Home

Parket bij de Hoge Raad, 30-06-2020, ECLI:NL:PHR:2020:665, 19/05365

Parket bij de Hoge Raad, 30-06-2020, ECLI:NL:PHR:2020:665, 19/05365

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
30 juni 2020
Datum publicatie
17 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:665
Formele relaties
Zaaknummer
19/05365

Inhoudsindicatie

Verzetrechter weigert scheldende gemachtigde wegens ernstige bezwaren (art. 8:25 Awb); Is cassatieberoep tegen (alleen) die weigering een cassatieberoep bedoeld in art. 28(2) AWR? Klachten over schending van art. 47 EU-Handvest, art. 267 VwEU en het vrije dienstenverkeer; scheldende gemachtigde overtreft (ook) in cassatie zichzelf

Feiten en geschil: De belastingplichtige heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van BPM (bij invoer, neem ik aan). Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De Rechtbank Gelderland heeft belanghebbendes beroep daartegen kennelijk ongegrond verklaard en ook het verzet tegen die ongegrondverklaring ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft in de loop van het verzetgeding de gemachtigde ex art. 8:25 Awb geweigerd wegens ernstige bezwaren tegen die gemachtigde (gescheld en getier).

Die geweigerde gemachtigde stelt namens de belastingplichtige beroep in bij de Hoge Raad in, maar bestrijdt met geen woord de ongegrondverklaring van het verzet of de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Hij bestrijdt alleen de weigering van de gemachtigde met beroep op EU-recht (art. 47 EU-Handvest, art. 267 VwEU en het vrije dienstenverkeer).

Volgens A-G Wattel is dit geen cassatieberoep tegen een uitspraak “als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, onderdelen a en b” Awb en dus geen cassatieberoep zoals bedoeld in art. 28(2) AWR, maar een poging tot zelfstandig cassatieberoep tegen de weigering, dat echter niet mogelijk. Het cassatieberoep is daarom zijns inziens niet-ontvankelijk. Zou het wel om een cassatieberoep ex art. 28(2) AWR gaan, dan is het nog steeds niet-ontvankelijk omdat het geheel ongemotiveerd is: het geeft met geen woord aan waarom, en zelfs niet dat de uitspraak op het verzet onjuist zou zijn, zulks in strijd met art. 6:5(1)(d) juncto art. 6:24 Awb.

Zou het beroep ontvankelijk zijn, dan acht de A-G het ongegrond. Het klaagt over schending van EU-recht, dat echter niet van toepassing is op de weigering van de gemachtigde, noch op diens dienstverlening jegens de belastingplichtige: beide vallen buiten de werkingssfeer van het EU-recht omdat zij beide een puur interne situatie binnen één lidstaat betreffen. Zou EU-recht wel van toepassing zijn, dan zouden de op de weigering en de dienstverlening ziende klachten nog steeds ongegrond zijn, nu van enige ongelijke behandeling bij de weigering van gemachtigden geen sprake is en een proportionaliteitsbeoordeling eenduidig naar weigering van de gemachtigde leidt, zodat ook de art. 17 en 47 EU-Handvest, als die al toepasselijk zouden zijn, niet geschonden zijn. Nu het geschil bij de rechtbank niet over de BPM-heffing ging, maar over bezwaartermijn-overschrijding, kan betwijfeld worden of de vrijheid van goederenverkeer aan de orde is, waarop de gemachtigde overigens geen beroep heeft gedaan. Zou die verkeersvrijheid relevant zijn, dan is van schending ervan geen sprake, nu dezelfde bezwaartermijn zonder onderscheid geldt voor alle bestuursrechtelijke geschillen.

De gemachtigde is volstrekt ondubbelzinnig gewaarschuwd in de conclusie van 28 februari 2020 in de aanhangige zaak 19/02693. Na ruim drie maanden bezinningstijd overtreft de gemachtigde zichzelf thans in nog extremer, onrechtmatiger, onleesbaarder en zinlozer (want niet-ontvankelijk en alleen maar procesordeverstorend) gescheld en getier tegen onder meer de rechtspraak, individuele rechters en de rechtsstaat. De A-G meent dat daarom niet volstaan kan worden met het niet-ontvankelijk, subsidiair ongegrond verklaren van het beroep. Zijns inziens moeten het rechtspraakpersoneel, de ‘vertegenwoordigde’ belastingplichtigen, de goede procesorde, de rechtspraak, de rechtsstaat en het voor de gemeenschap bedoelde publieke budget beschermd worden tegen deze procesorde-saboterende, bedreigende, beledigende, belasterende en gemeenschapsgeld verbrandende gemachtigde. Hij geeft daarom de Hoge Raad - desgeraden diens strafkamer of ombudskamer – in overweging om (i) deze gemachtigde als gemachtigde te weigeren in alle bij de Hoge Raad aanhangige zaken waarin hij optreedt, (ii) ook alle (rechts)personen die onder zijn (feitelijke) leiding als gemachtigde in aanhangige zaken optreden als zodanig te weigeren, en (iii) de belastingplichtigen daarvan terstond in kennis te stellen en vier weken te geven om desgewenst een andere persoon te machtigen.

Gegeven de no cure no pay werkwijze van de gemachtigde en gegeven dat de belanghebbende in kennis is gesteld van de precieze aard van de evident ernstige bezwaren tegen haar gemachtigde en zij deze gemachtigde desondanks opnieuw gemachtigd heeft om door te gaan met zijn wangedrag namens haar, geeft de A-G de Hoge Raad bovendien in overweging om de belanghebbende te veroordelen in de proceskosten van de belastingdienst en de Staatssecretaris in alle instanties.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 19/05365

Datum 30 juni 2020

Belastingkamer A

Onderwerp/tijdvak BPM; Bezwaartermijnoverschrijding; Verzet; Weigering gemachtigde

Nr. Rechtbank AWB 19/272

CONCLUSIE

P.J. Wattel

in de zaak van

[X] B.V.

tegen

de Staatssecretaris van Financiën

1 Overzicht

1.1

De belastingplichtige [X] heeft op aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) voldaan. Zij heeft tegen die voldoening bezwaar gemaakt dat door de inspecteur niet-ontvankelijk is verklaard wegens overschrijding van de daarvoor in de wet gestelde termijn. De Rechtbank Gelderland heeft belanghebbendes beroep daartegen kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet tegen die ongegrondverklaring heeft zij eveneens ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft in de loop van het verzetgeding de gemachtigde van de belastingplichtige geweigerd wegens ernstige bezwaren tegen die gemachtigde.

1.2

Die geweigerde gemachtigde stelt nu beroep bij de Hoge Raad in, maar dat beroep bestrijdt met geen woord de ongegrondverklaring van het verzet of de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Het bestrijdt alleen de weigering van de gemachtigde. Het is daarom mijns inziens niet-ontvankelijk: het is geen cassatieberoep tegen een uitspraak “als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, onderdelen a en b” Awb en dus geen cassatieberoep zoals bedoeld in art. 28(2) AWR, maar een poging tot zelfstandig cassatieberoep tegen de weigering, dat echter niet mogelijk is. Ook als het beroep wel als cassatieberoep ex art. 28(2) AWR zou kunnen worden beschouwd, is het mijns inziens niet ontvankelijk omdat het geheel ongemotiveerd is: het geeft met geen woord aan waarom, of zelfs maar dat de ongegrond-verklaring van het verzet onjuist zou zijn, zulks in strijd met art. 6:5(1)(d) juncto art. 6:24 Awb. Het beroep lijkt zelfs geen beroep van de belastingplichtige te zijn, wier belastingschuld op geen enkele wijze beïnvloed wordt door mogelijke gegrondheid van de ingediende klachten.

