Parket bij de Hoge Raad, 13-04-2017, ECLI:NL:PHR:2017:354, 16/03971, 16/03972
Parket bij de Hoge Raad, 13-04-2017, ECLI:NL:PHR:2017:354, 16/03971, 16/03972
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 april 2017
- Datum publicatie
- 19 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2017:354
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2451, Contrair
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2460, Contrair
- Zaaknummer
- 16/03971
Inhoudsindicatie
Assurantiebelasting; ‘verzekering’ in de zin van art. 20 Wet BvR. Aansluiting bij burgerlijk recht (art. 7:925 BW). Kwaliteitsregeling voor slachthuizen die bij OMC-verklaring (ongeschikt voor menselijke consumptie) compensatie kunnen verzoeken als zij aan kwaliteitscriteria voldoen; overeenkomst bepaalt dat de belanghebbenden “nimmer verplicht” zijn tot uitkering. Verzekering? ‘Materiële’ verzekering? Fiscaalrechtelijke kwalificatie?
Feiten: Tot 1 juli 2013 boden de belanghebbenden verzekeringen aan slachthuizen aan tot dekking van hun risico op schade door verborgen gebreken in bij hen aangeboden slachtvarkens en slachtvee. Ontwikkelingen in zowel de vee- en vleesbranche als in de verzekeringsbranche noopten hen in 2012 tot strategische heroriëntatie resulterende in beëindiging van de verzekeringsactiviteiten en aanbieding van een nieuwe dienst: de Kwaliteitsregeling [X1] en [X2]. Deelnemende slachthuizen betalen een bijdrage. De belanghebbenden controleren hen periodiek op naleving van kwaliteitsvoorschriften. Voldoet de deelnemer daaraan maar wordt zijn product desondanks ongeschikt voor menselijke consumptie (OMC) verklaard, dan kan hij de belanghebbenden om compensatie verzoeken. De overeenkomst tot deelname, de algemene voorwaarden en de beoordelingscriteria bepalen elk expliciet dat de belanghebbenden “nimmer tot uitkering verplicht” zijn. Wijzen de belanghebbenden een compensatieverzoek af, dan kan de verzoeker bezwaar maken bij de belanghebbenden en daarna een resterend geschil onderwerpen aan bindende arbitrage op basis van het Arbitragereglement van het NAI, dat wil zeggen dat het scheidsgerecht oordeelt “naar de regelen des rechts.”
Geschil: is de Kwaliteitsregeling een verzekering in de zin van art. 20 Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wet BvR) en is dus assurantiebelasting verschuldigd?
De Rechtbank Gelderland heeft op grond van HR BNB 2014/82 de term ‘verzekering’ in art. 20 Wet BvR opgevat als de verzekeringsovereenkomst ex art. 7:925(1) BW. Zij achtte de Kwaliteitsregeling een verzekering in die betekenis omdat zij uit de overeenkomst c.a. afleidde dat de belanghebbenden in beginsel compensatie verlenen als voldaan wordt aan de voorwaarden. Aan de bepalingen dat zij nimmer tot compensatie verplicht zijn, komt volgens van de rechtbank geen zelfstandige betekenis toe.
Ook het Hof Arnhem-Leeuwarden achtte de inhoud van de term ‘verzekering’ in art. 7:925(1) BW beslissend. Hij heeft de uitspraken van de Rechtbank bevestigd omdat “het begrip verzekering (…) niet (is) beperkt tot het aangaan van een in rechte afdwingbare verbintenis” en omdat “de verbintenis van de verzekeraar tot het doen van een of meer uitkeringen mede de door de beginselen van redelijkheid en billijkheid geregeerde verbintenis omvat tot het doen van een of meer uitkeringen”. Jegens de deelnemers is een verbintenis gecreëerd op grond waarvan zij mogen verwachten dat hun schade bij een OMC-verklaring wordt gecompenseerd als zij zich aan de Kwaliteitsregeling hebben gehouden. Dat belanghebbenden een verzoek om compensatie naar believen en ongemotiveerd (geheel) zouden kunnen afwijzen achtte het Hof niet aannemelijk.
Cassatiemiddel belanghebbenden: het Hof heeft ten onrechte of onvoldoende gemotiveerd de kwaliteitsregeling als ‘verzekering’ ex art. 20 Wet BvR beschouwd. Niet in geschil is dat geen rechtens afdwingbare verplichting tot compensatie bestaat. Redelijkheid en billijkheid kunnen niet bewerkstelligen dat een overeenkomst die geen verzekering is omdat een wettelijk vereiste ontbreekt, desondanks een verzekering is. De driemaal overeengekomen bepaling dat geen verplichting tot compensatie bestaat, vertoont geen leemte die enige aanvulling op grond van redelijkheid en billijkheid in tegengestelde richting zou velen.
De Staatssecretaris bestrijdt dat de inspecteur niet zou hebben betwist dat een rechtens afdwingbare verplichting ontbreekt.
A-G Wattel meent dat geen verzekeringsovereenkomst in de volgens HR BNB 2014/82 beslissende civielrechtelijke betekenis ex art. 7:925(1) BW bestaat als geen rechtens afdwingbare verbintenis van de beweerdelijke verzekeraar bestaat tot het doen van een of meer uitkeringen. De inspecteur heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij niet betwist dat de overeenkomst en de bijbehorende stukken zo zijn opgesteld dat er geen verplichting tot uitkering bestaat, maar dat er zoveel garanties zijn dat het heel onwaarschijnlijk is dat in het geheel geen compensatie zou plaatsvinden. Daarmee staat volgens de A-G in cassatie vast dat geen rechtens afdwingbare verplichting tot uitkering bestaat en daarmee dat geen sprake is van een verzekerings-overeenkomst, zodat ’s Hofs uitspraak rechtens onjuist is.
Ook als het ontbreken van een rechtens afdwingbare verbintenis wél betwist zou zijn, laten de overeenkomst, de algemene voorwaarden en de beoordelingscriteria – alle drie expliciet bepalende dat de belanghebbenden “nimmer tot uitkering verplicht” zijn – volgens de AG geen andere conclusies toe dan dat (i) de belanghebbenden niet in rechte tot uitkering gedwongen kunnen worden en (dus) (ii) bij faillissement van de belanghebbenden de compensatieverzoeken van deelnemers niet erkend zouden worden als concurrente vorderingen.
Voor zover in ’s Hofs uitspraak een zelfstandige, van het burgerlijke recht afwijkende kwalificatie van de overeenkomst gelezen moet worden die ertoe strekt de fiscaalrechtelijke norm tot gelding te brengen, meent de AG dat daarvoor geen ruimte bestaat, nu in casu de tot gelding te brengen fiscaalrechtelijke norm door het civiele recht wordt bepaald.
Conclusie: Cassatieberoepen gegrond; zelf afdoen.
Conclusie
mr. P.J. Wattel
Advocaat-Generaal
Conclusie van 13 april 2017 inzake:
Nrs. Hoge Raad: 16/03971 en 16/03972 |
[X1] N.V. en |
Nrs. Gerechtshof: 15/01062 en 15/01063 Nrs. Rechtbank: AWB 14/5149 en 14/5150 |
[X2] N.V. |
Derde Kamer B |
tegen |
Assurantiebelasting 1 september 2013 - 30 september 2013 |
Staatssecretaris van Financiën |
1 Overzicht
Deze zaak gaat over de vraag of sprake is van een verzekering in de zin van de assurantiebelasting. Tot 1 juli 2013 boden de belanghebbenden verzekeringen aan slachthuizen aan tot dekking van hun risico op schade als gevolg van verborgen gebreken in bij hen aangeboden slachtvarkens en slachtvee. Ontwikkelingen in zowel de vee- en vleesbranche als in de verzekeringsbranche noopten de belanghebbenden in 2012 tot een strategische heroriëntatie die heeft geresulteerd in beëindiging van de verzekeringsactiviteiten en aanbieding van een nieuwe dienst: de Kwaliteitsregeling [X1] en [X2]. Deelnemende slachthuizen betalen een bijdrage. De belanghebbenden controleren de deelnemers periodiek op naleving van door de belanghebbenden opgestelde kwaliteits-voorschriften. Voldoet de deelnemer aan die voorschriften maar wordt zijn product desondanks ongeschikt voor menselijke consumptie (OMC) verklaard, dan kan de deelnemer de belanghebbenden om compensatie verzoeken. De overeenkomst tot deelname, de algemene voorwaarden en de beoordelingscriteria bepalen elk expliciet dat de belanghebbenden “nimmer tot uitkering verplicht” zijn. Wijzen de belanghebbenden een compensatieverzoek af, dan kan de verzoeker bezwaar maken bij de belanghebbenden en daarna een resterend geschil onderwerpen aan bindende arbitrage op basis van het Arbitragereglement van het NAI, dat wil zeggen dat het scheidsgerecht oordeelt “naar de regelen des rechts.”
De Inspecteur heeft deze Kwaliteitsregeling aangemerkt als een verzekering en aan de belanghebbenden naheffingsaanslagen assurantiebelasting opgelegd.
In beroep heeft de Rechtbank Gelderland op grond van HR BNB 2014/82 de term ‘verzekering’ in art. 20 Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wet BvR) opgevat als de verzekeringsovereenkomst ex art. 7:925(1) BW. Zij achtte de Kwaliteitsregeling een verzekering in die betekenis omdat zij uit de overeenkomst c.a. afleidde dat de belanghebbenden in beginsel compensatie verlenen als voldaan wordt aan de voorwaarden. Aan de drie bepalingen dat de belanghebbenden nimmer tot compensatie verplicht zijn, komt naar het oordeel van de rechtbank geen zelfstandige betekenis toe.
Ook het Hof Arnhem-Leeuwarden achtte de inhoud van de term ‘verzekering’ in art. 7:925(1) BW beslissend. Hij heeft de uitspraken van de Rechtbank bevestigd omdat zijns inziens “het begrip verzekering (…) niet (is) beperkt tot het aangaan van een in rechte afdwingbare verbintenis” en omdat “de verbintenis van de verzekeraar tot het doen van een of meer uitkeringen mede de door de beginselen van redelijkheid en billijkheid geregeerde verbintenis omvat tot het doen van een of meer uitkeringen”. Jegens de deelnemers is volgens het Hof een verbintenis gecreëerd op grond waarvan zij mogen verwachten dat hun schade bij een OMC-verklaring wordt gecompenseerd als zij zich aan de Kwaliteitsregeling hebben gehouden. Dat belanghebbenden een verzoek om compensatie naar believen en ongemotiveerd (geheel) zouden kunnen afwijzen achtte het Hof niet aannemelijk.
De belanghebbenden stellen in cassatie dat het Hof ten onrechte of onvoldoende gemotiveerd de overeenkomsten tot deelname aan de Kwaliteitsregeling als ‘verzekeringen’ in de zin van art. 20 Wet BvR heeft beschouwd. Volgens hen is niet in geschil dat geen rechtens afdwingbare verplichting tot compensatie bestaat en is de Kwaliteitsregeling alleen daarom al geen verzekering. Redelijkheid en billijkheid kunnen niet bewerkstelligen dat een overeenkomst die geen verzekeringsovereenkomst is omdat een wettelijk vereiste daarvoor ontbreekt, desondanks een verzekeringsovereenkomst is. De tot driemaal toe overeengekomen expliciete en duidelijke bepaling dat geen verplichting tot compensatie bestaat, vertoont geen enkele leemte die enige aanvulling op grond van redelijkheid en billijkheid in tegengestelde richting zou kunnen velen, aldus de belanghebbenden.
Ik meen met de belanghebbenden dat geen verzekeringsovereenkomst in de volgens HR BNB 2014/82 beslissende civielrechtelijke betekenis ex art. 7:925(1) BW bestaat als geen rechtens afdwingbare verbintenis van de beweerdelijke verzekeraar bestaat tot het doen van een of meer uitkeringen. De inspecteur heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij niet betwist dat de overeenkomst en de bijbehorende stukken zo zijn opgesteld dat er geen verplichting tot uitkering bestaat, maar dat er zoveel garanties zijn dat het heel onwaarschijnlijk is dat in het geheel geen compensatie zou plaatsvinden. Daarmee staat mijns inziens in cassatie vast dat geen rechtens afdwingbare verplichting tot uitkering bestaat en daarmee dat geen sprake is van een verzekeringsovereenkomst, zodat ’s Hofs uitspraak rechtens onjuist is. De inspecteur heeft niet gesteld dat sprake zou zijn van relatieve schijnhandelingen.
Ook als het ontbreken van een rechtens afdwingbare verbintenis wél betwist zou zijn, laten de overeenkomst, de algemene voorwaarden en de beoordelingscriteria – alle drie expliciet bepalende dat de belanghebbenden “nimmer tot uitkering verplicht” zijn – mijns inziens geen andere conclusies toe dan dat (i) de belanghebbenden niet in rechte tot uitkering gedwongen kunnen worden en (dus) (ii) bij faillissement van de belanghebbenden de compensatieverzoeken van deelnemers niet erkend zouden worden als concurrente vorderingen. Op grond van zowel de Haviltex-norm als de cao-norm van uitleg van overeenkomsten moet de litigieuze overeenkomst op basis van objectieve factoren, met name tekstueel, geïnterpreteerd worden, zonder toepassing van de contra proferentemregel, nu het gaat om een overeenkomst waarover niet onderhandeld wordt en de contractanten bedrijven van enig omvang zijn, terwijl niet valt in te zien welke twijfel zou kunnen bestaan over de betekenis van het drie keer opgenomen expliciete beding dat de belanghebbenden “nimmer tot compensatie verplicht” zijn. Ook DNB, die op grond van de Wet op het financieel toezicht (WFT) hetzelfde civielrechtelijke begrip ‘verzekering’ ex art. 7:925(1) BW gebruikt als u doet voor de assurantiebelasting, zag geen verzekeringen: hij heeft de vergunningen van de belanghebbenden op hun verzoek ingetrokken.
Voor zover in ’s Hofs uitspraak een zelfstandige, van het burgerlijke recht afwijkende kwalificatie van de overeenkomst gelezen moet worden die ertoe strekt de fiscaalrechtelijke norm tot gelding te brengen, meen ik dat voor zelfstandige fiscale kwalificatie geen ruimte bestaat, gezien (i) HR BNB 2014/82 (voor ‘verzekering’ in art. 20 Wet BvR moet worden aangesloten bij het civiele recht), (ii) de rechtszekerheid, (iii) de civielrechtelijke grondslag van de assurantiebelasting, waardoor de tot gelding te brengen fiscaalrechtelijke norm juist door het civiele recht wordt bepaald, en (iv) de vaststelling van de feitenrechters dat de aanleiding voor de strategische heroriëntatie lag in ontwikkelingen in de vee- en vleesbranche (kennelijk de opheffing van de verzekeringsplicht van de slachthuizen door het Productschap) en in de verzekeringsbranche (kennelijk de aanscherping van het toezicht op verzekeraars en de bijbehorende toename van administratieve verplichtingen door de Europese Solvency II richtlijn), dus niet zozeer in vermijding van assurantiebelasting.
Ik geef u in overweging de cassatieberoepen gegrond te verklaren en de zaak af te doen.
2 De feiten en het geding in feitelijke instanties
De belanghebbenden boden tot 1 juli 2013 aan slachthuizen verzekeringen aan tot dekking van hun risico op schade als gevolg van verborgen gebreken bij slachtvarkens ([X2] N.V.) respectievelijk slachtvee ([X1] N.V.). Verordeningen van het Productschap Vee en Vlees verplichtten slachthuizen tot 1 januari 2006 om dat risico te verzekeren.
Ontwikkelingen in de vee- en vleesbranche en in de verzekeringsbranche noopten de belanghebbenden in 2012 tot een strategische heroriëntatie die heeft geresulteerd in beëindiging van de verzekeringsactiviteiten en aanbieding van een nieuwe dienst: de Kwaliteitsregeling [X1] en [X2]. Deze regeling houdt volgens de bedrijfsbrochure het volgende in:
“[X1] en [X2] bieden een Kwaliteitsregeling die de kwaliteit van de dieren die ter slacht worden aangeboden beoogt te verbeteren. Voor deelname aan de Kwaliteitsregeling betaalt de deelnemer voor alle slachtdieren een deelnemersbijdrage. De deelnemer wordt periodiek gecontroleerd op naleving van de geldende voorschriften. Na controle en beoordeling is bekend of de deelnemer voldoet aan de regeling of dat herstelmaatregelen genomen dienen te worden. Indien wordt voldaan aan de regeling kan de deelnemer, in geval van een OMC (Ongeschikt voor Menselijke Consumptie) verklaring na het slachten door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een compensatieverzoek indienen bij [X1] of [X2]. De hoogte van de compensatie wordt onder meer bepaald aan de hand van de beoordelingscriteria van de kwaliteitsregeling en de in de media gepubliceerde vleesprijzen van de verschillende diersoorten.”
Op 21 maart 2013 heeft de toezichthouder De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) op verzoek van de belanghebbenden hun vergunningen tot het uitoefenen van het schadeverzekeringsbedrijf ingetrokken. Op 19 juni 2013 hebben de belanghebbenden hun statuten gewijzigd, die sindsdien inhouden dat hun activiteiten bestaan uit het verlenen van controlediensten, kwaliteitsdiensten en overige diensten ten behoeve van andere ondernemingen, organisaties en/of (rechts)personen in onder meer de vee- en vleessector.
Tot de kwaliteitsregeling behoren (i) een overeenkomst tot deelname aan de Kwaliteitsregeling [X1] en [X2], (ii) algemene voorwaarden, (ii) voorschriften en (iv) beoordelingscriteria (hierna gezamenlijk aangeduid als: de Kwaliteitsregeling).
De overeenkomst tot deelname bevat onder meer de volgende bepalingen:
“Overwegende
dat door het bestuur van [[X2] NV/[X1] NV] een Kwaliteitsregeling is vastgesteld, waarin eisen worden gesteld aan werkzaamheden van be- en verwerkers,
dat [[X2] NV/[X1] NV] de controle en beoordeling in het kader van de Kwaliteitsregeling uitvoert,
dat contractant wenst deel te nemen aan de Kwaliteitsregeling en in verband met controle en beoordeling een overeenkomst wenst af te sluiten met [[X2] NV/[X1] NV].
(...)
CONTROLE
Artikel 2
-
Controles worden uitgevoerd door of namens [[X2] NV/[X1] NV], zowel aangekondigd als onaangekondigd, administratief of anderszins, bij contractant, ten einde vast te stellen of contractant zich houdt aan de bepalingen van de Regeling. Contractant verplicht zich alle medewerking te verlenen aan deze controles.
-
Contractant geeft middels ondertekening van deze overeenkomst toestemming voor controlebezoeken door of namens [[X2] NV/[X1] NV] en voor overige controles die in het kader van de Regeling door of namens [[X2] NV/[X1] NV] worden uitgevoerd.
Artikel 3
-
Als blijkt dat contractant voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Regeling, kan [[X2] NV/[X1] NV] overwegen of contractant in aanmerking kan komen voor compensatie op basis van OMC verklaringen zoals bedoeld in de Regeling [de Kwaliteitsregeling; PJW]. [[X2] NV/[X1] NV] is nimmer verplicht tot compensatie.
-
Als blijkt dat contractant de bepalingen van de Regeling niet of niet behoorlijk nakomt, komt contractant in geen geval in aanmerking voor compensatie zoals bedoeld in lid 1.
-
De hoogte van de eventuele compensatie zoals bedoeld in lid 1, is afhankelijk van de naleving van de voorschriften van de Regeling.
(...)
KOSTEN
Artikel 5
-
Contractant is deelnemersbijdragen en overige kosten in het kader van de Regeling verschuldigd in verband met deelname aan de Regeling. De hoogte van deze kosten wordt bepaald bij of krachtens de Regeling.
-
De kosten als genoemd in lid 1 worden periodiek bij contractant in rekening gebracht.
-
Betaling geschiedt binnen 30 dagen na facturering.
-
[[X2] NV/[X1] NV] kan verrekening toepassen van bedragen voortvloeiend uit deze overeenkomst.”
De Algemene voorwaarden bepalen onder meer het volgende:
“Doel
Artikel 3
1. De Regeling beoogt de kwaliteit van dieren die ter slacht op het bedrijf van contractant worden aangeboden te verbeteren.
(...).
Naleving Regeling
Artikel 5
-
Elk bedrijf dat deelneemt aan de Regeling is verplicht het bepaalde bij of krachtens de overeenkomst en de Regeling strikt na te leven.
-
Contractant verbindt zich deel te nemen aan de Regeling met alle slachtdieren die worden be- of verwerkt bij contractant en/of aangeboden aan een be- of verwerker.
(…).
Kosten deelname
Artikel 8
1. Contractant betaalt een verplichte deelnemersbijdrage voor deelname aan de Regeling.
Deze deelnemersbijdrage is gerelateerd aan het totale aantal slachtdieren van contractant en kan per diersoort en -klasse verschillen.
2. De deelnemersbijdrage wordt door [X1] en [X2] vastgesteld en kan worden gewijzigd.
3. De deelnemersbijdrage wordt vermeld op de website van [X] en dient door contractant op de door [X1] en [X2] aangegeven wijze te worden voldaan.
4. Naast de deelnemersbijdrage voor deelname aan de Regeling, zijn kosten verschuldigd in geval van herstelcontrole.
Toezicht en beoordeling
Artikel 9
-
In het kader van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Regeling of de overeenkomst, worden door of namens [X1] en [X2] controles uitgevoerd ten aanzien van de bedrijven.
-
[X1] en [X2] beoordelen aan de hand van de Voorschriften en de Beoordelingscriteria of contractant voldoet aan het bepaalde in de Regeling.
-
Bij niet, of niet behoorlijke nakoming van het bepaalde in de Regeling wordt een maatregel toegepast tegen contractant.
-
Ten aanzien van het toepassen van maatregelen is het bepaalde bij of krachtens de Beoordelingscriteria van toepassing.
-
De maatregelen kunnen bestaan uit:
a. een schriftelijke waarschuwing;
b. een herstelcontrole;
c. schorsing;
d. uitsluiting.
Compensatie
Artikel 10
-
Contractant kan een verzoek tot compensatie doen aan [X1] en [X2] bij een gehele of gedeeltelijke OMC verklaring van een dier of onderdelen ervan.
-
Contractant komt slechts voor eventuele compensatie in aanmerking indien voldaan wordt aan het bepaalde in de Regeling, waaronder de Voorschriften en Beoordelingscriteria.
-
Eventuele compensatie is onderhevig aan kortingsregelingen zoals beschreven in de Beoordelingscriteria.
-
[X1] en [X2] zijn nimmer verplicht tot compensatie.
(...).
Voorlichting
Artikel 11
1. [X1] en [X2] kunnen gevraagd of ongevraagd voorlichting geven aan contractanten over het verbeteren van de kwaliteit van slachtdieren van contractant en het voorkomen en verminderen van OCM verklaringen op het bedrijf van contractant.
Bezwaar
Artikel 12
-
In het geval dat contractant zich niet kan vinden in een besluit van [X1] en [X2] ingevolge deze Regeling, kan contractant hiertegen schriftelijk gemotiveerd, binnen vier weken na het omstreden besluit, bezwaar maken bij [X1] en [X2].
-
[X1] en [X2] zullen het bezwaar in behandeling nemen en hier binnen zes weken gemotiveerd op reageren.
-
Alle geschillen, welke tussen [X1] en [X2] en contractant bestaan na behandeling van het bezwaar, zullen worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het Arbitrage Reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut.”
De Beoordelingscriteria van de Kwaliteitsregeling zijn onder meer de volgende:
“Artikel 2
-
Indien voldaan wordt aan de Regeling, kan contractant, in geval van een OMC verklaring binnen het bedrijf van contractant, aan [X1] en [X2] om compensatie in verband met de OMC verklaring verzoeken.
-
Uitsluitend indien slachtdieren bij de ante mortem keuring door de dierenarts van de NV WA in Categorie 1 zijn ingedeeld kan een verzoek tot compensatie in behandeling worden genomen.
-
Een verzoek tot compensatie wordt beoordeeld en afgehandeld door een beoordelaar van [X1] en [X2] overeenkomstig het bepaalde in deze Regeling.
-
Eventuele compensatie door [X1] en [X2] vindt plaats overeenkomstig de door [X1] en [X2] vastgestelde bedragen en in overeenstemming met het bepaalde in deze Beoordelingscriteria. De compensatie is gebaseerd op in de media gepubliceerde vleesprijzen en door [X1] en [X2] gedane opvragen.
-
Bij de bepaling van de compensatie kan rekening worden gehouden met de restwaarde na de OMC verklaring en bijkomende kosten, voor zover dit naar het oordeel van de Regelinghouder bijdraagt aan de doelstelling van de Regeling.
-
Na beoordeling besluiten [X1] en [X2] of compensatie aan contractant zal worden verleend en wordt de hoogte van de compensatie bepaald.
-
Het in lid 6 bedoelde besluit zal binnen 30 dagen na het verzoek tot compensatie door [X1] en [X2] aan contractant worden meegedeeld.
-
Alle verzoeken tot compensatie zullen door [X1] en [X2] op redelijke wijze worden beoordeeld indien deze passen binnen de Regeling.
-
Periodiek zullen de beoordelingen door een auditor van [X1] en [X2] worden getoetst.
-
[X1] en [X2] nemen een verzoek tot compensatie in behandeling, maar zijn nimmer verplicht enige compensatie aan contractant te verlenen.
-
De contractant dient een sluitende en controleerbare administratie inzake de OMC verklaringen te overleggen.
Artikel 3
-
Indien tijdens een controle een tekortkoming op de naleving van de Voorschriften wordt geconstateerd, wordt op een eventuele compensatie, als bedoeld in artikel 2 van de Beoordelingscriteria, een kortingspercentage toegepast of geconstateerd dat niet wordt voldaan aan de Regeling. Het kortingspercentage is afhankelijk van de weging van het Voorschrift in verband waarmee de tekortkoming is geconstateerd.
-
De kortingspercentages zijn opgenomen in onderstaande tabel:
1 of meer licht en geen middel of zwaar |
10% korting op eventuele compensatie |
1 of meer middel en geen zwaar |
25% korting op eventuele compensatie |
1,2 of 3 zwaar |
50% korting op eventuele compensatie |
4 of meer zwaar |
Contractant voldoet niet aan de Regeling ” |
De belanghebbenden hebben diverse aanvragen voor compensatie op basis van de Kwaliteitsregeling in behandeling genomen. Het dossier bevat brieven aan contractanten, waarin de belanghebbende zeer aanzienlijke kortingen op eventuele compensaties aanzegt omdat de ingediende compensatieverzoeken na een reeds opgelegde korting nog steeds ver boven het landelijk gemiddelde lagen. Behalve wegens tekortkomingen, kan een aanvraag ook worden afgewezen wegens faillissement van de contractant of wegens gebrek aan liquide middelen bij de belanghebbenden.1 De belanghebbenden zeggen een compensatieverzoek in geval van faillissement van de contractant af te wijzen omdat compensatie in dat geval niet bijdraagt aan kwaliteitsverbetering maar slechts aan de schuldeisers van de contractant.2
De Inspecteur heeft de belanghebbenden over september 2013 naheffingsaanslagen assurantiebelasting opgelegd ad € 50.000 ([X2] N.V.) respectievelijk € 25.000 ([X1] N.V.). Daarnaast heeft hij bij beschikkingen aangifteverzuimboetes ad elk € 61 en verzuimboetes ad € 1.000 respectievelijk € 500 opgelegd.
Bij uitspraken op de bezwaren van de belanghebbenden heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag van [X2] gehandhaafd maar die van Vee verminderd tot € 2.891 en de boetebeschikkingen vernietigd. De belanghebbenden zijn in beroep gegaan omdat zij menen geen assurantiebelasting verschuldigd te zijn.
Zowel in beroep bij de Rechtbank Gelderland als in hoger beroep bij het Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of de Kwaliteitsregeling een verzekering is in de zin van art. 20 Wet BvR.
De Rechtbank Gelderland 3
De Rechtbank heeft onder verwijzing naar HR BNB 2014/824 het begrip verzekering in art. 20 Wet BvR opgevat als verzekering in de zin van art. 7:925(1) van het Burgerlijk Wetboek (BW) en heeft geoordeeld dat de diensten van de belanghebbenden verzekeringen zijn in die betekenis:
“16. De Kwaliteitsregeling-overeenkomst en de Algemene voorwaarden, Voorschriften en Beoordelingscriteria in ogenschouw nemend, is de rechtbank van oordeel dat de Kwaliteitsregeling een verzekering is in de zin van artikel 20 van de WBR. Blijkens de tekst van de voornoemde documenten is sprake van een overeenkomst tussen eiseres en de contractanten, op grond waarvan de contractanten verplicht zijn om een deelnemersbijdrage te betalen. De verplichting van eiseres [de belanghebbenden; PJW] bestaat uit het in behandeling nemen van een verzoek om compensatie bij een gehele of gedeeltelijke OMC-verklaring van een dier of onderdelen ervan. De rechtbank leidt uit de tekst van voornoemde documenten af dat eiseres in beginsel tot compensatie overgaat indien voldaan wordt aan het bepaalde in de Kwaliteitsregeling- overeenkomst, de Algemene voorwaarden, de Voorschriften en de Beoordelingscriteria.
17. Hoewel eiseres in de met de Kwaliteitsregeling samenhangende documenten expliciet heeft opgenomen dat zij nimmer tot compensatie verplicht is, komt aan die passages naar het oordeel van de rechtbank geen zelfstandige betekenis toe. Eiseres verbindt zich blijkens artikel 2, onderdeel 8, van de Beoordelingscriteria tot een beoordeling ‘op redelijke wijze’. Contractanten kunnen een bezwaar- en arbitrageprocedure starten en zich daarbij op het standpunt stellen dat een compensatie hen redelijkerwijs niet kan worden onthouden, omdat zij aan alle vereisten voor (enige vorm van) compensatie voldoen. Uit de tekst van de overeenkomst, de Algemene voorwaarden en de Beoordelingscriteria blijkt vervolgens niet op welke gronden eiseres, zonder de contractanten van de uitkomst van de beoordeling ‘op redelijke wijze’ in kennis te stellen, de aanvraag geheel kan afwijzen. Dit is tot op heden feitelijk ook niet gebeurd. De rechtbank wijst er voorts op dat dit voorbehoud niet is vermeld in de bedrijfsbrochure, waarmee voorlichting aan potentiële contractanten wordt gegeven.”
Dat DNB naar diens criteria beoordeeld geen verzekeringen in de diensten van de belanghebbenden zag, achtte de Rechtbank niet van belang voor de uitleg van art. 20 Wet BvR. Dat hun product kwaliteitsverbetering in de sector zou beogen, achtte zij evenmin doorslaggevend, nu de compensatie voor contractanten nog steeds bepaald wordt op basis van de door hen als gevolg van OMC-verklaring geleden schade, met een korting als kwaliteitsindicatoren zijn geschonden, zodat - aldus de Rechtbank - de kwaliteitsdoelstellingen ondergeschikt zijn aan de compensatieregeling. De Rechtbank lijkt zelfs relatieve schijnhandelingen te zien in de door de belanghebbenden gesloten contracten:
“18. (…). In de kern komt het erop neer dat het karakter van het product is gewijzigd van een klassiek opgebouwde schadeverzekering in een innovatieve waarborgregeling, waarbij de differentiatie in de uitkeringen is gekoppeld aan kwaliteitsnormen. Het oogmerk van de regeling is echter nog steeds om ontstane schade als gevolg van OMG-verklaringen te compenseren, welke compensatie door de deelnemers kan worden afgedwongen. In de kern is dan nog steeds sprake van een schadeverzekering.”
De Rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbenden ongegrond verklaard.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden 5
Ook het Hof heeft beslissend geacht of het in casu gaat om ‘verzekering’ in de zin van art. 7:925(1) BW. Ook het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord en daarom de hogere beroepen van de belanghebbenden ongegrond verklaard, daartoe overwegende als volgt:
“4.4 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat weliswaar juridisch mogelijk geen verplichting tot het doen van een uitkering bestaat, maar materieel wel. De werkzaamheden van belanghebbende zijn ongewijzigd gebleven. Juridisch komen de Kwaliteitsregeling en de verzekering niet letterlijk één op één overeen, maar materieel blijft in de kern compensatie van eventueel te lijden schade het doel van de regeling.
Het Hof is van oordeel dat de verbintenis van de verzekeraar tot het doen van een of meer uitkeringen mede de door de beginselen van redelijkheid en billijkheid geregeerde verbintenis omvat tot het doen van een of meer uitkeringen. Het begrip verzekering is niet beperkt tot het aangaan van een in rechte afdwingbare verbintenis in de zin die belanghebbende bepleit. Belanghebbende heeft zich jegens de contractant op zijn minst ertoe verbonden om een verzoek op redelijke wijze te beoordelen (artikel 2, lid 8, van de Beoordelingscriteria). In combinatie met de gedetailleerd beschreven gevallen waarin geen compensatie wordt verleend en het stelsel van kortingen op een eventuele compensatie (met een indeling naar gewicht van mogelijke schendingen van de voorschriften en daaraan gekoppelde aantallen en kortingspercentages), is jegens de contractant een verbintenis gecreëerd waarbij laatstgenoemde mag verwachten dat, indien hij zich aan de voorwaarden van de Kwaliteitsregeling houdt en het slachtdier geen uitgesloten gebrek of ziekte heeft, zijn schade wegens ongeschikt verklaren voor menselijke consumptie wordt gecompenseerd.
(…)
Dat belanghebbende een verzoek om compensatie naar believen en ongemotiveerd (geheel) zou kunnen afwijzen onder verwijzing naar de bewoordingen van de overeenkomst met de contractant is niet aannemelijk, gelet op het onder 4.5 beschreven samenstel en hetgeen onder 4.6 is opgenomen over de gevolgen van de Kwaliteitsregeling voor de keten. Een contractant die wordt geconfronteerd met een (dergelijke) afwijzing heeft bovendien het recht om bezwaar te maken bij belanghebbende en vervolgens om zijn zaak voor te leggen aan het Nederlands Arbitrage Instituut.
Dat bij bepaalde oorzaken van het ongeschikt voor menselijke consumptie verklaren, zoals berengeur en varkenspest, geen compensatie plaatsvindt, en dat bij het niet (volledig) voldoen aan de voorwaarden van de Kwaliteitsregeling een korting wordt toegepast, doen aan het voorgaande niet af. Iedere overeenkomst van verzekering bevat voorwaarden waaraan de verzekerde zich dient te houden, hetzij om (het risico op) schade te voorkomen dan wel te beperken. Dat het doel van de Kwaliteitsregeling is de verbetering van het slachtproces en dan vooral de kwaliteit van het vlees, is dus niet in strijd met het karakter van verzekering.
Evenmin is van belang dat belanghebbende niet tot compensatie is gehouden ingeval de contractant failliet is of belanghebbende over onvoldoende middelen beschikt. In het laatstgenoemde geval kan geen enkele verzekeraar een uitkering doen en het eerstgenoemde geval kan contractueel worden uitgesloten.”
3 Het geding in cassatie
De belanghebbenden hebben tijdig en regelmatig cassatieberoep ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De partijen hebben elkaar van re- en dupliek gediend.
De belanghebbenden stellen één middel voor. Zij achten art. 20 Wet BvR juncto art. 7:925 BW, art. 6:2 en 6:248 BW en/of art. 8:77 Awb geschonden doordat het Hof ten onrechte of onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de overeenkomsten tot deelname aan de Kwaliteitsregeling voor slachtdieren die de belanghebbenden met hun klanten aangaan ‘verzekeringen’ zijn in de zin van art. 20 Wet BvR.
Volgens de belanghebbenden is niet in geschil dat op basis van de overeenkomsten voor hen geen rechtens afdwingbare verplichting bestaat tot compensatie aan hun contractanten. Deelname aan de Kwaliteitsregeling is volgens hen alleen daarom al geen verzekering. ‘Zich verbinden tot’ in art. 7:925 BW betekent het in het leven roepen van een rechtens afdwingbare verbintenis, hetgeen ook volgt uit art. 6:3 BW, over natuurlijke verbintenissen, dat uitgaat van juridische afdwingbaarheid van een ‘verbintenis’. Blijkens die bepaling is onafdwingbaarheid van een verbintenis de uitzondering, die alleen intreedt uit de wet (bijvoorbeeld verjaring) of door een rechtshandeling (bijvoorbeeld een schuldeisersakkoord). Ook in de andere BW-bepalingen waarin ‘zich verbinden tot’ voorkomt, ligt besloten dat een verbintenis rechtens afdwingbaar is. Gezien opzet en doel van de regeling voor verzekeringen in Titel 17 Boek 7 BW geldt dat ook voor ‘zich verbinden tot het doen van één of meer uitkeringen’ in art. 7:925 BW. Er is geen rechtsgrond voor gelijkstelling van de aanspraak op redelijke beoordeling van een compensatieverzoek aan juridische verbondenheid tot het doen van één of meer uitkeringen. Ook de omstandigheid dat deelnemers compensatie zouden mogen verwachten is geen rechtsbasis voor aanname van een juridisch afdwingbare verbintenis tot het doen van een uitkering.
Volgens de belanghebbenden kunnen de redelijkheid en de billijkheid er evenmin toe leiden dat de overeenkomsten op basis van de Kwaliteitsregeling verzekeringen zouden zijn, omdat uit uw jurisprudentie blijkt dat redelijkheid en billijkheid ex art. 6:248 BW de kwalificatie van een overeenkomst niet kunnen bepalen. Een overeenkomst die niet aan de wettelijke eisen van een verzekeringsovereenkomst voldoet, kan niet op basis van redelijkheid en billijkheid een verzekeringsovereenkomst worden. De redelijkheid en de billijkheid kunnen slechts een overeenkomst aanvullen die een leemte vertoont en een beding terzijdestellen als toepassing in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar zou zijn. De belanghebbenden verwijzen naar HR NJ 2001, 120 (Bicak/Aegon), HR NJ 2004, 349 (Van der Linde/Heutink) en HR NJ 2006, 326 (Winterthur/Jansen).6De tot driemaal toe overeengekomen expliciete bepaling dat géén verplichting tot compensatie bestaat, vertoont geen enkele leemte die enige aanvulling op grond van redelijkheid en billijkheid in tegengestelde richting zou kunnen velen.
Ook volgens de Haviltex-maatstaf7 is een overeenkomst op basis van hun Kwaliteitsregeling geen verzekering, aldus de belanghebbenden, nu er geen omstandigheden zijn die tot een andere dan taalkundige uitleg van de overeenkomst zouden nopen, en het resultaat van taalkundige uitleg van het beding dat de belanghebbenden nimmer tot compensatie verplicht zijn, is duidelijk.
Bij verweer bestrijdt de Staatssecretaris dat de partijen het eens zouden zijn dat overeenkomsten op basis van de Kwaliteitsregeling voor de belanghebbenden geen rechtens afdwingbare verplichting tot uitkering inhouden; volgens hem heeft de Inspecteur dat niet bevestigd. De Kwaliteitsregeling heeft volgens de Staatssecretaris als doel vermogensschade van de contractant te compenseren. Dat zij mede beoogt de kwaliteit van de ter slacht aangeboden dieren te bevorderen, staat niet in de weg aan kwalificatie van deelname aan de regeling als schadeverzekering.
s Hofs oordeel gaat volgens de Staatssecretaris niet uit van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De Haviltexnorm8 brengt mee dat voor de belanghebbenden een door beginselen ven redelijkheid en billijkheid geregeerde verbintenis tot het doen van een of meer uitkeringen bestaat en dat die verbintenis in rechte afdwingbaar is. Ook het gegeven dat de Kwaliteitsregeling materieel de verhoudingen tussen de belanghebbenden, het slachthuis, de eventuele veehandelaar en de boer niet heeft veranderd ten opzichte van de situatie vóór 1 juli 2013, wijst er volgens de Staatssecretaris op dat het, net zo als vóór de invoering van de Kwaliteitsregeling, gaat om verzekering.
Bij repliek bestrijden de belanghebbenden dat het doel van de Kwaliteitsregeling het compenseren van vermogensschade zou zijn. Die stelling mist feitelijke grondslag, nu het Hof heeft vastgesteld dat het doel van de Kwaliteitsregeling is ‘de verbetering van het slachtproces en dan vooral de kwaliteit van het vlees’. Een overeenkomst waarvan compensatie van vermogensschade niet het doel is, laat staan het hoofddoel, kan geen (schade)verzekering zijn. Uit het proces-verbaal van de zitting van het Hof blijkt dat de Inspecteur niet heeft betwist dat geen rechtens afdwingbare verplichting tot het doen van een uitkering bestaat. De belanghebbenden bestrijden de uitleg die de Staatssecretaris aan r.o. 4.5 van de uitspraak geeft, namelijk dat het Hof zou hebben geoordeeld dat de belanghebbenden zich met de overeenkomsten hebben verbonden tot het doen van een of meer uitkeringen.
Bij dupliek bestrijdt de Staatssecretaris (opnieuw) dat de Inspecteur niet zou hebben betwist dat geen (rechtens afdwingbare) verbintenis tot het doen van uitkeringen bestaat. De Inspecteur heeft immers gesteld dat materieel een verplichting tot uitkering bestaat. Bovendien volgt uit het Haviltex-arrest dat bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst alle omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen, zoals het Hof heeft gedaan.