Home

Parket bij de Hoge Raad, 29-06-2015, ECLI:NL:PHR:2015:999, 14/02510

Parket bij de Hoge Raad, 29-06-2015, ECLI:NL:PHR:2015:999, 14/02510

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
29 juni 2015
Datum publicatie
10 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:PHR:2015:999
Formele relaties
Zaaknummer
14/02510

Inhoudsindicatie

Belanghebbende was op 1 januari 2012 gebruiker van een tot winkel dienende onroerende zaak te [Q], gelegen in een door de gemeente aangewezen gebied (de Bedrijven Investeringszone, oftewel BI-zone) waarbinnen een gemeentelijke BIZ-bijdrage wordt geheven.

Grondslag voor de heffing is de Verordening op de heffing en de invordering van een BIZ-bijdrage en op de subsidie van de BI-zone Hofkwartier 2011.

Met dagtekening 31 januari 2012 heeft de directeur der Gemeentebelastingen Den Haag aan belanghebbende een aanslag in de BIZ-bijdrage voor het jaar 2012 opgelegd ten belope van € 250.

Na vergeefs bezwaar tegen die aanslag heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag die het beroep gegrond heeft verklaard. De Directeur heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Hof, maar dat is door het Hof ongegrond verklaard.

Het Hof heeft daartoe overwogen dat ingevolge de Experimentenwet BI-zones uitsluitend kosten van activiteiten waarmee mede een publiek belang in de openbare ruimte wordt behartigd uit de opbrengst van de BIZ-bijdrage mogen worden bestreden, het ‘publiekbelangvereiste’.

Naar het oordeel van het Hof voldoen bepaalde activiteiten waarvan de kosten uit de opbrengst van de BIZ-bijdrage Hofkwartier worden bestreden, niet aan het publiekbelangvereiste.

Volgens het Hof voldoen daaraan onder meer niet: Kerstverlichting (€ 30.000), Aanschaf extra kerstverlichting (€ 8.000), Evenementen (€ 10.000) en Onderhoud website (€ 3.000). Het Hof overweegt: Uit hetgeen uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting over deze activiteiten blijkt, leidt het Hof af dat zij eerst en vooral zijn gericht op de promotie van de in de BI-zone gevestigde winkels en horecagelegenheden in de donkere dagen van het jaar (Kerstverlichting en Aanschaf extra kerstverlichting), in het kader van Koninginnedag en andere straatfeesten (…). Het Hof is ten slotte gekomen tot het oordeel dat met het organiseren van de onderhavige promotionele activiteiten de particuliere belangen van het collectief van de ondernemers in het BIZ-gebied prevaleren boven het algemeen belang in dat gebied.

Daarom heeft het Hof de Verordening onverbindend geacht, met vernietiging van de aanslag.

B&W gemeente Den Haag komt tegen ‘s Hofs uitspraak thans op in cassatie onder aanvoering van twee middelen.

B&W gemeente Den Haag betoogt in zijn eerste middel, kort gezegd, dat de invulling van het publiekbelangvereiste, zijnde de vraag of de activiteiten zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publieke belang in de openbare ruimte van de BI-zone, zou zijn voorbehouden aan de gemeenteraad. De A-G is evenwel van mening dat hier volledige rechterlijke toetsing mogelijk is voor zover wet en wetsgeschiedenis daartoe voldoende duidelijke uitgangspunten en begrenzingen verschaffen.

Uit de Experimentenwet en haar totstandkomingsgeschiedenis blijkt volgens de A-G dat de BIZ-bijdrage uitdrukkelijk het karakter van een bestemmingsheffing heeft. Uit zowel de tekst als de totstandkomingsgeschiedenis van de Experimentenwet blijkt volgens de A-G onmiskenbaar dat de met BIZ-bijdragen te bekostigen activiteiten moeten zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publieke belang in de openbare ruimte van de BI-zone. Dat betekent zijns inziens dat slechts binnen die kaders gezamenlijke belangen van ondernemers in de BI-zone mogen worden gediend.

Toetsing moet, naar de A-G meent, plaatsvinden per activiteit. De A-G meent dat met elke afzonderlijke activiteit het publieke belang moet zijn gediend. Als bepaalde activiteiten niet voldoen aan het publiekbelangvereiste bezegelt dit, wellicht behoudens een de minimis marge, volgens de A-G het lot van de gehele verordening, namelijk onverbindendheid.

In de categorie ‘attractiviteit & gastvrijheid’ gaat het om de volgende activiteiten: ‘kerstverlichting’, ‘aanschaf extra kerstverlichting’, ‘evenementen’ en ‘onderhoud website’. Met betrekking tot deze activiteiten heeft het Hof feitelijk, en in cassatie onbestreden, geoordeeld dat deze eerst en vooral zijn gericht op de promotie van de in de BI-zone gevestigde winkels en horecagelegenheden in de donkere dagen van het jaar (…), in het kader van Koninginnedag en andere straatfeesten (…) en op het internet (…). Mede op basis daarvan komt het Hof tot het oordeel dat zij hooguit zijdelings verband houden met het publieke belang in de openbare ruimte. Mitsdien voldoen deze activiteiten niet aan het publiekbelangvereiste.

Die beoordelingen lijken de A-G verweven met feitelijke beoordelingen en in lijn met de wetsgeschiedenis van de Experimentenwet. Deze heeft volgens de A-G niet ten doel de ondersteuning van promotionele activiteiten van slechts (een bepaald deel van) de in de BI-zone gevestigde ondernemers. Het eerste middel faalt.

B&W gemeente Den Haag stelt in zijn tweede middel dat het Hof ten onrechte in zijn beoordeling de voorgeschiedenis heeft betrokken dat bepaalde activiteiten al eerder, nog voor de invoering van de BI-zone, vanwege een winkeliersvereniging werden verricht. Dat kan volgens de A-G, ofschoon terecht voorgesteld, niet tot cassatie leiden, nu reeds bij de behandeling van het eerste middel is geconstateerd dat in casu in aanmerkelijke mate sprake is van activiteiten welke niet voldoen aan het publiekbelangvereiste, zodat het tweede middel het lot van het eerste moet delen.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van B&W gemeente Den Haag ongegrond dient te worden verklaard.

Conclusie

mr. R.L.H. IJzerman

Advocaat-Generaal

Conclusie van 29 juni 2015 inzake:

Nr. Hoge Raad: 14/02510

B & W gemeente Den Haag

Nr. Gerechtshof: BK-13/00431

Nr. Rechtbank: 12/11053

Derde Kamer B

tegen

Rest Lagere overheid 1 januari 2012 - 31 december 2012

[X]

1 Inleiding

1.1

Heden neem ik conclusie in de zaak met nummer 14/02510 naar aanleiding van het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (hierna: B&W gemeente Den Haag) tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) van 9 april 2014, nr. BK-13/00431, ECLI:NL:GHDHA:2014:1327, Belastingblad 2014/417 met noot Makkinga.

1.2

[X], belanghebbende, was op 1 januari 2012 gebruiker van een onroerende zaak te Den Haag. Deze diende niet in hoofdzaak tot woning, maar tot winkel, en is gelegen in een door de gemeente aangewezen gebied (de Bedrijven Investeringszone; hierna: de BI-zone) waarbinnen een gemeentelijke BIZ-bijdrage wordt geheven.

1.3

Grondslag voor de heffing is de ‘Verordening op de heffing en de invordering van een BIZ-bijdrage en op de subsidie van de BI-zone Hofkwartier 2011’ (hierna: de Verordening).

1.4

Met dagtekening 31 januari 2012 heeft de directeur der Gemeentebelastingen Den Haag (hierna: de Directeur) aan belanghebbende een aanslag in de BIZ-bijdrage voor het jaar 2012 opgelegd ten belope van € 250.

1.5

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De Directeur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 19 oktober 2012 ongegrond verklaard.

1.6

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) die het beroep gegrond heeft verklaard. De Directeur heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Hof, maar dat is door het Hof ongegrond verklaard.

1.7

Het Hof heeft daartoe overwogen dat ingevolge de Experimentenwet BI-zones uitsluitend kosten van activiteiten waarmee mede een publiek belang in de openbare ruimte wordt behartigd uit de opbrengst van de BIZ-bijdrage mogen worden bestreden, het ‘publiekbelangvereiste’.

1.8

Naar het oordeel van het Hof voldoen bepaalde activiteiten waarvan de kosten uit de opbrengst van de BIZ-bijdrage Hofkwartier worden bestreden, niet aan het publiekbelangvereiste.

1.9

Volgens het Hof voldoen daaraan onder meer niet: ‘Kerstverlichting’ (€ 30.000), ‘Aanschaf extra kerstverlichting’ (€ 8.000), ‘Evenementen’ (€ 10.000) en ‘Onderhoud website’ (€ 3.000). Het Hof overweegt: ‘Uit hetgeen uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting over deze activiteiten blijkt, leidt het Hof af dat zij eerst en vooral zijn gericht op de promotie van de in de BI-zone gevestigde winkels en horecagelegenheden in de donkere dagen van het jaar (‘Kerstverlichting’ en ‘Aanschaf extra kerstverlichting’), in het kader van Koninginnedag en andere straatfeesten (…).’ Het Hof is ten slotte gekomen tot het oordeel ‘dat met het organiseren van de onderhavige promotionele activiteiten de particuliere belangen van het collectief van de ondernemers in het BIZ-gebied prevaleren boven het algemeen belang in dat gebied’.

1.10

B&W gemeente Den Haag komt tegen ’s Hofs uitspraak thans op in cassatie onder aanvoering van twee middelen.

1.11

Deze conclusie is als volgt opgebouwd. In onderdeel 2 worden de feiten en het procesverloop weergegeven, gevolgd door een beschrijving van het geding dat nu in cassatie voorligt in onderdeel 3. Onderdeel 4 omvat een overzicht van relevante wetgeving, wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur.1 Onderdeel 5 behelst een beschouwing en de beoordeling van de cassatiemiddelen, gevolgd door de conclusie in onderdeel 6.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

Het Hof heeft de feiten als volgt vastgesteld:

3.1.

Belanghebbende dreef op 1 januari 2012 een winkel onder de naam ‘[A]’. De winkel was gevestigd in de onroerende zaak [a-straat 1] te [Q] (hierna: het pand).

3.2.

De raad van de gemeente Den Haag heeft in zijn openbare vergadering van 23 september 2010 vastgesteld de ‘Verordening op de heffing en de invordering van een BIZ-bijdrage en op de subsidie van de BI-zone Hofkwartier 2011’(hierna: de Verordening). De Verordening luidt, voor zover hier van belang:

‘Artikel 1

Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a. BI-zone: het bij deze verordening aangewezen gebied in de gemeente waarbinnen de BIZ-bijdrage wordt geheven. Het gebied omvat de objecten gelegen in de volgende straten of delen van straten: (…) [a-straat], (…);

b. de wet: de Experimentenwet BI-zones;

c. het college: het college van burgemeester en wethouders van Den Haag;

d. Uitvoeringsovereenkomst: de tussen de gemeente Den Haag en de Vereniging BIZ Hofkwartier gesloten Uitvoeringsovereenkomst;

e. winkel: een onroerende zaak, vrij publiek toegankelijk, met een étalagefunctie waar goederen verkocht of diensten verricht worden.

Artikel 2

Aanwijzing vereniging

De Vereniging BIZ Hofkwartier wordt aangewezen als de vereniging als bedoeld in artikel 7 van de wet. In de navolgende bepalingen wordt deze aangehaald als de vereniging.

(…)

Artikel 3

Aard van de belasting

Onder de naam ‘BIZ-bijdrage’ wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone.

Artikel 4

Belastbaar feit en belastingplicht

1. De belasting wordt gedurende een periode van 5 jaren jaarlijks geheven ter zake van binnen de BI-zone gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.

2. De belasting wordt geheven van degenen die bij het begin van het kalenderjaar in de BI-zone gelegen onroerende zaken als dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken

3. (…)

4. (…)

Artikel 5

Belastingobject

1. Als een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken, die niet in hoofdzaak tot woning dient.

2. (…)

3. (…)

Artikel 6

Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar een vast bedrag per onroerende zaak.

Artikel 7

Belastingtarief

1. De BIZ-bijdrage bedraagt per onroerende zaak € 250,00

2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de BIZ-bijdrage voor onroerende zaken, niet zijnde horeca-aangelegenheden of winkels € 0,00

Artikel 8

Wijze van heffing

1. De BIZ-bijdrage wordt bij wege van aanslag geheven.

2. Aanslagen van € 0,00 worden niet opgelegd.

(…)

Artikel 12

Subsidieverlening

1. Het college verleent jaarlijks aan de vereniging subsidie voor de uitvoering van activiteiten, die zijn opgenomen in de met deze vereniging gesloten uitvoeringsovereenkomst. De subsidie wordt verleend op een daartoe gedane aanvraag, die vergezeld moet gaan van een jaarplan.

2. De subsidie wordt berekend op basis van het geraamde bedrag van de BIZ-bijdragen die in de in artikel 4, eerste lid, bedoelde periode worden geheven.

3. Het college is bevoegd de subsidieverlening in te trekken of ten nadele van de vereniging te herzien, voorzover het verleende subsidiebedrag met de opbrengst van de BIZ-bijdragen, bedoeld in artikel 4, eerste lid niet kan worden gedekt.

Artikel 13

Voorschot

Het college verleent de vereniging jaarlijks een voorschot op de subsidie. Het voorschot bedraagt 95% van het voor dat jaar verleende subsidiebedrag en wordt uitgekeerd in één termijn na indiening van het jaarplan.

(…)’

3.3.

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) heeft bij besluit van 31 augustus 2010 ingestemd met een concept van de ‘Uitvoeringsovereenkomst BIZ Hofkwartier’. In de toelichting op het voorstel van dit besluit wordt onder meer opgemerkt:

‘De besturen van de BIZ-verenigingen hebben zich schriftelijk bereid verklaard deze overeenkomst te tekenen. Als het College besluit in te stemmen met deze teksten van de uitvoeringsovereenkomst kan de gezamenlijke ondertekening plaatsvinden voordat de Raad over de heffingsverordening beslist.’

3.4.

In het concept van de ‘Uitvoeringsovereenkomst BIZ Hofkwartier’ (hierna: de Uitvoeringsovereenkomst) is onder meer het volgende bepaald:

‘Artikel 4

4.1.

De Vereniging staat ervoor in dat de BIZ-subsidie wordt aangewend – en uitsluitend wordt aangewend – voor de volgende activiteiten -= voor zover die activiteiten en daaraan verbonden uitgaven in overeenstemming zijn met de Wet, de Verordening, de Beschikking en de Statuten:

Thema Schoon, heel en veilig

- Pilot anders inzamelen bedrijfsafval

- Graffitibestrijding

- Extra afval- en peukenbakken

- Collectieve winkelontzegging

- Invulling geven aan leegstaande panden

- Aanpak fietsparkeerproblematiek

- Extra groenvoorziening plus onderhoud

- Keurmerk Veilig Ondernemen

Thema Attractiviteit en gastvrijheid

- Kerstverlichting

- Kerstboom

- Evenementen

- Vlaggen en banieren

- Ontwikkelen website over BIZ

Thema bereikbaarheid en overig

- Betere bewegwijzering

- Informatiezuilen of -borden

- Betere aansluiting bij andere winkelgebieden

De onderliggende activiteiten zijn gespecificeerd in het bijgevoegde BIZ-plan.

4.2

De Vereniging zal deze activiteiten financieren op de wijze, die in onderstaande begroting is vastgelegd. Wijziging van de bedragen en de aard van de activiteiten vergt instemming van de algemene ledenvergadering van de vereniging en dienen in het jaarplan te worden vermeld.

Begroting BIZ Hofkwartier

2011

2012

2013

2014

2015

INKOMSTEN

Netto BIZ bijdrage

62.500

62.500

62.500

62.500

62.500

Bijdrage KVO

7.500

Totale inkomsten

70.000

62.500

62.500

62.500

62.500

UITGAVEN

Schoon, heel en veilig

9.000

1.500

1.500

1.500

1.500

Attractiviteit & gastvrijheid

43.000

43.000

43.000

43.000

43.000

Bereikbaarheid en overig

3.500

3.500

3.500

3.500

3.500

Projectondersteuning

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

Management en administratie

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

Reserve

1.500

1.500

1.500

1.500

1.500

Totale uitgaven

70.000

62.500

62.500

62.500

62.500

4.3

De Vereniging is verplicht de activiteiten daadwerkelijk uit te voeren, behoudens voor zover het niet of niet volledig uitvoeren daarvan in redelijkheid niet van de vereniging kan worden gevergd, bijvoorbeeld omdat de werkelijke kosten daarvan hoger blijken dan begroot en daardoor het totaal de verstrekte BIZ-subsidie en de in artikel 12 bedoelde subsidies te boven gaan. Indien de Vereniging niet aan haar verplichtingen voldoet kan de Verordening worden ingetrokken, onverminderd de overige voor de gemeente uit deze overeenkomst voortvloeiende rechten.

(…)

Artikel 8

Deze overeenkomst is rechtens afdwingbaar, (…).

3.5.

Het door het bestuur van de vereniging opgestelde ‘BIZ jaarplan 2012 Hofkwartier’ (hierna: het Jaarplan 2012) bevat de volgende begroting voor het jaar 2012:

Begroting 2012

INKOMSTEN

Netto BIZ-bijdragen

€ 62.750,00

Rereservering uit jaarplan 2011

€ 13.250,00

Totale inkomsten

€ 76.000,00

UITGAVEN

Schoon, heel en veilig

€ 1.500,00

Attractiviteit & gastvrijheid

€ 51.000,00

Bereikbaarheid en overig

€ 4.750,002

Management- & Administratiekosten/project ondersteuning

€ 17.350,00

Reservemarge

€ 1.400,00

Totale uitgaven

€ 76.000,00

3.6.

In het Jaarplan 2012 worden de begrotingsposten ‘Schoon, heel & veilig’, ‘Attractiviteit & Gastvrijheid’ en Bereikbaarheid & overig’ als volgt gespecificeerd:

Schoon, heel & veilig 2012

Beschikbaar budget

€ 1.500,00

Activiteiten 2012

Collectieve winkelontzegging

€ 1.250,00

Graffiti- en posterverwijdering

€ 250,00

Schouw

€ 0

Totale uitgaven

€ 1.500,00

Attractiviteit & gastvrijheid 2012

Beschikbaar budget

€ 51.000,00

Activiteiten 2012

Kerstverlichting

€ 30.000,00

Aanschaf extra kerstverlichting

€ 8.000,00

Evenementen

€ 10.000,00

Onderhoud website

€ 3.000,00

Totale uitgaven

€ 51.000,00

Bereikbaarheid & overig 2012

Beschikbaar budget

€ 4.750,00

Activiteiten 2012

(Digitale) nieuwsbrief

€ 1.250,00

Bijdrage krant Het Hofkwartier

€ 3.500,00

Totale uitgaven

€ 4.750,00

3.7.

Het college heeft bij de ‘Beschikking BIZ-subsidie 2012’ van 14 februari 2012 de BIZ-subsidie voor 2012 bepaald op maximaal € 62.750, berekend op basis van de begrote opbrengst van de heffing van de BIZ-bijdrage voor dat jaar. In afwachting van de definitieve vaststelling van het subsidiebedrag heeft het college de vereniging een voorschot van 95 percent van het zo-even vermelde bedrag, oftewel € 59.612,50, verstrekt.

Rechtbank Den Haag 3

2.2

Belanghebbende is in beroep gekomen bij de Rechtbank.

2.3

In het proces-verbaal van haar mondeling uitspraak overweegt de Rechtbank:

5. In geschil is of verweerder terecht voor 2012 een BIZ-bijdrage van € 250 van eiser heeft geheven. Niet in geschil is dat de onroerende zaak van eiser is gelegen binnen de BI-zone, derhalve binnen het gebied waarbinnen de verordening van toepassing is. Evenmin is in geschil dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient.

(…)

9. In artikel 1, eerste lid, van de Experimentenwet Bl-zones is bepaald dat de gemeenteraad onder de naam BIZ-bijdrage een heffing kan instellen ter zake van binnen een bepaald gebied in de gemeente (Bl-zone) gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. Volgens het tweede lid van dit artikel is de BIZ-bijdrage een belasting die strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de Bl-zone.

10. In de in de Memorie van Toelichting wordt met betrekking tot de hiervoor genoemde bepalingen onder meer het volgende opgemerkt:

"Dit artikel bevat de expliciete bevoegdheid de belasting op te leggen zoals die wordt geëist door artikel 132, zesde lid, van de Grondwet, geeft de belastinggrondslag en karakteriseert de belasting als een bestemmingsheffing. De heffingsverordening zal nader moeten specificeren om welk gebied het gaat, welke activiteiten worden uitgevoerd, welke vereniging of stichting deze activiteiten uit zal voeren, welke kosten hieraan verbonden zijn en wat de hoogte van de heffing zal bedragen. Ook worden eisen gesteld aan het soort te subsidiëren activiteiten, naar verwachting vooral op het gebied van leefbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en veiligheid (zie ook paragraaf 7.1.2 in het algemene deel). Een belangrijke beperking is ook dat het moet gaan om behartiging van een publiek belang in de openbare ruimte. (...)" (MvT, Kamerstukken II 2007/2008, 31 430, nr. 3).

11. Naar het oordeel van de rechtbank laat het bepaalde in artikel 1, leden 1 en 2, van de Experimentenwet Bl-zones, mede gelet op de hiervoor aangehaalde passage uit de Memorie van Toelichting, de gemeenteraad niet de vrijheid om een BIZ-bijdrage in te voeren waarvan de opbrengst ingevolge de ter uitvoering van de verordening gesloten overeenkomst als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Experimentenwet Bl-zones, wordt gebruikt voor de bestrijding van andere kosten dan die welke zijn genoemd in artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet Bl-zones genoemde kosten.

12. In dit geval is de uitvoeringsovereenkomst BIZ Hofkwartier de overeenkomst als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Experimentenwet Bl-zones. De rechtbank is van oordeel dat de in deze overeenkomst opgenomen activiteiten deels zo globaal zijn omschreven dat niet vaststaat dat de BIZ-bijdrage uitsluitend wordt gebruikt voor kosten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet Bl-zones. Hoewel de onder de thema's 'Veilig en Schoon' en 'Bereikbaarheid en overig' gerangschikte activiteiten deels kunnen worden aangemerkt als activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de Bl-zone, geldt dit niet voor alle daar gerangschikte activiteiten. De onder het thema 'Attractiviteit en gastvrijheid' gerangschikte activiteiten vormen geen activiteiten gericht op activiteiten bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet Bl-zones.

Dit klemt naar het oordeel van de rechtbank te meer, nu blijkens de op het internet gepubliceerde jaarverslagen van de BIZ Hofkwartier, waarnaar eiser heeft verwezen en welke ter zitting zijn besproken, feitelijk ook slechts een klein deel van de BIZ subsidie wordt besteed aan activiteiten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet Bl-zones. Voor een aantal wel genoemde én mogelijk onder artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet Bl-zones vallende activiteiten, zoals pilot anders inzamelen bedrijfsafval, extra afval- en peukenbakken, aanpak fïetsenparkeerproblematiek, betere bewegwijzering, zijn in de jaren 2012-2013 in het geheel geen kosten begroot of gemaakt.

13. Zoals de rechtbank in zijn uitspraak van 24 januari 2013, LJN BZ1701, heeft overwogen volgt uit het in de Experimentenwet Bl-zones gekozen systeem, waarbij enerzijds een BIZ-bijdrage wordt geheven en anderzijds subsidie verleend, dat er een bestedingsverplichting rust op de voor de uitvoering van de activiteiten aangewezen vereniging of stichting. Verweerder heeft gesteld dat deze verplichting is neergelegd in artikel 8 van de uitvoeringsovereenkomst BIZ Hofkwartier. Dit artikel luidt:

Deze overeenkomst is rechtens afdwingbaar, en wordt - behoudens verplichtingen die naar hun aard eerder aanvangen - aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat de verordening wordt vastgesteld en in werking is getreden en de beschikking tot stand komen.

De rechtbank overweegt dat, voor zover uit deze bepaling al zou volgen dat verweerder de vereniging BIZ Hofkwartier heeft verplicht de overeengekomen activiteiten te verrichten en het gehele per jaar te ontvangen bedrag aan BIZ-subsidie te besteden aan deze activiteiten, verweerder in ieder geval niet aannemelijk heeft gemaakt dat en zo ja, op welke wijze, hij zich ervan heeft vergewist dat de overeenkomst is uitgevoerd.

14. Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan de door de formele wetgever in het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de Experimentenwet Bl-zones neergelegde voorwaarde voor de BIZ-bijdrage. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat geen BIZ-bijdrage kan plaatsvinden. De rechtbank zal daarom zowel de uitspraak op bezwaar als de aanslag BIZ-bijdrage vernietigen.

15. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

2.4

De Rechtbank heeft belanghebbendes beroep gegrond verklaard en de aanslag BIZ-bijdrage vernietigd.

Gerechtshof Den Haag 4

2.5

De Directeur is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof.

2.6

Het Hof heeft het geschil als volgt omschreven:

4.1.

In geschil is of de Inspecteur de aanslag terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de krachtens de Verordening geheven BIZ-bijdrage strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone.

2.7

Het Hof heeft ten aanzien van het geschil overwogen:

7.1

Naar volgt uit de bewoording van artikel 1, lid 2, van de Experimentenwet en gelet op de bedoeling van de wetgever, zoals deze blijkt uit de in onderdeel 10 van de uitspraak van de rechtbank geciteerde passage uit de memorie van Toelichting, eist de wet dat uitsluitend kosten van activiteiten waarmee mede een publiek belang in de openbare ruimte wordt behartigd uit de opbrengst van de BIZ-bijdrage worden bestreden (hierna: het publiekbelangvereiste).

7.2

Naar het oordeel van het Hof voldoen de activiteiten waarvan de kosten uit de opbrengst van de BIZ-bijdrage Hofkwartier worden bestreden, niet aan het publiekbelangvereiste. Bij dit oordeel neemt het Hof het volgende in aanmerking.

7.3

De kosten van de activiteiten die uit de opbrengst van de BIZ-bijdrage worden bestreden, zoals vermeld in de begroting die is opgenomen in de Uitvoeringsovereenkomst (zie onder 3.5 en 3.6; hierna: de Begroting) en die voor het jaar 2012 is ingevuld en – kennelijk op de voet van artikel 4.2, tweede volzin, van de Uitvoeringsovereenkomst – is aangepast in het Jaarplan 2012, kunnen worden onderverdeeld in directe kosten en indirecte kosten. De directe kosten zijn rechtstreeks toerekenbaar aan de activiteiten in de categorieën ‘Schoon, heel & veilig’, ‘Attractiviteit & gastvrijheid’ en ‘Bereikbaarheid & overig’. De indirecte kosten (in de Begroting aangeduid als Projectondersteuning, Management en administratie en Reserve; in het Jaarplan 2012 aangeduid als Management- & Administratiekosten/project ondersteuning en Reservemarge) zijn niet rechtstreeks aan deze activiteiten toerekenbaar. Naar de opvatting van het Hof dienen bij de beoordeling of is voldaan aan het publiekbelangvereiste de indirecte kosten naar evenredigheid van de kosten van de activiteiten in de categorieën ‘Schoon, heel & veilig’, ‘Attractiviteit & gastvrijheid’ en ‘Bereikbaarheid & overig’ aan die activiteiten te worden toegerekend. Ter zitting van het Hof hebben partijen met deze opvatting ingestemd.

7.4

De in de Begroting en het Jaarplan 2012 voor het jaar 2012 geraamde kosten van de activiteiten in de categorie ‘Schoon, heel & veilig’ bedragen € 1.500. In het Jaarplan 2012 zijn deze activiteiten voor het jaar 2012 ingevuld; het betreft ‘Collectieve winkelontzegging’ en ‘Graffiti- en posterverwijdering’. Gelet op deze invulling en de daarop gegeven toelichting acht het Hof aannemelijk dat met de activiteiten in de categorie ‘Schoon, heel en veilig’ een publiek belang in de openbare ruimte wordt behartigd.

7.5

De in de Begroting en in het Jaarplan 2012 voor het jaar 2012 geraamde kosten van de activiteiten in de categorie ‘Attractiviteit & gastvrijheid’ bedragen respectievelijk € 43.000 en € 51.000. In het Jaarplan 2012 zijn deze activiteiten nader ingevuld; het gaat om ‘Kerstverlichting’(€ 30.000), ‘Aanschaf extra kerstverlichting’ (€ 8.000), ‘Evenementen’ (€ 10.000) en ‘Onderhoud website’ (€ 3.000). Uit hetgeen uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting over deze activiteiten blijkt, leidt het Hof af dat zij eerst en vooral zijn gericht op de promotie van de in de BI-zone gevestigde winkels en horecagelegenheden in de donkere dagen van het jaar (‘Kerstverlichting en ‘Aanschaf extra kerstverlichting’), in het kader van Koninginnedag en andere straatfeesten (‘Evenementen’) en op het internet (‘Onderhoud website’). Daarbij kent het Hof wat betreft de activiteiten ‘Kerstverlichting’, ‘Aanschaf extra kerstverlichting’ en ‘Evenementen’ mede betekenis toe aan de omstandigheid dat, naar ter zitting is gebleken, het aanbrengen van kerstverlichting en het organiseren van evenementen in het Hofkwartier niet pas na de invoering van de BI- zones ter hand zijn genomen. In eerdere jaren zorgde de winkeliersvereniging voor (de bekostiging van) deze activiteiten, naar aannemelijk is omdat zulks in het belang van haar leden was. Gelet op het een en ander is het Hof van oordeel dat de activiteiten in de categorie ‘Attractiviteit & gastvrijheid’ hooguit zijdelings verband houden met het publieke belang in de openbare ruimte. Mitsdien voldoen deze activiteiten niet aan het publiekbelangvereiste.

