en inkoopprijs wordt gelet - een winst behaald van (€ 7.600.000 minus € 6.062.500 =) € 1.537.500.

2 Procesverloop

2.1

Op 30 december 2010 heeft ILC [verweerster] gedagvaard door de Rechtbank Rotterdam en terugbetaling gevorderd van het aanbetaalde bedrag van € 250.000, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten. In een akte van 24 mei 2011 heeft ILC haar eis vermeerderd en voorts gevorderd een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst en het nader overeengekomen amendment ten onrechte door [verweerster] zijn ontbonden, met veroordeling van [verweerster] tot vergoeding van de door haar door die ontbinding geleden schade, nader op te maken bij staat.4

2.2

[verweerster] heeft in reconventie schadevergoeding gevorderd van ILC ten belope van € 537.500, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten, zulks op grond van een toerekenbare tekortkoming van ILC.5

2.3.1

In haar vonnis van 16 mei 2012 heeft de Rechtbank [verweerster] in conventie veroordeeld aan ILC te betalen € 250.000, vermeerderd met wettelijke rente en tot betaling van de proceskosten. Het in conventie meer of anders gevorderde is afgewezen. De vordering in reconventie is afgewezen, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten. Het vonnis is voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.3.2

De Rechtbank oordeelde, samengevat, dat niet in geschil is dat de koopovereenkomst en het nader overeengekomen amendment zijn ontbonden. Op grond van art. 81 lid 2 Weens Koopverdrag is [verweerster] daarom in beginsel gehouden de aanbetaling van € 250.000 aan ILC terug te betalen (rov. 5.5 en 5.6). Het vasthouden van ILC aan “zijn” (ik maak daar hierna steeds haar van, behalve in citaten) wens het resterende bedrag te betalen door middel van een letter of credit was “alles afwegend” niet in overeenstemming met haar verplichting onder de koopovereenkomst en het amendment om te betalen voorafgaand aan de levering van de kraan (rov. 5.12 en 5.13). Dit leverde een wezenlijke tekortkoming op als bedoeld in art. 64, eerste lid, onder a Weens Koopverdrag. Ingevolge dat artikel kon [verweerster] daarin aanleiding vinden de koopovereenkomst en het amendment ontbonden te verklaren zoals zij dat heeft gedaan (rov. 5.15). ILC is vanwege deze tekortkoming schadeplichtig jegens [verweerster]. [verweerster] heeft echter geen schade geleden als gevolg van die tekortkoming. Volgens de Rechtbank is de door [verweerster] gehanteerde wijze van schadeberekening niet juist, gelet op het volgende:

“5.16 (…) Ter comparitie van partijen is aan de zijde van [verweerster] desgevraagd verklaard, dat de LJN CC6800 een maand na de ontbinding, te weten in mei 2009, voor ongeveer € 7.600.000,- is verkocht aan een bedrijf in Rusland. Gelet op deze hogere verkoopprijs is de rechtbank van oordeel, dat [verweerster] in concreto geen schade heeft geleden met betrekking tot de LJN CC6800.”

De vordering tot schadevergoeding van [verweerster] is daarom volgens de Rechtbank niet toewijsbaar. Daarom gaat ook het beroep op verrekening en opschorting ten aanzien van de terugbetaling van € 250.000 niet op (rov. 5.17). Niet aannemelijk is dat ILC (toewijsbare) schade heeft geleden omdat de transactie met de ruilkraan niet doorging (rov. 5.18). De door ILC gevorderde verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure, voor zover deze betrekking heeft op de ruilkraan, is daarom niet toewijsbaar (rov. 5.19).6

2.4.1

[verweerster] is in hoger beroep gekomen van het onder 2.3.1 genoemde vonnis. [verweerster] heeft tien grieven aangevoerd en tevens haar eis vermeerderd. ILC heeft het beroep bestreden en heeft incidenteel appel ingesteld.

2.4.2

Na eiswijziging strekte de vordering van [verweerster], samengevat, tot veroordeling van ILC tot betaling aan [verweerster] van € 787.500, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, zulks met verdere nevenvorderingen.7 De vordering van ILC, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, strekte, samengevat, tot veroordeling van [verweerster] (1) tot betaling aan ILC van € 250.000, te vermeerderen met de (gewone) wettelijke rente, alsmede (2) tot schadevergoeding aan ILC, op te maken bij staat, een en ander eveneens met verdere nevenvorderingen.8

2.5.1

In zijn arrest van 26 augustus 20149 heeft het Hof het vonnis in conventie bekrachtigd en het vonnis in reconventie vernietigd. Het Hof heeft ILC alsnog veroordeeld om tegen kwijting aan [verweerster] te betalen € 787.500, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, zoals op de voet van art. 6:120 lid 2 BW vastgesteld, over € 537.500 met ingang van 23 februari 2011 en over € 250.000 met ingang van 3 juli 2013, steeds tot aan de dag van algehele voldoening. ILC is tevens veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg in reconventie en die van het principale en het incidentele appel. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.

2.5.2

Het Hof heeft, voor zover thans van belang, overwogen:

“13. Ten aanzien van de principale grieven II tot en met VIII wordt als volgt overwogen.

13.1

Ingevolge artikel 74 Verdrag heeft [verweerster] in beginsel recht op volledige vergoeding in geld van de werkelijk door haar als gevolg van de tekortkoming van ILC geleden schade, in het bijzonder de gederfde winst. Niet omstreden is dat [verweerster], als de koopovereenkomst en het amendement regelmatig zouden zijn afgewikkeld, een winst zou hebben behaald van € 787.500.

13.2

Het betoog van ILC dat dit bedrag hoger is dan de schade die ILC bij het sluiten van de overeenkomsten voorzag of had behoren te voorzien, zoals bedoeld in artikel 74, tweede volzin, Verdrag, moet worden verworpen. Dit betoog is immers niet toereikend onderbouwd. De concrete feiten waarop ILC zich in dit verband beroept, zijn gesitueerd in juli en oktober 2008 en februari-april 2009. ILC legt niet uit dat zij relevant zijn voor wat ILC in augustus 2007, bij het sluiten van de koopovereenkomst waarbij de koopprijs werd bepaald, voorzag of had behoren te voorzien, zoals bedoeld in evengenoemde bepaling.

13.3

ILC betoogt thans allereerst dat “op grond van de redelijkheid en billijkheid en alle feiten en omstandigheden van deze zaak” de uitkomst van de onderhavige procedure moet zijn dat de vordering van [verweerster] wordt afgewezen. Hij beroept zich daartoe op een aantal omstandigheden die hij onder a tot en met g op pag. 3-6 van zijn memorie van antwoord, tevens incidenteel appel, opsomt en zelf samenvat als het aansturen van [verweerster] op ontbinding zodat zij een veel grotere winst kon maken dan bij uitvoering van de overeenkomsten, het weigeren de aanbetaling aan ILC terug te betalen en daardoor het vonnis naast zich neer te leggen en het misleiden van ILC door (nadat het tussenarrest in deze zaak was uitgesproken) betalingtoezeggingen te doen die zij niet van plan is na te komen. De bedoelde omstandigheden zouden, indien zij zouden komen vast te staan, echter niet, in elk geval niet zonder meer, ertoe leiden dat het betoog van ILC zou slagen. Het betoog kan daarom niet op de door ILC aangevoerde gronden als juist worden aanvaard en wordt mitsdien verworpen.

13.4

ILC betoogt verder, kennelijk op de voet van artikel 77 Verdrag, dat [verweerster] niet al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om de schade te beperken. Hij noemt echter als voorbeelden van wat [verweerster] zijns inziens had kunnen doen, gevallen waarbij de kraan alsnog aan hem zou worden geleverd en hij door middel van een letter of credit zou betalen. Blijkens het hoger overwogene behoefde [verweerster] een dergelijke manier van betalen niet te accepteren. Op deze door ILC aangevoerde gronden kan ook dit betoog daarom niet als juist worden aanvaard.

ILC beweert in dit verband ook, naar het hof begrijpt, dat [verweerster], in plaats van de (hierboven, onder 1.1 bedoelde) swap met Sarens aan te gaan, de kraan aan Sarens had kunnen verkopen voor dezelfde koopprijs als de met ILC overeengekomen koopprijs. Aldus bestrijdt hij echter onvoldoende de andersluidende stelling van [verweerster] (geen bijbetaling omdat het een vriendendienst was), zodat de bewering ontoereikend is toegelicht en wordt gepasseerd.

“Ter zijde” merkt ILC hier nog op (sustenu 12, MvA, tevens incidenteel appel) dat [verweerster] na de ontbinding de kraan - ook als die niet aan het Russische bedrijf zou zijn verkocht - voor een hogere dan de met ILC overeengekomen koopprijs aan een ander had kunnen verkopen, omdat de prijzen van soortgelijke kranen ten tijde van de ontbinding waren gestegen, zodat er dan geen schade zou zijn ontstaan. Aldus veronachtzaamt hij echter dat [verweerster] de kraan eerst nog moest betalen aan en afnemen van Demag en licht hij ook niet toe waarom men zou mogen aannemen dat [verweerster] tijdig - voordat haar aanspraken jegens Demag in gevaar zouden komen - een andere koper (die ten minste een even hoge als de met ILC overeengekomen koopprijs wilde betalen) zou hebben gevonden.

Het onderhavige betoog van ILC wordt dan ook verworpen.

13.5

ILC doet zijn beroep op artikel 6:101 BW steunen op het betoog dat de ontbinding ongegrond en onnodig was. Uit het voorgaande volgt dat dit betoog niet als juist kan worden aanvaard, zodat het daarop steunende beroep wordt verworpen.

13.6

Het hof neemt aan dat de eerste rechter tot het hierboven, onder 11, gereleveerde oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overweging is gekomen met toepassing van voordeelsverrekening.

13.7

Dienaangaande wordt het volgende vooropgesteld. Een gehoudenheid tot voordeelsverrekening is in het Verdrag niet uitdrukkelijk geregeld, maar haar gelding moet worden aangenomen aan de hand van de in artikel 7, lid 2, Verdrag bedoelde algemene beginselen. Van die gelding gaat dan ook uit Opinion No. 6 “Calculation of Damages under CISG Article 74” van de CISG Advisory Council, uitgebracht in het voorjaar van 2006. Die gezaghebbende opinie houdt onder meer in, onder 9A: In calculating the amount of damages owed to the aggrieved party, the loss to the aggrieved party resulting from the breach is to be offset, in principle, by any gains to the aggrieved party resulting from the non-performance of the contract.

In die opinie wordt voorts, onder 9.1, met instemming geciteerd uit Schlecht-riem et al., Commentary on the [CISGL], Oxford 2005, Article 74 ¶ 32: however, advantages gained are not to be taken into account if there is no adequate connection with the loss and [they] are related to the injured party's own expenditure (e.g. insurance); it would be contrary to the principle of good faith [artikel 7, lid l. Verdrag] for the liable party to be exempted by them. Bovendien wordt aldaar, onder 9.3, met instemming geciteerd uit de toelichting op PECL, Article 9:502: The aggrieved party must bring into account … any compensating gains which offset its loss … Compensating gains typically arise as the result of a cover transaction concluded by the aggrieved party. But it is for the non-performing party to show that the transaction generating the gains was indeed a substitute transaction, as opposed to a transaction concluded independently of the default.

Goeddeels zoals voor de toepassing van artikel 6:100 BW geldt aldus het volgende voor voordeelsverrekening op de voet van het Verdrag: vereist is dat zowel de schade als het voordeel gevolg is van de tekortkoming, er is slechts plaats voor verrekening voor zover deze redelijk is en de tekortkomende partij heeft te stellen en te bewijzen dat een door de wederpartij gesloten winstgevende transactie een dekkingstransactie was, en niet een transactie die los stond van de wanprestatie.

13.8

Wat betreft de vraag of het voordeel van [verweerster] gevolg is van de tekortkoming van ILC, kan worden aangenomen dat er tussen beide een conditio-sine-qua-nonverband is. Zonder de tekortkoming zou [verweerster] de kraan niet in de periode mei-juli 2009 aan het Russische bedrijf hebben verkocht. Daarmee is echter uiteraard de vraag nog niet beantwoord.

13.9

ILC betoogt dat de transactie met het Russische bedrijf een dekkingstransactie was, die gevolg is van zijn tekortkoming.

13.10

Dat betoog kan geen steun vinden in de stelling dat [verweerster] steeds de beschikking over de kraan hield totdat deze aan het Russische bedrijf werd verkocht. Die stelling is immers in strijd met het gegeven dat [verweerster] na de swap van eind april, begin mei 2009, geen aanspraken ter zake van de kraan meer had nu die aanspraken door Sarens waren overgenomen. Ook de stelling dat [verweerster] de swap kon terugdraaien, is ontoereikend, omdat [verweerster] dat niet eenzijdig kon doen maar daarvoor op de medewerking van Sarens was aangewezen, terwijl gesteld noch gebleken is dat Sarens tegenover [verweerster] ertoe gebonden was die medewerking te verlenen.

13.11

ILC zoekt steun voor zijn onderhavige betoog in de stelling dat [verweerster] de koopovereenkomst en het amendement heeft ontbonden met als doel de kraan in een, wat de koopprijzen voor dergelijke kranen betreft, stijgende markt aan een derde te verkopen voor een hogere dan de van ILC bedongen koopprijs. Ook deze stelling biedt echter het betoog niet de nodige steun. Indien [verweerster] met het genoemde doel heeft ontbonden, heeft zij dat doel in casu pas verwezenlijkt nadat zij eerst, bij de swap, haar aanspraken ter zake van de kraan zonder voorbehoud aan Sarens had prijsgegeven en vervolgens, door met Sarens terugdraaien van de swap overeen te komen, de kraan van Sarens heeft verworven. Het beweerde doel van de ontbinding levert dan niet het vereiste verband tussen schade en voordeel op.

13.12

De korte tijd tussen de ontbinding en de verkoop aan het Russische bedrijf en de omvang van de winst die [verweerster] met die verkoop heeft gemaakt, bieden, ook indien beschouwd in verband met de verdere gebleken en gestelde omstandigheden, al evenmin de nodige steun aan het onderhavige betoog van ILC.

13.13

ILC betoogt nog dat [verweerster] en Sarens zozeer als twee-eenheid hebben gehandeld dat de swap en het terugdraaien daarvan, die tussen hen plaatsvonden, materieel als niet ter zake doende moeten worden beschouwd. Dat betoog vindt onvoldoende steun in datgene wat hij eraan ten grondslag legt: de betrokkenheid van [verweerster] en Sarens bij Nebem B.V. en de bereidheid van Sarens tot terugdraaien van de swap, terwijl Sarens anders zelf de winst op de verkoop aan het Russische bedrijf had kunnen maken.

13.14

Alles overziende moet de slotsom zijn dat ILC onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit kan volgen dat de verkoop aan het Russische bedrijf een dekkingstransactie was, en niet een transactie die los stond van de wanprestatie. Tot bewijs op dit punt zal ILC dus niet kunnen worden toegelaten. Voorts moet de slotsom zijn dat voor voordeelsverrekening geen plaats is. De grieven zijn dus gegrond voor zover zij tot dit oordeel strekken: voor het overige behoeven zij geen bespreking.

(…)

15. Uit het voorgaande volgt dat de eis van [verweerster] tot het gevorderde bedrag van € 787.500 in hoofdsom alsnog dient te worden toegewezen. De nevenvordering ter zake van de wettelijke handelsrente zal ook worden toegewezen, echter ten aanzien van de som van € 537.500 eerst met ingang van 23 februari 2011, de datum van de CvA in conventie, tevens eis in reconventie in deze zaak, en ten aanzien van de som van € 250.000 eerst met ingang van 3 juli 2013, de datum van de memorie van grieven, zulks bij gebreke van houvast voor een eerdere ingangsdatum.”

2.6

ILC heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. [verweerster] heeft ten aanzien van het zevende onderdeel van het cassatieberoep geconcludeerd tot referte en voor het overige geconcludeerd tot verwerping. Daarnaast heeft zij incidenteel cassatieberoep ingesteld onder de voorwaarde dat één of meer van de eerste zes onderdelen van het principaal cassatieberoep doel mochten treffen. ILC heeft geconcludeerd tot verwerping van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten. [verweerster] is nog bevallen van een “schriftelijke dupliek/repliek”.

3 Uitgangspunt in cassatie

3.1

In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat partijen in art. 9 van de koopovereenkomst een forumkeuze hebben gemaakt voor de Rechtbank Rotterdam zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft (rov. 2 van het bestreden arrest).

3.2

Voorts moet worden aangenomen dat de rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door het Weens Koopverdrag en aanvullend door het Nederlandse (interne) recht.10

4 Heeft ILC wel belang bij (zes van de zeven) klachten?

5 Hoe moet ’s Hofs arrest worden begrepen?

6 Bespreking van de principale klachten

7 Bespreking van het incidentele cassatieberoep