1.3

Voor het geval u niettemin op de - uitsluitend de weigering betreffende - klachten zou willen ingaan, leidt analyse ervan tot de conclusie dat zij ongegrond zijn: zij klagen alle over schending van EU-recht, dat echter niet van toepassing is op de weigering van de gemachtigde, noch op diens dienstverlening jegens de belastingplichtige: beide vallen buiten de werkingssfeer van het EU-recht omdat zij beide een puur interne situatie binnen één lidstaat betreffen. Zou EU-recht wel van toepassing zijn, dan zouden de op de weigering en de dienstverlening ziende klachten nog steeds ongegrond zijn, nu van enige ongelijke behandeling bij de weigering geen sprake is (elke gemachtigde die de procesorde saboteert, niet in het belang van zijn klanten handelt en rechterlijk personeel bedreigt en uitscheldt, wordt geweigerd) en een proportionaliteitsbeoordeling eenduidig naar weigering van deze gemachtigde leidt, zodat ook de art. 17 en 47 EU-Handvest, als die al toepasselijk zouden zijn, niet geschonden zijn door de manifest terechte weigering. Nu het geschil bij de Rechtbank niet over BPM-heffing ging, maar alleen over de bezwaartermijnoverschrijding, kan betwijfeld worden of de vrijheid van goederenverkeer aan de orde kan zijn. De gemachtigde heeft overigens geen beroep op het vrije goederenverkeer gedaan, kennelijk omdat hij alleen met zijn idiosyncratische preoccupaties bezig is en niet met het belang van zijn klant. Zou die verkeersvrijheid relevant zijn, dan is van schending ervan geen sprake, nu dezelfde bezwaartermijn zonder onderscheid geldt voor alle bestuursrechtelijke geschillen.

1.4

De conclusie van 28 februari 20201 in de bij u aanhangige zaak met rolnr. 19/02693, waarin dezelfde gemachtigde optreedt, was een volstrekt heldere waarschuwing voor deze gemachtigde. Na ruim drie maanden bezinningstijd nadien, dient hij in de thans te beslissen zaak een repliek in waarin hij zichzelf overtreft in (nog extremer) gescheld en getier, dat evident onrechtmatig, beledigend, belasterend, bedreigend en mijns inziens strafbaar is, en dat het fiscaalrechtelijke belang van zijn klant hoegenaamd niet dient; integendeel.

1.5

Ik meen daarom dat niet volstaan kan worden met niet-ontvankelijk, subsidiair ongegrond verklaren van dit beroep. Het personeel van de feitengerechten, de ‘vertegenwoordigde’ belastingplichtigen, de goede procesorde, de rechtspraak, de rechtsstaat en het voor de gemeenschap bedoelde publieke budget moeten beschermd worden tegen deze procesorde-saboterende, bedreigende, beledigende, belasterende en gemeenschapsgeld verbrandende gemachtigde.

1.6

Ik geef u in overweging het cassatieberoep niet-ontvankelijk, subsidiair ongegrond te verklaren.

1.7

Ik geef u - of desgeraden uw strafkamer of uw ombudskamer – verder in overweging (i) deze gemachtigde als gemachtigde te weigeren in alle bij u aanhangige zaken waarin hij optreedt, (ii) ook alle (rechts)personen die onder zijn (feitelijke) leiding als gemachtigde in bij u aanhangige zaken optreden als zodanig te weigeren, en (iii) de belastingplichtigen in die zaken daarvan terstond in kennis te stellen en vier weken te geven om desgewenst een andere persoon te machtigen die niet onder de (feitelijke) leiding van de gemachtigde staat en die evenmin zijn of haar handtekening zet onder hetgeen deze gemachtigde bedenkt.

1.8

Gegeven de no cure no pay werkwijze van deze gemachtigde en gegeven dat de belanghebbende in deze zaak expliciet op de hoogte is gesteld van de aard van de evident ernstige bezwaren tegen haar gemachtigde en zij deze gemachtigde desondanks opnieuw gemachtigd heeft om door te gaan met zijn wangedrag namens haar, geef ik u verder in overweging om de belanghebbende te veroordelen in de proceskosten van de belastingdienst en de Staatssecretaris in alle instanties.

2 De feiten en het geding bij de Rechtbank

2.1

Op 24 april 2018 heeft de belanghebbende [X] BV op aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) voldaan. Tegen die voldoening heeft zij op 11 juni 2018 bezwaar gemaakt. Op 16 november 2018 heeft de inspecteur dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn. Op 14 december 2018 heeft de belanghebbende daartegen beroep ingesteld bij de Rechtbank Gelderland.

De Rechtbank

Vereenvoudigde afdoening

2.2

De Rechtbank stelde vast dat het bezwaarschrift volgens art. 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 5 juni 2018 ontvangen had moeten zijn om tijdig te zijn.2 Zij achtte de termijnoverschrijding niet verschoonbaar zoals bedoeld in art. 6:11 Awb en heeft het beroep bij uitspraak van 2 april 2019 kennelijk ongegrond verklaard (art. 8:54(1)(c) Awb).

