Home

Parket bij de Hoge Raad, 07-03-2017, ECLI:NL:PHR:2017:201, 16/05026

Parket bij de Hoge Raad, 07-03-2017, ECLI:NL:PHR:2017:201, 16/05026

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
7 maart 2017
Datum publicatie
31 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:PHR:2017:201
Formele relaties
Zaaknummer
16/05026

Inhoudsindicatie

Deze zaak gaat over de vraag of de bedragen betaald op een renteswap aftrekbaar zijn als kosten van een eigen woning.

Feiten: De belanghebbende heeft tot herfinanciering van zijn eigen woning in twee delen hypothecair van een bank geleend tegen een variabele rente (3-maands Euribor) plus een opslag ad 0,5% per jaar. Tot afdekking van het rentestijgingsrisico is hij daarnaast met de bank twee renteswaps overeengekomen (vaste rente tegen diezelfde variabele Euribor), waardoor hij per saldo een vaste rente ad circa 4,8% (plus de opslag) betaalt.

Geschil: is de rente die de belanghebbende op de swaps betaalt aftrekbaar als kosten met betrekking tot de eigen woning in de zin van art. 3.120(1)(a) Wet IB 2001?

De Rechtbank Den Haag meende dat swaps financiële risico’s afdekken en de betalingen erop niet strekken tot vergoeding voor het lenen van geld. Zij achtte belanghebbendes swapbetalingen niet rechtstreeks verbonden met het opnemen, verlengen of aflossen van een eigen-woningschuld ex art. 3.120(1) Wet IB 2001. Zij heeft belanghebbendes beroepen ongegrond verklaard.

Het Hof Den Haag heeft de leningen en de swaps in onderling verband en samenhang bezien omdat zulks strookt met zowel de bedoeling van de partijen bij de overeenkomsten als de wijze waarop zij daaraan feitelijk uitvoering hebben gegeven. De swaps bewerkstelligen volgens het Hof dat de belanghebbende op de geldleningen een vaste rente betaalt die aangemerkt kan worden als “rente van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigen woningschuld” ex art. 3.120(1)(a) Wet IB 2001. Het Hof heeft belanghebbendes hoger beroep gegrond verklaard.

De Staatssecretaris acht art. 3.120(1)(a) Wet IB 2001 en/of art. 8:77 Awb geschonden omdat renteswaps zelfstandige vermogensbestanddelen zijn en de betalingen erop geen kosten van een eigenwoninglening zijn nu zij niet rechtstreeks voortvloeien uit het opnemen, verlengen of aflossen van een eigenwoningschuld. Het Hof motiveert althans onvoldoende dat van dergelijk rechtstreeks voortvloeien sprake zou zijn. Zouden de kosten wel rechtstreeks voortvloeien uit de leningsovereenkomsten, dan acht de Staatssecretaris onbegrijpelijk dat het Hof alleen de betalingen op de swaps in aanmerking heeft genomen en niet de uit diezelfde overeenkomst ontvangen vergoedingen.

A-G Wattel meent dat als tussen de renteswap en de geldlening een zodanige samenhang bestaat dat zij economisch als één geheel kunnen worden beschouwd en het ook de bedoeling van de contractanten was om met de swap een vaste rente op de eigenwoninglening te bewerkstelligen, er geen aanleiding bestaat om die per saldo verschuldigde vaste rente fiscaal anders te behandelen dan de vaste rente op een gewone eigenwoninglening met rentevastperiode. Op basis van de jurisprudentie ziet hij niet in waarom een juridisch omslachtige vormgeving die slechts verklaard wordt door de margewensen van de aanbiedende bank tot een fiscaal ander resultaat zou moeten leiden als de bedoeling van de partijen is om hetzelfde effect te bereiken als een lening tegen een vaste rente en dat ook het materiële effect van die vormgeving is. ’s Hofs oordeel berust naar de opvatting van de AG dus niet op een onjuiste rechtsopvatting.

’s Hofs uitleg van de contracten en zijn vaststelling van de bedoeling van de partijen is onttrokken aan de beoordeling van de cassatierechter. De AG acht ’s Hofs oordeel op dat punt niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd en daarmee in cassatie onaantastbaar.

Met zijn klacht over onbegrijpelijkheid van niet-salderen lijkt de Staatssecretaris er van uit te gaan dat het Hof de door de belanghebbende op de swaps ontvangen variabele rente niet heeft afgetrokken van de door hem aan de bank betaalde vaste rente. Daarvoor ziet de AG echter geen feitelijke grondslag. Per saldo heeft de belanghebbende alleen de daadwerkelijk door hem betaalde vaste rente afgetrokken.

Conclusie: Het cassatieberoep is ongegrond.

Conclusie

mr. P.J. Wattel

Advocaat-Generaal

Conclusie van 7 maart 2017 inzake:

Nr. Hoge Raad: 16/05026

Staatssecretaris van Financiën

Nrs. Gerechtshof: BK-16/00037 t/m BK-16/00039

Nrs. Rechtbank: SGR15/1541, 15/1542 en 15/1544

Derde Kamer B

tegen

Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

2009 - 2011

[X]

1 Overzicht

1.1

Deze zaak gaat over de vraag of de bedragen betaald op een renteswap aftrekbaar zijn als kosten van een eigen woning. De belanghebbende heeft tot herfinanciering van zijn eigen woning in twee delen hypothecair van een bank geleend tegen een variabele rente plus een opslag ad 0,5 procent per jaar. Tot afdekking van het rentestijgingsrisico is hij daarnaast met de bank twee renteswaps overeengekomen, waardoor hij per saldo een vaste rente betaalt. Hij acht de rente die hij op de swaps aan de bank heeft betaald aftrekbare kosten met betrekking tot de eigenwoning in de zin van art. 3.120(1)(a) Wet IB 2001.

1.2

De Rechtbank Den Haag meende dat de swaps financiële risico’s afdekken en de betalingen erop niet strekken tot vergoeding voor het lenen van geld. Zij oordeelde dat de betalingen op de swaps niet rechtstreeks zijn verbonden aan het opnemen, verlengen of aflossen van een eigenwoningschuld ex art. 3.120(1) Wet IB 2001 en heeft belanghebbendes beroepen ongegrond verklaard.

1.3

In hoger beroep heeft het Hof Den Haag de leningen en de swaps in onderling verband en samenhang bezien omdat dat strookt met zowel de bedoeling van de partijen bij de overeenkomsten als de wijze waarop zij feitelijk uitvoering hebben gegeven aan die overeenkomsten. De swaps bewerkstelligen volgens het Hof dat de belanghebbende op de geldleningen jaarlijks een vaste rente betaalt die aangemerkt kan worden als “rente van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigen woningschuld” ex art. 3.120(1)(a) Wet IB 2001. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd. Hij heeft ook het subsidiaire standpunt van de Inspecteur verworpen, inhoudende dat de door de belanghebbende betaalde variabele rente en swapkosten gesaldeerd moeten worden met door de bank aan de belanghebbende gedane betalingen.

1.4

De Staatssecretaris van Financiën acht art. 3.120(1)(a) Wet IB 2001 (tekst 2009) en/of art. 8:77 Awb geschonden omdat renteswaps zelfstandige vermogensbestanddelen zijn en de betalingen erop geen kosten van een eigenwoninglening zijn nu zij niet rechtstreeks voortvloeien uit het opnemen, verlengen of aflossen van een eigenwoningschuld. Het Hof heeft althans onvoldoende gemotiveerd dat van zulk rechtstreeks voortvloeien sprake zou zijn. Zouden de swapkosten wel rechtstreeks voortvloeien uit de geldleningsovereenkomst, dan acht de Staatssecretaris onbegrijpelijk dat het Hof alleen de betalingen op de swap in aanmerking heeft genomen en niet de uit diezelfde overeenkomst ontvangen vergoedingen.

1.5

Ik meen dat als tussen de renteswap en de geldlening een zodanige samenhang bestaat dat zij economisch als één geheel kunnen worden beschouwd en het ook de bedoeling van de contractanten was om met de swap een vaste rente op de eigenwoninglening te bewerkstelligen, er geen aanleiding bestaat om die per saldo verschuldigde vaste rente fiscaal anders te behandelen dan de vaste rente op een gewone eigenwoninglening met rentevastperiode. Op basis van de in 5.1 en 7 weergegeven jurisprudentie zie ik niet in waarom een juridisch omslachtige vormgeving die slechts verklaard wordt door de margewensen van de aanbiedende bank tot een fiscaal ander resultaat zou moeten leiden als de bedoeling van de partijen is om hetzelfde effect te bereiken als een lening tegen een vaste rente en dat ook het materiële effect van die vormgeving is. ’s Hofs oordeel berust mijns inziens dus niet op een onjuiste rechtsopvatting.

1.6

Of in casu naar de bedoeling van de partijen de vereiste voldoende samenhang bestaat en speculatieve bedoelingen ontbreken, is een kwestie van uitleg van de contracten en van vaststelling en duiding van feiten, waar in beginsel alleen de feitenrechter over gaat. Ik acht ’s Hofs uitleg van de contracten en zijn vaststelling van de bedoeling van partijen niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd: niet in geschil is dat het de bedoeling was om een vaste rente te creëren; de nominale bedragen van de swaps zijn gelijk aan de hoofdsommen van de geldlening (de Staatssecretaris stelt dat niet zo is, maar dat is een in cassatie ontoelaatbaar novum); de variabele rente op de lening en die van de swap zijn aan elkaar gelijk; en de overeenkomsten zijn nagenoeg gelijktijdig afgesloten. Dat de swaps korter lopen dan de lening is mijns inziens niet relevant omdat ook de rentevastperiode van een gewone vasterentelening meestal korter loopt dan de lening.

1.7

Met zijn klacht over onbegrijpelijkheid van niet-salderen lijkt de Staatssecretaris er van uit te gaan dat het Hof de door de belanghebbende op de swaps ontvangen variabele rente niet heeft afgetrokken van de door hem aan de bank betaalde vaste rente. Daarvoor zie ik echter geen feitelijke grondslag. De door het Hof in aftrek toegelaten bedragen zijn het product van de vaste swaprente en de som van de leningbedragen.

1.8

Ik geef u in overweging het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

De belanghebbende [X] bewoonde met zijn echtgenote in de geschiljaren een woning aan de [a-straat 1] te [Q] die een eigen woning was in de zin van art. 3.111 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).

2.2

Op 15 maart 2006 heeft hij zijn lopende leningen bij ABN AMRO (de bank) tot financiering van die woning herzien door een kredietovereenkomst met de bank met een hoofdsom ad € 4.537.802 die hij in twee keer heeft opgenomen; de eerste tranche ad € 1.368.660 op 1 december 2005; de resterende € 3.169.142 op een later tijdstip. Over het openstaande bedrag betaalt de belanghebbende de Euribor voor de relevante renteperiode plus 0,5 procent opslag op jaarbasis. De overeenkomst voorziet herziening van de opslag op 28 februari 2011 of op de laatste dag van de dan lopende renteperiode.

2.3

De contractspartijen duiden de kredietovereenkomst aan als een roll over overeenkomst. Zij bestaat uit twee delen: (i) een hypothecaire lening ad € 1.368.660 ingaande 1 december 2005 met een variabele rente (driemaands Euribor plus 0,5 procent) en een forward starting interest rate swap ad 4,77 procent; en (ii) een hypothecaire lening ad € 3.169.142 ingaande 1 januari 2007 met een variabele rente (driemaands Euribor plus 0,5 procent) en een forward starting interest rate swap van 4,98 procent. Dit betekent dat de belanghebbende driemaands Euribor plus 0,5 procent plus de vaste rente à 4,77 c.q. 4,98 procent aan de bank betaalt en de bank driemaands Euribor aan de belanghebbende betaalt. De belanghebbende betaalt dus per saldo een vaste rente ad 0,5 plus 4,77 c.q. 4,98 procent.

2.4

De belanghebbende heeft volgens r.o. 3.7 van het Hof op de swaps geen bedragen ontvangen. Ik ga er van uit dat het Hof daarmee bedoelt dat de belanghebbende per saldo van betalingen geen voordeel van de swaps heeft genoten, want bij een renteswap ontvangen beide partijen immers per definitie wel degelijk betalingen van elkaar.

2.5

De belanghebbende heeft in 2009, 2010 en 2011 aan rente en kosten van de eigen woning € 112.796, € 56.916 resp. € 223.108 in aftrek gebracht. Deze aftrek is voor 2009 en 2010 door de Inspecteur aanvaard. Voor 2011 heeft hij echter slechts € 82.418 geaccepteerd. De belanghebbende heeft ter zake van alle drie de jaren bezwaar ingediend. Zijns inziens moeten boven de genoemde reeds aanvaarde aftrekbedragen nog de volgende bedragen in aftrek worden gebracht:

- voor 2009: € 110.312- voor 2010: € 166.192- voor 2011: € 140.690

2.6

De Inspecteur heeft de bezwaren afgewezen. De belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Zowel bij de Rechtbank Den Haag als in hoger beroep bij het Hof Den Haag was in geschil of de bedragen die de belanghebbende op de swaps aan de bank heeft betaald aftrekbare kosten zijn in de zin van art. 3.120(1)(a) Wet IB 2001.

De Rechtbank Den Haag 1

2.7

De Rechtbank constateerde dat het tussentijds aflossen van de eigenwoningschuld de verplichtingen uit de renteswap gedurende de daarvoor overeengekomen periode niet beïnvloedt. Zij ging er van uit dat de swaps dienen tot het afdekken van financiële risico’s en dat de betalingen erop dus niet strekken tot vergoeding voor het lenen van geld en heeft op basis daarvan geoordeeld dat belanghebbendes kosten van de swapovereenkomst geen kosten zijn die rechtstreeks zijn verbonden aan het opnemen, verlengen of aflossen van een eigenwoningschuld ex art. 3.120(1) Wet IB 2001. De Rechtbank heeft belanghebbendes beroepen ongegrond verklaard.

Het Hof Den Haag 2

2.8

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de aanslagen IB/PVV 2009, 2010 en 2011 verminderd met de door belanghebbende in bezwaar opgevoerde aftrekbedragen. Hij heeft daartoe als volgt overwogen:

“6.4. Het Hof is van oordeel dat de geldleningsovereenkomsten en de swap-overeenkomsten in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit is in overeenstemming met zowel de bedoeling van partijen bij de overeenkomsten als de wijze waarop zij daaraan feitelijk uitvoering hebben gegeven. Gelet hierop bewerkstelligt de swap naar het oordeel van het Hof dat belanghebbende en zijn echtgenote, ongeacht de ontwikkeling van het variabele deel van de geldlening, ter zake van de geldleningen jaarlijks een vaste rente van € 223.108, oftewel 4,8 percent, per jaar verschuldigd zijn.

6.5

Naar het oordeel van het Hof is deze vaste rente aan te merken als “rente van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigen woningschuld” in de zin van artikel 3.120 lid 1 aanhef en onderdeel a van de Wet IB 2001. De omstandigheid dat aan het verschuldigde rentebedrag een samengestelde berekening ten grondslag ligt, doet hieraan niet af.

6.6

Het vorenstaande houdt tevens in dat het Hof de Inspecteur niet volgt in diens meer subsidiaire, thans subsidiaire standpunt, van de Inspecteur dat saldering dient plaats te vinden van door belanghebbende betaalde variabele rente en swap kosten en door de bank vergoede bedragen aan rente. Aan dit standpunt van de Inspecteur ligt een geheel andere duiding van de overeenkomsten ten grondslag dan die welke het Hof daaraan heeft gegeven.”

3 Het geding in cassatie

3.1

De Staatssecretaris heeft tijdig en regelmatig beroep in cassatie ingesteld. De belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3.2

De Staatssecretaris stelt één middel voor. Hij acht art. 3.120(1)(a) Wet IB 2001 (tekst 2009) en/of art. 8:77 Awb geschonden omdat de kosten van een swap niet als kosten van een eigenwoninglening kunnen worden aangemerkt nu zij niet rechtstreeks voortvloeien uit het opnemen, verlengen of aflossen van de eigenwoningschuld als bedoeld in die bepaling. Het Hof heeft althans onvoldoende gemotiveerd waarom sprake zou zijn van een dergelijk rechtstreeks voortvloeien. Zou het wel gaan om kosten die rechtstreeks voortvloeien uit de geldleningsovereenkomst, dan acht de Staatssecretaris het onbegrijpelijk dat het Hof dan alleen de betalingen uit hoofde van de swap in aanmerking neemt en niet de uit diezelfde overeenkomst voortvloeiende vergoedingen.

3.3

Volgens de Staatssecretaris gaat het Hof ten onrechte voorbij aan het oordeel van de Rechtbank dat onvoldoende samenhang bestaat om van één product te spreken en aan de uitleg van de Inspecteur dat het gaat om twee verschillende overeenkomsten. De swap is een zelfstandig vermogensrecht, afgesloten om een eventueel renterisico af te dekken, dat ook los (van een lening) kan worden afgesloten. Het is een financieel product (een derivaat), zoals er vele financiële producten zijn die mogelijk eveneens in combinatie met een eigenwoningschuld kunnen worden afgesloten, bijvoorbeeld de rentecap die een renteplafond instelt als bescherming tegen rentestijging. De swaps hebben een eigen waarde en kunnen tussentijds worden beëindigd, waarbij een afrekening plaatsvindt die los staat van de (omvang van de) eigenwoningschuld. De looptijd van de swaps komen niet overeen met de looptijd van de geldlening. De swapovereenkomst bevat geen mechanisme om haar aan te passen als de lening geheel of gedeeltelijk zou worden afgelost.

3.4

Volgens de Staatssecretaris is het verband tussen de geldlening en de swaps daarom te ver verwijderd om de kosten van de swaps aan te merken als kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het opnemen, verlengen of aflossen van de eigenwoningschuld als bedoeld in art. 3.120(1) Wet IB 2001. Hij ziet steun in HR BNB 2017/24 (over een wissel van de valuta van de hoofdsom van een eigenwoningschuld; zie 5.6 hieronder) en in HR BNB 1980/315 (de swaps strekken niet tot terbeschikkingstelling van een hoofdsom; zie 5.1 hieronder).

3.5 ’

s Hofs oordeel dat geen saldering dient plaats te vinden van door belanghebbende betaalde variabele rente en swapkosten en door de bank vergoede bedragen aan rente is volgens de Staatssecretaris onbegrijpelijk.

3.6

Bij verweer stelt de belanghebbende dat bij het aangaan van de swap geen kosten zijn betaald en dat de Staatssecretaris door steeds de term ‘kosten’ te gebruiken een nieuw element in de procedure inbrengt waarvoor in cassatie geen plaats is.

3.7

Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen vergoeding op de swaps heeft ontvangen. De vraag of en hoe een ontvangen vergoeding in de belastingheffing betrokken zou moeten worden, doet volgens belanghebbende dan ook in het geheel niet ter zake.

3.8

Het arrest HR BNB 2017/24 waarop de Staatssecretaris zich beroept, betreft volgens de belanghebbende een feitelijk andere casus waardoor het op zijn geval niet kan worden toegepast. (De reden voor) een wijziging van de valuta van een eigenwoningschuld is niet gelijk aan (de reden voor) het sluiten van een overeenkomst die bewerkstelligt dat een deel van de op de geldlening verschuldigde rente vast wordt.

3.9

De lijn in de jurisprudentie is volgens de belanghebbende dat “voor aftrek in aanmerking komen kosten/rente die in een direct verband staan tussen de rentebetaling en de eigenwoningschuld.” Hij meent dat “met de op de rente-swapovereenkomst betaalde vaste rente zonder meer wordt voldaan aan het om voor aftrek in aanmerking te kunnen komen vereiste directe verband met de eigenwoningschuld.” Uit de feitenvaststelling in onderdeel 3 van ’s Hofs uitspraak, waarvan in cassatie moet worden uitgegaan, komt expliciet naar voren dat de hypotheekleningen en de swaps verweven zijn. Het Hof heeft dat oordeel volgens de belanghebbende voldoende gemotiveerd.

4 De wet en een beleidsbesluit

5 Renten van schulden of kosten van geldleningen?

6 Contractuele koppeling van eigenwoninglening en renteswap

7 De behandeling van renteswaps in de winstsfeer

8 Behandeling van het middel

9 Conclusie