7.6

De in de Begroting en het Jaarplan 2012 voor het jaar 2012 geraamde kosten van de activiteiten in de categorie ‘Bereikbaarheid en overig’ bedragen respectievelijk € 3.500 en € 4.750. In het Jaarplan 2012 zijn deze activiteiten voor het jaar 2012 ingevuld; het betreft de ‘Digitale nieuwsbrief’ en de ‘Bijdrage krant Het Hofkwartier’. Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting blijkt dat met de ‘Digitale brief’ de communicatie met de ondernemers in de BI-zone wordt onderhouden en dat de bijdrage aan Het Hofkwartier wordt verstrekt met als doel het aantal (herhalings-)bezoeken aan de BI-zone te vergroten. Hieruit leidt het Hof af dat de beide activiteiten eerst en vooral zijn gericht op de promotie van de in de BI-zone gevestigde winkels en horecagelegenheden. Gelet op het een en ander is het Hof van oordeel dat de activiteiten in de categorie ‘Bereikbaarheid en overig’ hooguit zijdelings verband houden met het publieke belang in de openbare ruimte. Mitsdien voldoen deze activiteiten niet aan het publiekbelangvereiste.

7.7

Uit het vorenstaande blijkt dat van de in de Begroting en het Jaarplan 2012 vermelde directe kosten niet meer dan een te verwaarlozen gedeelte zich (in beginsel; zie hierna) leent voor financiering door middel van een BIZ-bijdrage. Omdat, naar volgt uit hetgeen onder 7.3 is overwogen, bij de beoordeling of is voldaan aan het publiekbelangvereiste de indirecte kosten naar evenredigheid van de kosten van de activiteiten in de categorieën ‘Schoon, heel & veilig’, ‘Attractiviteit & Gastvrijheid’ en ‘Bereikbaarheid & overig’ aan die activiteiten dienen te worden toegerekend, geldt hetzelfde voor de totale in de Begroting en het Jaarplan 2012 vermelde kosten. Naar het oordeel van het Hof heeft de gemeentelijke wetgever onder deze omstandigheden, door de heffing van een BIZ-bijdrage ter bestrijding van de kosten van de in de Begroting en het Jaarplan 2012 genoemde activiteiten in te voeren, de grenzen van zijn regelgevende bevoegdheid overschreden. Mitsdien is de Verordening onverbindend en dient te worden beslist zoals hierna is vermeld.

2.8

Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

3 Het geding in cassatie

3.1

B&W gemeente Den Haag heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.

3.2

B&W gemeente Den Haag heeft twee cassatiemiddelen voorgesteld.

3.3

Het eerste cassatiemiddel luidt als volgt:

Schending en/of verkeerde toepassing van het recht, in het bijzonder art. 1 van de Experimentenwet BI-zones, althans verzuim van vormen, doordat het Hof heeft geoordeeld dat de activiteiten waarvan de kosten uit de opbrengst van de BIZ-bijdrage Hofkwartier worden bestreden, niet voldoen aan het publiekbelangvereiste.

3.4

Ter toelichting op dit middel voert B&W gemeente Den Haag het volgende aan:

In rov. 7.2 overweegt het Hof:

"Naar het oordeel van het Hof voldoen de activiteiten waarvan de kosten uit de opbrengst van de BIZ-bijdrage worden bestreden, niet aan het publiekbelangvereiste."

Volgens het Hof zijn de voor het jaar 2012 geraamde activiteiten eerst en vooral gericht op de promotie van de in de BI-zone gevestigde winkels en horecagelegenheden in de donkere dagen van het jaar, in het kader van Koninginnedag en andere straatfeesten en op het Internet. Dit oordeel van het Hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting dan wel is onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd en daartoe voeren wij het volgende aan.

Uit de tekst en de wetgeschiedenis van art. 1 van de Experimentenwet Bl-zones (hierna: Experimentenwet BIZ) blijkt dat de wetgever van mening is geweest dat de vraag of bepaalde activiteiten al dan niet in het voldoende mate het publieke belang dienen, in het politieke domein van de lokale overheid dient te worden beantwoord.

In de Wetgeschiedenis van de Experimentenwet BIZ is in de Memorie van Toelichting daaromtrent dan ook het volgende opgemerkt5:

"De uitgangspunten van het wetsvoorstel zijn de volgende.

1. Een BGV-zone is «van, voor en door ondernemers». De initiatiefnemende ondernemers bepalen welke activiteiten zij in de BGV-zone willen ontplooien, richten een vereniging of stichting op en gaan in overleg met de gemeente. Als de BGV-zone tot stand komt, wordt de opbrengst van de BGV-bijdrage als subsidie uitgekeerd aan de vereniging of stichting, die vervolgens zelf zorgt dat de activiteiten worden uitgevoerd.

2. Instelling van een BGV-zone dient het gezamenlijk belang van de ondernemers en geschiedt tevens in het algemeen belang (bijvoorbeeld leefbaarheid of veiligheid). De gemeente beoordeelt of de activiteiten in voldoende mate het algemeen belang dienen (onderstreping gemeente Den Haag).

3. Een BGV-zone is voor aanvullende activiteiten ten opzichte van de diensten van de gemeente.

4. Een BGV-zone kan alleen ingesteld worden als er aantoonbaar draagvlak is onder de ondernemers op de bedrijvenlocatie.

5. De organisatie van de BGV-zone moet transparant en kostenefficiënt zijn en verantwoording afleggen aan de ondernemers in de BGV-zone.

6. BGV-zones hebben een beperkte duur (maximaal vijf jaar). Om de BGV-zone te verlengen moet de procedure herhaald worden (een nieuwe verordening en een nieuw draagvlakonderzoek)."

Bij de toelichting op artikel 4 van de Experimentenwet BIZ heeft men het volgende opgemerkt6:

"Na volledige afweging van alle belangen door de gemeenteraad en vaststelling van de verordening vindt de draagvlakmeting plaats".

Met deze passage heeft de wetgever aldus nogmaals benadrukt dat de gemeenteraad een afweging van alle belangen dient te maken en daarna de verordening dient vast te stellen. Tot deze afweging behoort ook de beoordeling of de activiteiten in voldoende mate voldoen aan art. 1 van de Experimentenwet BIZ.

Tijdens de verdere parlementaire behandeling is door de toenmalige Tweede Kamerfractie van de PvdA opgemerkt dat zij een heldere afbakening van de activiteiten die onder een BGV-zone (later omgedoopt tot BI-zone) vallen belangrijk vindt en daarom is gevraagd of toonaangevende evenementen en citymarketing daar onderdeel van kunnen zijn. In de Nota naar aanleiding van verslag is daaromtrent het volgende opgemerkt7:

"In het wetsvoorstel is bepaald dat de activiteiten van een BGV-zone gericht moeten zijn op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander (mede) publiek belang in de openbare ruimte van de BGV-zone. Dit is bewust tamelijk ruim geformuleerd, enerzijds omdat het een experiment betreft, anderzijds om de gemeenteraad, in samenspraak met de ondernemers, de ruimte te geven deze afweging te maken. De vraag of bepaalde activiteiten in voldoende mate het publiek belang dienen hoort ook in het politieke domein beantwoord te worden (onderstreping gemeente Den Haag)."

De wetgever is van mening geweest dat de keuze voor de te bekostigen activiteiten in een BI-zone afhangt van de keuzes die door de lokale ondernemers en de gemeente gemaakt worden en dat de gemeente zelf dient te beoordelen of de activiteiten in voldoende mate het algemeen belang dienen. Juist doordat een BI-zone altijd lokaal maatwerk betreft, heeft de wetgever bewust gekozen voor een ruime omschrijving van de te financieren activiteiten en dient de gemeente(raad) zelf te beoordelen of sprake is van kosten die verbonden zijn aan activiteiten die voldoen aan de eisen van artikel 1, tweede lid, van de Experimentenwet BIZ.

Deze afweging heeft de gemeenteraad van Den Haag in 2009 gemaakt met het vaststellen van het voorstel van het college van burgemeester en wethouders om BI-zones in Den Haag in te voeren. Het betreffende raadsbesluit (rv 97 / RIS 164920) is als bijlage bij het verweerschrift aan de rechtbank gevoegd. In dit raadsbesluit is in algemene zin aan het begrip publieke belang invulling gegeven en is bepaald dat "zolang de activiteiten vallen binnen de grenzen van de Experimentenwet BIZ en het gemeentelijk beleid en ze het publieke belang, zoals het algemeen ondernemersklimaat, mede dienen, zal de gemeente daaraan zijn medewerking verlenen".

Deze afweging heeft de gemeenteraad van Den Haag ook ten aanzien van de Verordening BI-zone Hofkwartier 2011 gemaakt en door deze verordening vast te stellen heeft de raad geoordeeld dat de activiteiten voldoen aan de eisen van de Wet BIZ en het hiervoor gememoreerde raadsbesluit. De Verordening BI-zone Hofkwartier 2011 is daarmee dan ook binnen de door wetgever gestelde kaders gebleven.

In de recent gepubliceerde Nota naar aanleiding van het verslag, bij het Voorstel van wet houdende regels voor bedrijveninvesteringszones (wetsvoorstel 33 917, de opvolger van de Experimentenwet BIZ), is wederom aangegeven dat de gemeenteraad bij uitstek het democratische forum is waarbinnen de afweging dient plaats te vinden welke activiteiten vallen binnen de doelstelling die aan de BIZ-heffing is verbonden. De wetgever geeft hier zelfs aan dat hij vindt dat de rechter dat ten onrechte niet heeft onderkend. In dat kader verwijzen wij naar de navolgende passage8:

"In een enkel geval was de rechter minder terughoudend bij de beoordeling of uitgaven in het algemene belang zijn dan door de regering is beoogd. Naar het oordeel van de regering dient vooral de gemeente te waarborgen dat de opbrengsten van de heffing ten goede komen aan de doelen die in de wet worden beschreven. Mede naar aanleiding hiervan is de doelstelling van de BIZ-bijdrage verduidelijkt en is de activiteitencategorie "economische ontwikkeling" toegevoegd. Ook is in de memorie van toelichting daarom sterker aangezet dat de gemeenteraad bij uitstek het democratische forum is waarbinnen de brede afweging dient plaats te vinden welke activiteiten vallen binnen de doelstelling die aan de BIZ-heffing is verbonden".

Door te oordelen dat voornoemde activiteiten niet aan het publiekbelangvereiste voldoen en de gemeentelijke wetgever de grenzen van zijn regelgevende bevoegdheid heeft overschreden, heeft het Hof in onze optiek miskend dat de beoordeling of bepaalde activiteiten al dan niet in voldoende mate het publiek belang dienen, door de gemeenteraad dient te geschieden. Om deze reden kan de uitspraak ons inziens niet in stand blijven.

3.5

Het tweede cassatiemiddel luidt als volgt:

Schending en/of verkeerde toepassing van het recht, in het bijzonder art. 1 van de Experimentenwet BI-zones, althans verzuim van vormen, doordat het Hof bij de beoordeling of voldaan is aan het criterium 'ander mede publiek belang" mede betekenis heeft toegekend aan het feit dat een aantal activiteiten niet pas na invoering van de BI-zone ter hand zijn genomen.

3.6

Ter toelichting op dit middel voert B&W gemeente Den Haag het volgende aan:

In rov. 7.5, overweegt het Hof:

"De in de Begroting en in het Jaarplan 2012 voor het jaar 2012 geraamde kosten van de activiteiten in de categorie 'Attractiviteit & gastvrijheid' bedragen respectievelijk € 43.000 en € 51.000. In het Jaarplan 2012 zijn deze activiteiten nader ingevuld; het gaat om 'Kerstverlichting'(€ 30.000), 'Aanschaf extra kerstverlichting' (€ 8.000), 'Evenementen' (€ 10.000) en 'Onderhoud website' (€ 3.000). Uit hetgeen uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting over deze activiteiten blijkt, leidt het Hof af dat zij eerst en vooral zijn gericht op de promotie van de in de BI-zone gevestigde winkels en horecagelegenheden in de donkere dagen van het jaar ('Kerstverlichting en 'Aanschaf extra kerstverlichting'), in het kader van Koninginnedag en andere straatfeesten ('Evenementen') en op het internet ('Onderhoud website'). Daarbij kent het Hof wat betreft de activiteiten 'Kerstverlichting', 'Aanschaf extra kerstverlichting' en 'Evenementen' mede betekenis toe aan de omstandigheid dat, naar ter zitting is gebleken, het aanbrengen van kerstverlichting en het organiseren van evenementen in het Hofkwartier niet pas na de invoering van de BI-zones ter hand zijn genomen. In eerdere jaren zorgde de winkeliersvereniging voor (de bekostiging van) deze activiteiten, naar aannemelijk is omdat zulks in het belang van haar leden was. Gelet op het een en ander is het Hof van oordeel dat de activiteiten in de categorie 'Attractiviteit & gastvrijheid' hooguit zijdelings verband houden met het publieke belang in de openbare ruimte. Mitsdien voldoen deze activiteiten niet aan het publiekbelangvereiste. "

Bij het oordeel dat de activiteiten 'Kerstverlichting', 'Aanschaf extra kerstverlichting' en 'Evenementen' niet aan het aan het publiekbelangvereiste voldoen, omdat deze slechts zijdelings verband houden met het publieke belang in de openbare ruimte, heeft het Hof mede betekenis toegekend aan het feit dat deze activiteiten niet pas na de invoering van de BI-zone ter hand zijn genomen. Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting dan wel is onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.

In de eerste plaats omdat de omstandigheid dat een activiteit al dan niet voorafgaand aan de invoering van een BI-zone reeds ter hand is genomen, dan wel uitgevoerd wordt, niet relevant kan zijn bij de beoordeling of deze activiteiten in voldoende mate voldoen aan het publiekbelangvereiste. Bij een dergelijke redenering zou bijvoorbeeld ook het verwijderen van graffiti of het verbeteren van reeds bestaande camerabewaking - ondanks dat deze door de wetgever zijn genoemd als voorbeelden van activiteiten die met een BIZ-bijdrage kunnen worden gefinancierd - niet aan de eisen van art. 1 van de Experimentenwet voldoen, indien deze voorafgaand aan de instellingen van de BI-zone ook al door de ondernemers(vereniging) verzorgd werden. Of een activiteit al dan niet in voldoende mate aan het publiekbelangvereiste voldoet, kan niet mede afhankelijk worden gesteld van het feit dat deze voorafgaand aan de invoering van de BI-zone gedeeltelijk of geheel door de ondernemers zelf verzorgd dan wel gefinancierd werd.

Voornoemd oordeel is bovendien in strijd met de bedoelingen van de wetgever in formele zin.

Daartoe verwijzen wij Uw Raad naar de Memorie van Toelichting, waarin het volgende is opgenomen9:

De activiteiten die de ondernemers in aanvulling daarop willen uitvoeren kunnen nieuwe aanvullende voorzieningen betreffen of kunnen gaan om een intensivering van bestaande activiteiten (zoals bijvoorbeeld vaker schoonmaken). In het buitenland zijn de activiteiten veelal gericht op de thema's schoon, heel en veilig of een ander thema met een (mede) publiek belang zoals bijvoorbeeld de bereikbaarheid van het gebied. Concreet kan gedacht worden aan activiteiten als het verbeteren van de verkeersvoorzieningen, de bewegwijzering, de groenvoorziening, afvalinzameling, verlichting, schoonmaak, onderhoud, brandveiligheid, graffitiverwijdering en het vergroten van de veiligheid door bijvoorbeeld extra surveillance, hekwerken en camerabewaking.

De wetgever is aldus expliciet van mening geweest dat de activiteiten die met de opbrengsten van een BIZ-heffing kunnen worden gefinancierd, eveneens kunnen bestaan uit het intensiveren van reeds bestaande activiteiten. Het is evident dat bij het intensiveren van reeds bestaande activiteiten, in vrijwel alle gevallen sprake zal zijn van activiteiten die voorafgaand aan de invoering van de BI-zone reeds geheel (of gedeeltelijk) door de ondernemers(vereniging) verzorgd dan wel bekostigd werden. Het oordeel van het Hof komt er dan ook in feite op neer dat het intensiveren van reeds bestaande activiteiten niet mogelijk zal zijn.

In de visie van het Hof zijn reeds bestaande activiteiten namelijk (vooral) in het belang van de leden van de ondernemers-/winkeliersvereniging en houden deze slechts zijdelings verband met het publieke belang in de openbare ruimte. Daarmee heeft het Hof miskend dat activiteiten die voorafgaand aan de invoering van een BI-zone al deels of geheel verzorgd dan wel gefinancierd werden door de ondernemers zelf, wel degelijk kunnen voldoen aan het publiek belangvereiste. Het feit dat bepaalde activiteiten in het belang van de ondernemers zijn, sluit ons inziens niet uit dat ook sprake is van een (mede) publiek belang. Integendeel, de wetgever heeft uitdrukkelijk bepaald dat sprake dient te zijn van een mede publiek belang, hetgeen impliceert dat de activiteiten naast een publiek belang ook een ander belang kunnen dienen, zoals bijvoorbeeld een (commercieel) belang van de bijdrageplichtige(n). Bij iedere BI-zone zal dan ook sprake zijn van activiteiten die deels het collectieve belang van de ondernemers/bijdrageplichtigen dienen en deels het algemene belang. In de eerder genoemde Memorie van Toelichting is dat ook benadrukt, aangezien daarin is opgemerkt dat het collectieve belang van ondernemers samenvalt met de algemene belang van een kwalitatief hoogwaardige bedrijfsomgeving10

Zoals onder middel 1 reeds vermeld is, dient bovendien de gemeenteraad te beoordelen of de activiteiten in voldoende mate het publieke belang dienen en deze beoordeling dient zich te beperken tot de activiteiten zelf (en kan niet afhankelijk zijn van de wijze waarop deze voor de instelling van de BI-zone werden gefinancierd). De gemeenteraad is van mening geweest dat de met de BIZ-heffing te financieren activiteiten in voldoende mate zowel de belangen van de ondernemers als het algemene belang dienen en heeft daarom besloten om de verordening vast te stellen en de heffing in te voeren. Door bij de beoordeling van de activiteiten mede belang toe te kennen aan het feit dat een deel van de activiteiten in het verleden reeds door een ondernemersvereniging of de ondernemers ter hand werd genomen, heeft het Hof de bedoelingen van de wetgever miskend. Dit oordeel geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is onvoldoende gemotiveerd. Om deze redenen kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven.

4 Wetgeving, wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur

5 Beschouwing en beoordeling

6 Conclusie