Verzet

2.3

De belanghebbende heeft zich op 8 mei 2019 op basis van art. 8:55 Awb verzet tegen die kennelijk-ongegrondverklaring. Haar gemachtigde heeft op 17 mei 2019 verzetgronden ingediend. De Rechtbank (verzetrechter) heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld op haar verzet te worden gehoord op een zitting op 20 september 2019, waarop de belanghebbende echter zonder kennisgeving van verhindering niet is verschenen.

2.4

De verzetrechter heeft geoordeeld dat de stelling dat het bezwaarschrift tijdig zou zijn verzonden op geen enkele wijze was onderbouwd. Zij heeft daaruit het gevolg getrokken dat de Rechtbank het onderzoek terecht had gesloten en terecht bij de uitspraak van 2 april 2019 belanghebbendes beroep kennelijk ongegrond had verklaard. De verzetrechter heeft het verzet daarom ongegrond verklaard bij de thans bestreden uitspraak van 29 oktober 2019.

Weigering van de gemachtigde

2.5

Naar aanleiding van de op 17 mei 2019 door de gemachtigde ingediende verzetgronden heeft de Rechtbank die gemachtigde, [A] , op 31 mei 2019 haar voornemen meegedeeld om hem in deze procedure te weigeren als gemachtigde wegens ernstige bezwaren tegen hem zoals bedoeld in art. 8:25(1) Awb. Dat voornemen heeft de Rechtbank als volgt gemotiveerd:

"Op 25 oktober 2018 heeft u een gesprek gevoerd met de President van de rechtbank Gelderland. Een van de onderwerpen van dat gesprek was uw woordkeuze in processtukken. In een brief van 7 november 2018 is het besprokene aan u als volgt bevestigd:

"Tot slot heb ik ook uw taalgebruik ter sprake gebracht. Ik heb u meegegeven dat ik het niet accepteer dat u over medewerkers van de rechtbank Gelderland en de rechtspraak in algemene zin onheuse en grievende uitlatingen doet. Ik vertrouw erop, dat u voortaan respectvol en fatsoenlijk communiceert. U heeft mij gezegd, dat u dit ter harte neemt.”

Naar aanleiding van uw woordgebruik in een verzetschrift van 28 januari 2019 heeft opnieuw een gesprek tussen u en de President van de rechtbank Gelderland plaatsgevonden. De inhoud van dat gesprek is aan u bevestigd bij brief van 22 februari 2019. In die brief zijn citaten opgenomen uit uw verzetschrift van 28 januari 2019:

-“Ik merk op, dat uw rechtbank blijkbaar onderdeel van de criminele organisatie rechtspraak.nl het wel heel erg bont aan het maken is. ”

- "... (naam rechter-MB) krijgt mogelijk provisie bij verkorte afdoening zodat uw rechtbank weer eens naar huis kan, daar lijkt het op. ”

- “Kutland!!! Gajesland! "

- ‘‘Aldus geeft de - niet aflatende drang van ... (naam rechter -MB) - teneinde burgers van hun rechten te ontdoen waar mogelijk — waar hij al jaren in bedreven is, blijk van een onjuiste feitelijke opvatting. Mogelijk is het ook administratief een puinzooi bij deze rechtbank, niet aan mij daar verder iets van te vinden. ”

- “Feit is dat de rechtbank Gelderland een derderangs rechtbank is die zich niet kwijt van zijn wettelijke taak, burgers beschermen tegen de niet aflatende drang van andere publiekrechtelijke organen, zoals de Belastingdienst, waar mogelijk burgers uit het hoogste recht voortkomende rechten te ontnemen en te beduvelen. ”

- “Een schande is het, werkelijk ongehoord. Aangesteld om onafhankelijk te opereren, maar nada niks komt daarvan terecht."

- “Nu is uw rechtbank verworden tot een gajesclub die niet veel meer kan dan griffierecht heffen en burgers om de tuin leiden, echt intens triest. "

De President van de rechtbank Gelderland heeft u naar aanleiding daarvan als volgt laten weten:

“Dit taalgebruik acht ik ongepast, onfatsoenlijk en respectloos. Wij doen ons werk professioneel met respect voor partijen en hun gemachtigden. Ik verwacht van u professioneel gedrag, respect voor het gezag van de rechterlijke macht en voor de rechters die de zaken van uw cliënten behandelen. Daarbij gaat het mij in het geheel niet om het inhoudelijke debat en de argumenten die u daarin gebruikt, doch uitsluitend om uw woordkeuze zoals hiervoor aangegeven.

Ik heb u in ons gesprek ook gewezen op de mogelijkheid die besloten ligt in artikel 8:25, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht, waarbij de rechtbank bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, kan weigeren. Dat is een mogelijkheid waarvan de rechtbank slechts bij hoge uitzondering gebruikt maakt en uitsluitend gebruik wil maken als andere middelen geen soelaas bieden. U gaf aan bekend te zijn met deze mogelijkheid onder meer uit de beslissing van het Hof Den Bosch uit maart 2018.

Ik heb u verzocht mijn opmerkingen te beschouwen als een dringende waarschuwing. U heeft mij bevestigd dat u mij goed begrepen heeft. Ik heb ook uw collega [D] verzocht hiervoor aandacht te hebben.”

In een uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 18 april 2019, met zaaknummer AWB 18/2008, waar u als gemachtigde optrad, heeft de Rechtbank in een opmerking voorafgaand aan de beoordeling van geschil als volgt overwogen:

“Alvorens inhoudelijk op de zaak in te gaan stelt de rechtbank het taalgebruik van de gemachtigde zoals opgenomen in de pleitnota aan de orde. Gemachtigde stelt onder meer dat “Nederland natuurlijk een enorm gajesland is” en “niks anders dan een enorme narcostaat”. De rechtbank Gelderland heeft volgens gemachtigde “genoegzaam en structureel aangetoond het niet zo nauw te nemen met de gerechtvaardigde belangen van belastingplichtigen” en de focus van verweerder ligt “louter en alleen op beduvelen en oplichten”. Ook merkt de gemachtigde op “dat de rechtbank zaken gaat opwerpen als tardief verklaring of ‘wir haben es nicht gewusst’ of wat er allemaal nog meer in de trukendoos zit teneinde de burger van zijn uit het hoogste recht afkomstige rechten te ontdoen”. De Hoge Raad is volgens gemachtigde “verworden tot een allerhoogst bedenkelijke club die zijn weerga niet kent in de wereld’’.

De rechtbank heeft ter zitting haar verbazing en verontwaardiging uitgesproken over deze uitspraken van de gemachtigde. De gemachtigde heeft hier onder meer op gereageerd door te stellen dat hij bij zijn uitspraken blijft en heeft daaraan toegevoegd dat hij “Nederland een enorm kutland” vindt.

Omdat de gemachtigde volhardt in de naar het oordeel van de rechtbank ongepaste, onfatsoenlijke en respectloze bejegening van zijn wederpartij, de rechtbank en anderen acht de rechtbank redenen aanwezig om de gemachtigde bij deze een waarschuwing te geven. In dit verband wijst de rechtbank erop dat ingevolge artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht de rechter bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, kan weigeren.’’

Ondanks deze beide waarschuwingen naar aanleiding van uw ongepaste, onfatsoenlijke en respectloze taalgebruik, bezigt u in de aanvulling van uw verzetschrift van 17 mei 2019 onder meer de volgende taal:

-“Het Hof, de hoogste rechter en de enige rechter met verregaande van fatsoensnormen en integriteitsnormen. is kennelijk duidelijk over ex-rental, anders dan clowns in de nationale rechtspraak, die - apert onbevoegd - uitlegging geven over bepalingen van het Unierecht. De schande ver voorbij!!

De rechtspraak in Nederland is verworden tot een verlengstuk van de heffende autoriteit en de wetgever faciliteert dat het een lieve lust is!! Wat een aanfluiting!! Kutland!”

-“Fundamentele waarden worden door Uw rechtbank gewoon terzijde gesteld!! De schande ver voorbij!!”

-(....naam rechter) zou eens naar een integriteitscursus moeten waar haar primaire integriteitsnormen bijgebracht gaan worden die haar functioneren mogelijk zouden kunnen verbeteren!! Of ze kan solliciteren in Maastricht bij de Belastingdienst, daar ontvangen ze ook geen stukken als ze de burger kunnen benadelen en besodemieteren!”

