Parket bij de Hoge Raad, 01-12-2016, ECLI:NL:PHR:2016:1239, 16/01877
Parket bij de Hoge Raad, 01-12-2016, ECLI:NL:PHR:2016:1239, 16/01877
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 1 december 2016
- Datum publicatie
- 16 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2016:1239
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1325, Contrair
- Zaaknummer
- 16/01877
Inhoudsindicatie
Het geschil spitst zich toe op de fiscale kwalificatie van het met verplichte verkoop van certificaten van aandelen in verband met ontslag geleden verlies en een ter zake daarvan toegekende schadevergoeding, beide groot € 300.000, alsmede de gevolgen daarvan voor de ingehouden loonbelasting.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende bij de verplichte verkoop van de certificaten een verlies heeft geleden. Dit verlies vormt negatief loon. De betaling van € 300.000 is door de werkgever gedaan om belanghebbende hiervoor te compenseren. Zij kan volgens de Rechtbank niet los worden gezien van dat verlies. Belanghebbende heeft aldus per saldo geen voordeel genoten, zodat geen sprake is van loon, aldus de Rechtbank.
Naar ’s Hofs oordeel houdt de aan belanghebbende betaalde schadevergoeding van € 300.000 oorzakelijk verband met het (kennelijk onredelijk) ontslag van belanghebbende. Zij is uit hoofde van (de beëindiging van) de dienstbetrekking genoten en moet als loon worden aangemerkt. Volgens het Hof biedt artikel 13a van de Wet LB 1964 geen grond de schadevergoeding in een eerder jaar dan 2010 in aanmerking te nemen, dan wel om in 2010 rekening te houden met het negatieve loon uit 2007 of 2008.
Naar de mening van de A-G heeft het Hof uit de vaststaande feiten terecht afgeleid dat de schadevergoeding behoort tot het loon. Nu de schadevergoeding ziet op schade geleden door een werkgeversregeling in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking, is volgens de A G naar maatschappelijke opvattingen sprake van een beloningsvoordeel.
Volgens de A-G vormt het vermogensverlies gelet op het arrest HR BNB 2016/156 negatief loon. Zijns inziens moet voor het genietingstijdstip worden aangesloten bij de regeling artikel 3.147 Wet IB 2001, dat in zijn optiek in feite een ‘kasstelsel’ inhoudt.
De A-G leest in de klachten van belanghebbende tevens een beroep op redelijke wetstoepassing. Hij wijst erop dat belanghebbende het geleden nadeel nimmer als negatief loon heeft aangegeven. Dat is inmiddels ook niet meer (ambtshalve) mogelijk Een redelijke wetstoepassing vergt volgens de A-G evenwel dat heffing en aftrek in een geval als het onderhavige ‘glad’ moeten lopen. Volgens hem bestaat er geen redelijke grond om belanghebbende belasting te laten betalen, terwijl hij ter zake de relevante gebeurtenissen, in samenhang bezien, per saldo geen voordeel heeft genoten.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond dient te worden verklaard.
Conclusie
mr. R.E.C.M. Niessen
Advocaat-Generaal
Conclusie van 1 december 2016 inzake:
Nr. Hoge Raad: 16/01877 |
[X] |
Nr. Gerechtshof: 13/00943 Nr. Rechtbank: AWB 12/1371 |
|
Derde Kamer B |
tegen |
Loonbelasting 2010 |
Staatssecretaris van Financiën |
1 Inleiding
Aan [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) is op 8 oktober 2010 door zijn voormalig werkgever, [A] Holdings BV (hierna: [A]), een schadevergoeding betaald ten bedrage van € 300.000, waarop loonbelasting ten bedrage van € 156.000 is ingehouden.
De Inspecteur1 heeft het tegen deze inhouding gemaakte bezwaar bij uitspraak van 13 februari 2012 ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank). Bij uitspraak van 26 juli 2013 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, een teruggaaf loonbelasting van € 156.000 verleend en een vergoeding van proceskosten en het griffierecht toegekend.2
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof). Bij uitspraak van 26 februari 2016 heeft het Hof het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank vernietigd.3
Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft daarop gerepliceerd. De Staatssecretaris heeft afgezien van dupliek.
In cassatie spitst het geschil zich toe op de fiscale kwalificatie van met een gedwongen verkoop van certificaten van aandelen geleden verlies en een ter zake daarvan toegekende schadevergoeding, beide groot € 300.000, alsmede de gevolgen daarvan voor de ingehouden loonbelasting.
2 De feiten en het geding in feitelijke instanties
Feiten (ontleend aan de uitspraak van het Hof)
Het Hof heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, door de Rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden overgenomen:
Belanghebbende was binnen [A] werkzaam in de functie van Chief Financial Officer (“CFO”), in welke hoedanigheid hij tevens lid was van de ‘Board’ van [A].
Op 12 mei 2006 is [A] overgenomen door een groep investeerders, te weten [B] BV, [C] en [D] SARL. In het kader van deze transactie is het [A] Management Participatieprogramma (hierna: het participatieprogramma) geïntroduceerd. Onder dit participatieprogramma konden de managers, waaronder belanghebbende, certificaten van aandelen [A] verkrijgen. Belanghebbende is in juli 2006 deelnemer geworden in het participatieprogramma door de aankoop van 600 certificaten van aandelen van € 500 per stuk, in totaal derhalve voor een bedrag ad € 300.000. Belanghebbende heeft dit bedrag uit zijn eigen vermogen betaald. Belanghebbende heeft de voorwaarden behorende bij het participatieprogramma geaccepteerd door ondertekening van de relevante documenten, waaronder de ‘Shareholders Agreement’. De relevante artikelen uit de ‘Shareholders Agreement’ waarin de investeerders worden aangeduid als ‘Investors’ luiden, voor zover van belang, als volgt:
“ 13. Termination of Employment
In the event of the Termination of Employment of a Manager;
(i) the Investor shall have the right to purchase from such Manager all, but not less than all, of his Unvested Management Equity Depository Receipts (at the price set out in Clause 13.3 below) and his Vested Management Equity Depository Receipts (at the price set out in Clause 13.4 below), with each Investor having the right to purchase 50% of such Management Equity Depository Receipts (...)
In case of a Termination of Employment Exception of a Manager, in addition to the provisions set forth in Clause 13.1, the relevant Manager shall also have the right to compel the Investors to purchase all, but not less than all, of his Vested Management Equity Depository Receipts from such Manager at the price set out in Clause 13.4. In such event, each Investor shall be bound to purchase 50% of such Vested Management Equity Depository Receipts, unless agreed otherwise between the Investors.
The price to be paid for any Unvested Management Equity Depository Receipts that are acquired by the Investors in accordance with this Clause 13, shall be the lesser of (i) the original purchase price paid for such Unvested Management Equity Depository Receipts and (ii) the Fair Market Value of such Unvested Management Equity Depositoty Receipts at the time of the Termination of Employment.
The price to be paid for any Vested Management Equity Depository Receipts that are transferred in accordance with this Clause 13, shall be the Fair Market Value of such Vested Management Equity Depository Receipts at the time of the Termination of Employment.
(...)
For purposes of this Clause 13 and Clause 27.2 below and subject to Clause 14.3:
“Vested Management Equity Depository Receipts” shall mean Management Equity Depository Receipts that have vested in accordance with the following schedule:
(i) the Management Equity Depositoty Receipts held by each Manager born after 1944 shall vest for 20% per annum, calculated from 1 January 2006 (...)
(...)
15 Lock-up
Except as expressly permitted or required under this Agreement, including without limitation pursuant to Clause 13, Clause 16, Clause 17 or Clause 18, each of the Managers agrees that he shall not, prior to December 31, 2012 (the “Manager Lock-up Period”), enter into a Disposal of any Depositoty Receipts or any legal interest thereover. Notwithstanding the Manager Lock-up Period, each Manager shall be permitted to transfer Depository Receipts upon the consent of an A Director and a B Director of Target Parent. (...)
(...)