Parket bij de Hoge Raad, 03-11-2015, ECLI:NL:PHR:2015:2631, 14/05782
Parket bij de Hoge Raad, 03-11-2015, ECLI:NL:PHR:2015:2631, 14/05782
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 november 2015
- Datum publicatie
- 17 mei 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2015:2631
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:857, Gevolgd
- Zaaknummer
- 14/05782
Inhoudsindicatie
Mensenhandel door het boeken van een vliegticket t.b.v. een prostituee, art. 273f.1 onder 3 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:3309 en ECLI:NL:HR:2016:556 waaruit kan worden afgeleid dat “uitbuiting” moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f.1 onder 3 Sr. Uit ’s Hofs bewijsvoering volgt niet dat bij de bewezenverklaarde gedraging sprake is van uitbuiting.
Conclusie
Nr. 14/05782
Mr. Machielse
Zitting 3 november 2015
Conclusie inzake:
1. Het Gerechtshof Den Haag heeft verdachte op 10 juni 2014 voor 1: mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 160 dagen waarvan 80 dagen voorwaardelijk.
2. Mr. B. Vermeirssen, advocaat te Kattendijke, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte de handelingen van verdachte als mensenhandel heeft aangemerkt, omdat het kopen van een vliegticket ten behoeve van een prostituee daarvoor onvoldoende is.
3.2. Het hof heeft bewezenverklaard dat
"zij in de periode 16 januari 2012 tot en met 22 mei 2012 te Den Haag en/of Schiedam en/of Rotterdam en/of Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, te weten [betrokkene 1]. heeft medegenomen met het oogmerk [betrokkene 1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (een) seksuele handeling(en) met of voor (een) derde(n) tegen betaling,
immers hebben verdachte en verdachtes mededader voornoemde [betrokkene 1] vanuit Hongarije naar/in Nederland overgebracht/vervoerd, althans voor haar een vliegticket geboekt."
Het hof heeft verdachte partieel vrijgesproken van belangrijke onderdelen van het tenlastegelegde feit 1. Daartoe heeft het hof overwogen dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te kunnen aannemen dat verdachte zelf enig dwangmiddel jegens prostituees heeft aangewend, dan wel enige vorm van wetenschap had dat door mededader [betrokkene 2] dergelijke dwangmiddelen werden gebruikt. Hetgeen het hof wel heeft bewezenverklaard van feit 1 wordt gebaseerd op de feiten die in de bewijsoverwegingen in het arrest zijn weergegeven. In die bewijsoverwegingen is te lezen dat tegen [betrokkene 2] de verdenking is ontstaan dat hij betrokken is bij de aankomst en vertrek van Hongaarse prostituees op luchthaven Eindhoven. Verdachte heeft verklaard dat zij meerdere keren in opdracht van [betrokkene 2] vliegtickets heeft geboekt voor prostituees van Hongarije naar Nederland en omgekeerd. Uit een op 17 april 2012 afgeluisterd telefoongesprek, gevoerd tussen verdachte en [betrokkene 2], is op te maken dat een van deze prostituees, [betrokkene 1], haar vlucht heeft gemist en dat verdachte zal proberen haar zo om te boeken dat zij na aankomst in Nederland 's ochtends nog als prostituee zou kunnen gaan werken. Vroeg in de ochtend van 18 april 2012 komt deze prostituee inderdaad in Eindhoven aan en wordt zij door [betrokkene 2] afgehaald. Beiden worden gecontroleerd en [betrokkene 1] verklaart aan verbalisanten dat zij in Den Haag als prostituee gaat werken en dat zij dit uit vrije wil doet. Even na 11.00 uur 's ochtends wordt gezien dat zij inderdaad in Den Haag achter het raam zit.
3.3. Artikel 273f lid 1 onder 3 Sr luidt aldus:
"1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
(...)
3°. degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling".
3.4. In de kern genomen draait het mijns inziens om de vraag of dit onderdeel van artikel 273f Sr verlangt dat de ander wordt misbruikt of dat het de bedoeling is om de ander te misbruiken. Het verweer van de verdediging is geweest dat van zo een gerichtheid op misbruik geen sprake is geweest.
3.5. Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting.1 In het derde onderdeel van het eerste lid van artikel 273f Sr is de inhoud van artikel 250a, eerste lid, onderdeel 2 (oud) Sr neergelegd. Artikel 250a Sr beoogde alle vormen van uitbuiting voor prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting strafbaar te stellen. Die strekking heeft thans ook het derde onderdeel van het eerste lid van artikel 273f Sr.2 Het is een van de onderdelen van artikel 273f Sr dat is gericht op de op seksuele uitbuiting gerichte mensenhandel.3 Voor een veroordeling voor mensenhandel moet vaststaan dat er zowel sprake is van uitbuiting als van (voorwaardelijk) opzet op de tenlastegelegde deelneming daaraan.4 De delictsomschrijving van dit onderdeel van artikel 273f Sr rept niet van uitbuiting of opzet daarop, maar met de kwalificatie als mensenhandel van zulk gedrag heeft de wetgever wel tot uitdrukking willen brengen dat er van uitbuiting sprake moet zijn en dat het opzet daarop ook gericht moet zijn geweest.
Dat vrouwen zich voor hun komst naar Nederland al vrijwillig aan prostitutie overgaven staat overigens aan een veroordeling voor mensenhandel niet in de weg.5
3.6. Het hof heeft vastgesteld dat verdachte zelf geen dwang op de prostituees heeft uitgeoefend en evenmin wist van de dwang die haar vriend [betrokkene 2] gebruikte. Maar een veroordeling voor het derde onderdeel van lid 1 van artikel 273f Sr vergt wel dat wordt vastgesteld dat sprake is geweest van uitbuiting en van opzet daarop. In de bewijsoverwegingen van het hof blijkt het een noch het ander. Deze kenmerken van het gedrag behoeven niet te worden ten laste gelegd maar zonder zo een vaststelling kan een bewezenverklaring niet als mensenhandel worden gekwalificeerd. Dat heeft het hof miskend.
Het eerste middel slaagt.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het bewijs voor het medeplegen ontoereikend is. Verdachte heeft enkel een ticket geboekt en zou hoogstens medeplichtig kunnen zijn.
4.2. De advocaat van verdachte heeft met betrekking tot het ten laste gelegde medeplegen ter terechtzitting verweer gevoerd, hetgeen door het hof als volgt is samengevat en vervolgens verworpen:
"Tenslotte heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep betoogd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte niet als medepleger van de haar verweten gedragingen kan worden beschouwd, doch als medeplichtige. Nu medeplichtigheid niet ten laste is gelegd, dient de verdachte te worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde, aldus de raadsman.
Uit hetgeen onder het kopje bewijsoverwegingen is overwogen volgt dat de verdachte - in overleg met [betrokkene 2] - een vliegticket van Hongarije naar Nederland heeft geregeld voor [betrokkene 1], met de bedoeling en de wetenschap dat [betrokkene 1] bij aankomst in Nederland zo snel mogelijk naar haar werkplek zou worden gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de verdachte dusdanig bewust en nauw samengewerkt met [betrokkene 2] met het oog de bewezenverklaarde gedragingen dat sprake is van medeplegen als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof verwerpt derhalve het verweer."
4.3. De strafverzwarende omstandigheid in lid 3 onder 1 van artikel 273f Sr, erin bestaande dat de feiten omschreven in het eerste lid worden gepleegd door twee of meer verenigde personen, duidt op medeplegen.6 De in de tenlastelegging en bewezenverklaring opgenomen zinsnede "tezamen en in vereniging met een ander" moet geacht worden tot uitdrukking te brengen dat het feit is begaan "door twee of meer verenigde personen" in de zin van het eerste onderdeel van lid 3 van artikel 273f Sr en zal dienovereenkomstig moeten worden uitgelegd.
4.4. In recente rechtspraak heeft de Hoge Raad erop gewezen dat de kwalificatie 'medeplegen' slechts dan is gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. Als het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, zal de rechter dat medeplegen nauwkeurig dienen te motiveren. Verdachte moet een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het delict.7
4.5. Naar mijn oordeel schiet de motivering van het medeplegen tekort. Het hof heeft er in wezen mee volstaan in de motivering van de verwerping van het verweer de inhoud van de bewezenverklaring nog eens kort te herhalen, zonder daarbij uitdrukkelijk bijvoorbeeld te betrekken de intensiteit en duur van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol van verdachte in voorbereiding, uitvoering of afhandeling, verdachtes aanwezigheid op belangrijke momenten, en - last but not least - de wetenschap van verdachte over de wijze waarop medeverdachte [betrokkene 2] met de uit Hongarije ingevlogen prostituees omsprong.
Ook het tweede middel komt mij voor gegrond te zijn.
5. Beide middelen slagen naar mijn mening. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Gravenhage, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden