Parket bij de Hoge Raad, 12-04-2016, ECLI:NL:PHR:2016:582, 14/06558
Parket bij de Hoge Raad, 12-04-2016, ECLI:NL:PHR:2016:582, 14/06558
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 april 2016
- Datum publicatie
- 5 juli 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2016:582
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1319, Gevolgd
- Zaaknummer
- 14/06558
Inhoudsindicatie
Medeplegen inbraken. HR maakt opmerkingen bij ECLI:NL:HR:2014:3474 en ECLI:NL:HR:2015:716. I.c. slagende bewijsklacht medeplegen.
Conclusie
Nr. 14/06558 Zitting: 12 april 2016 |
Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
-
De verdachte is bij arrest van 23 december 2014 door het gerechtshof Amsterdam wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen. Ten slotte heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, één en ander zoals nader in het arrest omschreven.
-
Er bestaat samenhang met de zaken tegen de medeverdachten [betrokkene 5] (15/00057) en [betrokkene 6] (15/00058). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
-
Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
-
Het middel behelst de klacht dat het hof de bewezenverklaring onvoldoende met redenen heeft omkleed.
-
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 8 oktober 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
- uit een woning, perceel [a-straat 1] , heeft weggenomen een tas (Louis Vuitton) en een tas (Chloe) en een fotocamera en een telefoon (Blackberry) en een laptop (MacBook) en twee televisies (Samsung en Denver) en een jas (Woolrich) en een paspoort (op naam van [betrokkene 1] ) en zonnebrillen (Dior en Ray-Ban en Gucci en Bausch & Lomb) en een paar sportschoenen (Nike) en kettingen en ringen en een armband en handschoenen en een autosleutel (Mercedes), toebehorende aan [betrokkene 1] ,
en
- uit Café [A] , perceel [b-straat 1] , dat in verbinding staat met genoemde woning, flessen rum (Bacardi) en flessen whiskey en blikjes Red Bull en een geldbedrag en een geldbak (afkomstig van een gokkast) toebehorende aan [betrokkene 2] en/of [A] , waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door het raamkozijn van het raam van de slaapkamer van die woning (perceel [a-straat 1] ) te forceren en in te klimmen in de slaapkamer van die woning (perceel [a-straat 1] )”.
6. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de aanvulling, zoals bedoeld in art. 365a Sv, in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat niet uit het dossier blijkt dat de verdachte betrokken is geweest bij de inbraak en diefstallen uit de woning van [betrokkene 1] en café [A] . In het dossier wordt door de getuige enkel gesproken van drie Noord-Afrikaanse/Marokkaanse mannen, terwijl de verdachte een vierde persoon is in de auto en een negroïde uiterlijk heeft. Ook is er verder geen enkel bewijs dat de verdachte binnen is geweest in een van de panden of op enige andere wijze betrokken is geweest bij de ten laste gelegde feiten. Voor medeplegen is dan ook onvoldoende bewijs, hetgeen zou moeten leiden tot vrijspraak, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op 8 oktober 2012 om 6:36 uur belt getuige [betrokkene 3] de politie met de melding dat hij heeft gezien dat een man door een geopend raam van een benedenwoning aan de [a-straat 1] te Amsterdam naar binnen ging. Kort daarna zag de getuige dat via hetzelfde raam drie mannen de woning verlieten. De getuige merkt op dat zij allen donker gekleed waren en vermoedelijk van Noord-Afrikaanse/Marokkaanse afkomst waren. De getuige zag ook dat een van de mannen een zwarte Adidas trainingsbroek met witte strepen droeg.
Verbalisant [verbalisant 4] krijgt om 6:37 uur de melding door van een inbraak door drie personen in perceel [a-straat 1] en is in de directe omgeving aanwezig. Hij spoedt zich richting de plaats delict en onderweg treft hij een personenauto aan, komende uit de richting van de Rijpgracht en gaande in de richting van de Willem de Zwijgerlaan. Tegelijkertijd krijgt hij de resterende hiervoor genoemde informatie over de inbraak door. Omdat de inzittenden volgens hem aan het signalement voldoen, gaat hij achter de personenauto, een zwarte Toyota Yaris, aan. Als deze wordt staande gehouden, ziet verbalisant dat zich in de personenauto personen bevinden die voldoen aan het signalement zoals dat is verspreid, waarvan de persoon die links achter in de auto zit gekleed is in een zwarte trainingsbroek met drie witkleurige verticale strepen over de broekspijp, welke door de verbalisant herkend wordt als van het merk Adidas. De verdachten worden aangehouden. Bij de veiligheidsfouillering van de verdachte wordt in zijn onderbroek een Mercedes-autosleutels aangetroffen. Deze sleutels blijken afkomstig te zijn uit de woning aan de [a-straat 1] . De verdachte heeft over de aanwezigheid van deze sleutels in zijn onderbroek uitsluitend verklaard dat hij deze heeft gevonden op het Karel Doormanplein, zonder te verklaren wanneer. Gelet op het feit dat de autosleutels in zijn onderbroek zijn aangetroffen en hij hiervoor geen verklaring heeft gegeven, gaat het hof er vanuit dat hij de aanwezigheid van de sleutels kennelijk wilde verhullen. Het hof acht zijn verklaring dat hij de sleutels heeft gevonden gelet hierop niet aannemelijk.
Voor de drie medeverdachten geldt dat hun betrokkenheid bij de diefstal zoals ten laste gelegd naar het oordeel van het hof kan worden vastgesteld. Zo zijn de gestolen goederen in de kelderbox van medeverdachte [betrokkene 4] aangetroffen en zijn van hem en van medeverdachte [betrokkene 6] dactyloscopische sporen aangetroffen op gestolen goederen, dan wel op de plaats delict. Medeverdachte [betrokkene 5] droeg op het moment van de aanhouding een zwarte Adidas trainingsbroek, vergelijkbaar met de broek die door de getuige [betrokkene 3] is beschreven.
Van de verdachte zijn geen dactyloscopische sporen aangetroffen. Nu de in de woning gestolen autosleutels in de onderbroek van de verdachte zijn aangetroffen, zeer korte tijd na het vertrek van de drie door het raam en de verdachte zich op korte afstand (blijkens de door de advocaat-generaal overgelegde plattegrond) van de plaats delict bevond, namelijk in de personenauto die door verbalisant [verbalisant 4] werd opgemerkt en achtervolgd, in aanwezigheid van drie anderen die betrokken waren bij de diefstallen, en de verdachte hiervoor geen enkele aannemelijke en/of controleerbare verklaring heeft gegeven, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte deze autosleutels door diefstal uit de woning heeft verkregen.
Dit gegeven, tezamen met de omstandigheid dat de verdachte zonder dat hij daarvoor een verklaring heeft gegeven kort na de diefstal met braak/inklimming, in de vroege ochtend is aangetroffen in de Toyota Yaris met de drie medeverdachten van wie het medeplegen van de diefstal met braak/inklimming kan worden bewezen, acht het hof van doorslaggevend belang om ook ten aanzien van de verdachte medeplegen van de diefstal met braak/inklimming van de andere goederen uit de woning aan de [a-straat 1] en café [A] aannemelijk te achten.”
7. Uit de vaststellingen van het hof kan worden afgeleid dat op 8 oktober 2012 inbraken hebben plaatsgevonden in de in de bewezenverklaring genoemde woning en het met die woning in verbinding staande café alsook dat daarbij de in de bewezenverklaring genoemde goederen zijn weggenomen. De aangeefster [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij op 8 oktober 2012 om 00.45 uur in de straat waar de in de bewezenverklaring genoemde woning is gelegen een zwarte auto zag staan met daarin drie jongens die allen een Marokkaans uiterlijk hadden (bewijsmiddel 1).1 De getuige [betrokkene 3] heeft gezien dat drie jongens van vermoedelijk Marokkaanse afkomst op de genoemde dag om 6.36 uur door een venster de woning hebben verlaten. Eén van deze personen droeg een Adidas trainingsbroek (bewijsmiddel 3). De verdachte en de drie medeverdachten zijn om 6.37 uur op korte afstand van het delict en rijdend in een zwarte auto gezien en zijn daarna aangehouden. De verdachte zat op de bijrijdersstoel en werd door de verbalisanten omschreven als negroïde en “zeer donker getint dan wel negroïde” (bewijsmiddelen 6 en 7). [betrokkene 5] droeg een Adidas trainingsbroek (bewijsmiddel 7). Een vingerafdruk van [betrokkene 4] is aangetroffen op een blikje dat in de keuken van de woning is aangetroffen (bewijsmiddelen 1 en 2 hof). De gestolen goederen zijn later aangetroffen in de kelderbox van [betrokkene 4] (bewijsmiddelen 9, 10 en 13). Een vingerafdruk van [betrokkene 6] is aangetroffen op één van de gestolen flessen die in de kelderbox zijn aangetroffen (bewijsmiddel 1 hof). De in de bewezenverklaring genoemde autosleutel is aangetroffen in de onderbroek van de verdachte (bewijsmiddelen 6, 8 en 13).
8. Uit de hiervoor onder 6 geciteerde bewijsoverweging volgt dat het hof ervan is uitgegaan dat de drie medeverdachten [betrokkene 5] , [betrokkene 6] en [betrokkene 4] de drie personen zijn geweest die door een venster de in de bewezenverklaring bedoelde woning hebben verlaten. De verdachte behoorde daartoe niet. Ook anderszins kan uit de bewijsvoering niet volgen dat de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde enige uitvoeringshandeling heeft verricht.2
9. Uit de bewijsvoering kan ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte niet meer worden afgeleid dan dat de verdachte zich zeer kort nadat de inbraak was gepleegd op korte afstand van de plaats van het delict als bijrijder bevond in een personenauto in aanwezigheid van drie personen “die betrokken waren bij de diefstallen”, met een gestolen autosleutel in zijn onderbroek, terwijl hij voor de aanwezigheid daarvan geen aannemelijke verklaring heeft gegeven.
10. Het oordeel van het hof dat sprake is van medeplegen, steunt aldus uitsluitend dan wel hoofdzakelijk op gedragingen van de verdachte die zijn verricht na de uitvoering van het strafbare feit. In HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395, heeft de Hoge Raad overwogen dat de bijdrage van de medepleger in de regel zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbaar feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Indien de verdachte hoofdzakelijk gedragingen na de uitvoering van het strafbare feit heeft verricht, kan slechts in uitzonderlijke gevallen medeplegen worden aangenomen. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal dan moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding, terwijl in de bewijsvoering in zulke uitzonderlijke gevallen ook bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken. Daarbij gaat het in het bijzonder om de motivering dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.3
11. Nu een dergelijke motivering hier ontbreekt, klaagt het middel terecht dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd. De door het hof in aanmerking genomen feiten en omstandigheden zijn onvoldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het bewezen verklaarde feit. Daarbij merk ik nog op dat de bewijsmiddelen ten aanzien van de fase voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten slechts behelzen dat de aangeefster [betrokkene 1] in de straat van haar woning een zwarte auto zag staan met daarin drie jongens die allen een Marokkaans uiterlijk hadden. Van de aanwezigheid van een vierde, “zeer donker getinte(e) dan wel negroïde” man wordt daarin niet gerept.
12. Het middel is terecht voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG