Parket bij de Hoge Raad, 22-10-2019, ECLI:NL:PHR:2019:1070, 19/01459
Parket bij de Hoge Raad, 22-10-2019, ECLI:NL:PHR:2019:1070, 19/01459
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 oktober 2019
- Datum publicatie
- 14 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2019:1070
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:168
- Zaaknummer
- 19/01459
Inhoudsindicatie
A-G IJzerman heeft conclusie genomen over vergoeding van de taxatiekosten van belanghebbende inclusief of exclusief omzetbelasting.
Het betreft de zaak met nummer 19/01459 naar aanleiding van het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak op verzet van de Rechtbank Amsterdam, nr. AMS 18/2283.
De inzet van het beroep in cassatie van belanghebbende is het vergoed krijgen van de aan belanghebbende gefactureerde omzetbelasting over de door hem gemaakte kosten voor het taxatierapport over de waarde van zijn woning. De Rechtbank heeft in de proceskostenveroordeling de heffingsambtenaar gelast de taxatiekosten te vergoeden, exclusief omzetbelasting. Dit terwijl belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van het volledige bedrag, inclusief omzetbelasting.
De achtergrond van de proceskostenveroordeling is als volgt. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de woning en daarmee ook de gecombineerde aanslag gewijzigd en verlaagd, nadat belanghebbende beroep had ingesteld bij de Rechtbank. Belanghebbende heeft daarop het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep, de kosten van het in de beroepsfase overgelegde taxatierapport inclusief omzetbelasting en het betaalde griffierecht.
De Rechtbank heeft in de verlaging van de WOZ-waarde en de daarop volgende intrekking van het beroep aanleiding gezien om de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten. Het geschil in cassatie is beperkt tot de omzetbelasting begrepen in de kosten van het taxatierapport. De vergoeding voor de kosten van het taxatierapport heeft de Rechtbank vastgesteld op € 106 (2 uur x € 53 voor niet-inpandige taxatie), exclusief omzetbelasting ad € 22,26.
In de procedure op verzet heeft belanghebbende gesteld geen btw-plichtige ondernemer te zijn. Dat betekent dat aan belanghebbende gefactureerde omzetbelasting niet op aangifte kan worden verrekend. Die blijft dus op belanghebbende drukken, zodat de omzetbelasting wel vergoed had moeten worden. In de ongegrondverklaring van het verzet, waartegen belanghebbende thans in cassatie opkomt, heeft de Rechtbank overwogen dat het voor de rechter niet altijd duidelijk is of de omzetbelasting in aftrek kan worden gebracht. Om deze reden heeft de Rechtbank het aan partijen overgelaten om onderling de vergoeding van de omzetbelasting te regelen.
Bij het ontbreken van dergelijke duidelijkheid rust, naar de A-G meent, de verplichting op de Rechtbank om over te gaan tot nader feitenonderzoek en zelf te beslissen op een verzoek tot vergoeding met omzetbelasting. Dat past immers binnen het kader van de door de belastingrechter vast te stellen proceskostenvergoeding. Het mag volgens de A-G niet worden overgelaten aan partijen om achteraf overeenstemming te bereiken over vergoeding van omzetbelasting als onderdeel van de proceskostenvergoeding.
Het gaat in casu om een taxatie van het woonhuis van belanghebbende, terwijl de A-G de desbetreffende stellingen van belanghebbende zo opvat dat deze heeft gesteld in zijn woning geen btw-plichtige onderneming uit te oefenen. Dienaangaande had door de Rechtbank een zitting kunnen worden bepaald.
De A-G betwijfelt echter of hier een zitting nodig was. Nu er in deze procedure geen aanwijzingen waren dat belanghebbende de over de taxatiekosten verschuldigde omzetbelasting kon verrekenen, dient de toegekende vergoeding naar zijn mening te worden verhoogd met de aan belanghebbende gefactureerde omzetbelasting.
Ten slotte geeft de A-G de Hoge Raad in overweging als bewijsregels in dit kader het volgende te bepalen:
a) indien het gaat om voor vergoeding in aanmerking komende kosten ter zake van een eigen woning, wordt verondersteld dat een natuurlijk persoon die daarin woont geen btw-plichtige ondernemer is, tenzij er aanwijzingen zijn dat belanghebbende de over deze kosten verschuldigde btw wel kan verrekenen;
b) indien de heffingsambtenaar de stelling van een natuurlijk persoon dat hij geen btw-plichtige ondernemer is niet gemotiveerd betwist moet, behoudens ten processe gebleken aanwijzingen van het tegendeel, ervan worden uitgegaan dat de belanghebbende geen btw-plichtige ondernemer is;
c) een en ander waar aangewezen onder toepassing van hoor en wederhoor.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond dient te worden verklaard.
Conclusie
mr. R.L.H. IJzerman
Advocaat-Generaal
Conclusie van 22 oktober 2019 inzake:
Nr. Hoge Raad: 19/01459 |
[X] |
Nr. Rechtbank: AMS 18/2283 |
|
Derde Kamer B |
tegen |
Rest Lagere overheid |
B & W gemeente Amsterdam |
1 Inleiding
Heden neem ik conclusie in de zaak met nummer 19/01459 naar aanleiding van het beroep in cassatie van [X] , belanghebbende, tegen de uitspraak op verzet1 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de Rechtbank).
De inzet van het beroep in cassatie van belanghebbende is het vergoed krijgen van de aan belanghebbende gefactureerde omzetbelasting over de door hem gemaakte kosten voor het taxatierapport over de waarde van zijn woning. De Rechtbank heeft in de proceskostenveroordeling de heffingsambtenaar gelast de taxatiekosten te vergoeden, exclusief omzetbelasting. Dit terwijl belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van het volledige bedrag, inclusief omzetbelasting.
De achtergrond van de proceskostenveroordeling is als volgt. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de woning en daarmee ook de gecombineerde aanslag gewijzigd en verlaagd, nadat belanghebbende beroep had ingesteld bij de Rechtbank. Belanghebbende heeft daarop het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep, de kosten van het in de beroepsfase overgelegde taxatierapport inclusief omzetbelasting en het betaalde griffierecht.
De Rechtbank heeft in de verlaging van de WOZ-waarde en de daarop volgende intrekking van het beroep aanleiding gezien om de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten. Het geschil in cassatie is beperkt tot de omzetbelasting begrepen in de kosten van het taxatierapport. De vergoeding voor de kosten van het taxatierapport heeft de Rechtbank vastgesteld op € 106 (2 uur x € 53 voor niet-inpandige taxatie), exclusief omzetbelasting ad € 22,26.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in verzet gekomen en heeft verzocht om vergoeding van die omzetbelasting. Belanghebbende heeft in het beroepschrift in de procedure in verzet gesteld een niet btw-plichtige ondernemer te zijn, zodat de aan belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting wel voor vergoeding in aanmerking komt. De Rechtbank heeft echter geen reden gezien om een andere beslissing te nemen en heeft het verzet ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het aan partijen onderling is om de vergoeding van de omzetbelasting te regelen. Het is voor de rechter namelijk niet altijd duidelijk of de rechtszoekende omzetbelasting verschuldigd is en of deze omzetbelasting in aftrek kan brengen.
Belanghebbende komt in cassatie op tegen de uitspraak op verzet en verzoekt de Hoge Raad de uitspraak op verzet te vernietigen, zelf in de zaak te voorzien en alsnog de omzetbelasting-component over het taxatierapport voor vergoeding in aanmerking te laten komen.
Ik heb aan deze zaak een conclusie gewijd omdat het hier gaat om een veel voorkomende problematiek en het mij voorkomt dat de in dit kader toe te passen procedurele regels en bewijsregels nog niet zijn uitgekristalliseerd.
De opbouw van deze conclusie is als volgt. In onderdeel 2 zijn de feiten en het geding in feitelijke instantie weergegeven. Onderdeel 3 bevat een uiteenzetting van het geding in cassatie. Onderdeel 4 omvat een overzicht van de relevante wetgeving, parlementaire geschiedenis, literatuur en jurisprudentie. In onderdeel 5 worden de middelen van belanghebbende beoordeeld; gevolgd door de conclusie in onderdeel 6.2
2 De feiten en het geding in feitelijke instantie
In een faxbericht aan de Rechtbank van 13 september 2018 heeft belanghebbende verklaard het beroep in te trekken en heeft hij verzocht de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten. Op pagina 4/5 van het faxbericht is een overzicht van de proceskosten in de procedure AMS/18/2283 opgenomen. Dit overzicht maakt melding van, onder meer, een bedrag van € 128,26 voor een niet-inpandig opgenomen taxatierapport. Belanghebbende heeft (ook) verzocht om vergoeding van dit bedrag. Op pagina 5/5 is de onderliggende factuur opgenomen, waaruit blijkt dat aan (de gemachtigde van) belanghebbende € 128,26 inclusief omzetbelasting in rekening is gebracht. Blijkens de omschrijving betreft het een taxatie van twee uren tegen een uurtarief van € 53, exclusief omzetbelasting. De in rekening gebrachte omzetbelasting bedraagt € 22,26.
In de uitspraak van 8 november 2018 heeft de Rechtbank, zonder zitting onder verwijzing naar artikel 8:54 van de Awb, de heffingsambtenaar, voor zover van belang in cassatie, veroordeeld in de kosten van het opstellen van het taxatierapport. De Rechtbank heeft de hoogte van de kostenvergoeding vastgesteld op € 106 (2 uur niet-inpandige taxatie x € 53). Voor zover thans van belang is overwogen:
Procesverloop
De rechtbank heeft op 23 maart 2018 een beroepschrift van [X] ontvangen dat is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 februari 2018 (de bestreden uitspraak).
Bij brief van 13 september 2018 heeft [X] het beroep ingetrokken en gevraagd om vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep.
Overwegingen (…)
3. Eiser heeft bij de intrekking van het beroep gevraagd om vergoeding van de forfaitaire proceskosten in bezwaar en beroep, de kosten van het in de beroepsfase overgelegde taxatierapport en het betaalde griffierecht.
4. (…) De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar daarnaast in de kosten van het taxatierapport. De rechtbank stelt de hoogte van deze kostenvergoeding3 vast op € 106,- (2 uur niet-inpandige taxatie x € 53,-). (…)
Belanghebbende heeft verzet ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank van 8 november 2018.4 In het beroepschrift merkt (de gemachtigde van) belanghebbende het volgende op:
Geschil
1. In geschil is enkel de omvang van de toegekende proceskostenvergoeding.
Standpunt belanghebbende:
1. (…)
2. Zonder nadere motivering wijkt de rechtbank af van de gevraagde vergoeding in die zin dat ze de btw over het taxatierapport niet vergoed. Aangezien mijn klant een niet btw-plichtige ondernemer is, zou de btw wel voor vergoeding in aanmerking moeten worden genomen. (…)
Bij uitspraak van 7 februari 2019 heeft de Rechtbank het verzet ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen:
(…) Beoordeling
4. De rechtbank heeft in de uitspraak van 8 november 2018 ten laste van de heffingsambtenaar een proceskostenveroordeling uitgesproken. Deze veroordeling bevat een bedrag van in totaal € 106,- voor het uitgebrachte taxatierapport en daarbij verwezen naar de Richtlijn.
5. De in de Richtlijn gehanteerde bedragen zijn, zoals expliciet is vermeld, exclusief btw. In de Richtlijn staat daarover vermeld “De bovenstaande uurtarieven zijn steeds exclusief omzetbelasting. Volgens het genoemde arrest, rechtsoverweging 4.3.8, drukt de in rekening gebrachte omzetbelasting alleen op een belanghebbende als hij die belasting niet als voorbelasting in aftrek kan brengen. In dat geval worden de genoemde bedragen verhoogd met omzetbelasting.” Met het arrest wordt bedoeld ECLI:NL:HR:2012:BX0904. Uit de Richtlijn, maar ook uit artikel 15 van het Besluit5, volgt dat in voorkomende gevallen het tariefbedrag moet worden verhoogd met de btw. Dat de rechtbank de btw niet apart in de uitspraak heeft benoemd maakt niet dat de uitspraak daarmee onjuist is.6 Het is aan partijen om onderling, met inachtneming van hetgeen hierover in de Richtlijn en het Besluit is vastgelegd, de vergoeding van de btw te regelen. Het is voor de rechter niet altijd duidelijk of de rechtszoekende btw is verschuldigd of dat deze aftrekbaar is.
6. De Rechtbank ziet geen reden om een andere beslissing te nemen dan die is genomen in de uitspraak van 8 november 2018. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak niet verandert en het beroep niet-ontvankelijk is en niet inhoudelijk zal worden behandeld. (…)
3 Het geding in cassatie
Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.
Belanghebbende klaagt dat aan hem door de Rechtbank ten onrechte geen vergoeding van btw is toegekend over de door belanghebbende gemaakte WOZ-taxatiekosten. In het beroepschrift in cassatie staat:
(…) In de kern is deze zaak heel simpel. In geschil was de Woz-waarde van de woning. Lopende de beroepszaak besloot de heffingsambtenaar geheel aan ons tegemoet te komen en de Woz-waarde conform ons taxatierapport op € 303.000 vast te stellen. Om deze reden hebben we de procedure ingetrokken en de rechtbank verzocht verweerder in de kosten van het geschil te veroordelen.
De rechtbank heeft vervolgens uitspraak gedaan en, helaas, een onjuiste uitspraak gedaan ten aanzien van de proceskostenvergoeding. Zij heeft ten onrechte geen btw vergoed over het taxatieproduct. Hiertegen ben ik in beroep gekomen en dit is afgewezen.
Onder punt 5 van de uitspraak op verzet staat dat de rechtbank geen onjuiste uitspraak gedaan heeft door geen standpunt in te nemen ten aanzien van de btw. Dit geeft blijk van een onjuiste visie op het recht. In art. 8:75 lid 1 Awb staat dat de rechter bij uitsluiting bevoegd is te oordelen over de proceskosten. Dat maakt dat hij exact moet aangeven in zijn uitspraak wat de omvang van de proceskosten zijn. Als hij iets niet aangeeft, wordt dat niet alsnog "geacht geregeld te worden" door de procespartijen onderling. Voor dit standpunt van de rechtbank in de uitspraak op verzet ontbreekt elke basis in de wet. Als hij in zijn uitspraak een deel van de vergoeding niet benoemd, dan wordt dat deel niet vergoed. Dat betekent dat als daar een keer een foutje gemaakt wordt, dit in een latere fase hersteld moet worden.
Daarnaast snijdt het betoog van de rechtbank geen hout door te stellen dat de btw positie van de klant niet duidelijk was. Het betrof een woning waarin gewoond wordt. Zoiets is altijd zonder btw. Bovendien, als er zaken waren waar de rechtbank over moet oordelen en die zijn haar niet duidelijk, dan is een zaak afdoen zonder zitting geen optie. Ook via deze route had een terugverwijzing moeten volgen.
Lang verhaal kort, ik verzoek u deze uitspraak te vernietigen en zelf in deze zaak te voorzien en alsnog de btw-component over het taxatierapport voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Concreet betekent dit dat een correctie op de proceskostenvergoeding van 2 x 53 x 0,21 = € 22,26.
Ook voor deze procedure heeft onze klant kosten moeten maken. Ik verzoek u de gemeente daarin te veroordelen.