-“Daarbij is ook relevant dat doorgaans medewerkers van de Belastingdienst te verwijten valt dat ze een gebrekkige integriteit bezitten en niet zelden alles is gericht op het verwezenlijken van heffen van onverschuldigde belasting ten faveure van de belastingplichtige, met toepassing van nationale rechtspraak, die apert niet strookt met bepalingen van het Unierecht. In goed Nederlands is dat ordinaire oplichting, bepaald niet vreemd bij de Belastingdienst, schering en inslag is dat daar, main business!!”

-(...)”dat criminele zooitje aan de Korte Voorhout”

-“In wat een gajescultuur zijn we in hemelsnaam beland? Hoezo onafhankelijke rechtspraak? Hoe zo enige respect voor de justitiabele? (...)”

De door u gebezigde taal is ongepast, onfatsoenlijk, beledigend en respectloos naar uw wederpartij, de rechtspraak, een individuele rechter van de Rechtbank Gelderland die gewoon haar werk doet en anderen. Dit in weerwil van eerder aan u gegeven herhaalde (zie hierboven) waarschuwingen.

Dit alles maakt dat de Rechtbank het voornemen heeft u in deze verzetprocedure als gemachtigde van [X] B.V. te weigeren op grond van artikel 8:25, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht. Op dit voornemen zou de rechtbank u graag horen. Daartoe heeft de Rechtbank een zitting gepland.”

2.6

De gemachtigde heeft op dit voornemen gereageerd bij brief van 6 juni 2019. Hij stelde zich (r.o. 9 van het bestreden vonnis):

‘’(…) op het standpunt dat het Unierecht, in het bijzonder artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, er aan in de weg staat om hem als gemachtigde te weigeren. Door hem te weigeren wordt volgens gemachtigde een inbreuk gemaakt op het recht van belanghebbende op rechtsbijstand naar keuze.’’

2.7

Op 14 juni 2019 heeft de Rechtbank de gemachtigde ter zitting gehoord. Het proces-verbaal van die zitting vermeldt het volgende:

‘’De gemachtigde verklaart in eerste termijn:

Ik heb geen toevoeging op het ingediende verzetschrift. Het is godgeklaagd dat de rechtbank tot deze overweging durft te komen om mij te weigeren als gemachtigde. Ik vind uw rechtspraak ook bedenkelijk. U moet het hoogste recht volgen. U doet dit als rechtbank niet. Dit uit zich in bewoordingen die niet prettig zijn. Ik kan hier niks aan doen.

In antwoord op vragen van de rechtbank verklaart de gemachtigde:

Ik lees de uitspraken van uw rechtbank niet. Het zal best kunnen dat ik een waarschuwing heb gekregen. Ik heb ook een gesprek gehad bij het gerechtshof Den Bosch. Daar is al snel de stekker uit gehaald. Het zijn de Europese grondbeginselen die worden geschonden, daar gaat het hier om.

De gemachtigde verklaart:

U kunt wel zeggen dat u respect hebt, maar uit uw uitspraken blijkt geen respect. Een burger voelt zich gepakt door de belastingdienst en als u dan het hoogste recht ter zijde schuift, dan is dat een gebrek aan respect naar de burger. Respect gaat erover dat de burger die hier klaagt, hoe die behandeld wordt. Er zijn 240 zaken van mij die gegrond zijn verklaard bij het Hof. Ik snap niet dat u mij onder ogen durft te komen.

In antwoord op vragen van de rechtbank verklaart de gemachtigde:

Op inhoud kunnen wij het niet oneens zijn. U moet het Europese recht toepassen. Elke keer krijg ik tijdens de zitting te horen dat ik een goed punt heb, maar als ik dan de uitspraak lees, dat staat er weer de rechtbank oordeelt zus, de rechtbank oordeelt zo.

In antwoord op vragen van de rechtbank verklaart de gemachtigde:

In beginsel zal ik geen grievend taalgebruik gebruiken. Maar als de rechtbank blijft volharden, gecasseerd wordt en blijft weigeren het hoogste recht toe te passen, dan is bij mij ook het niveau bereikt. Het had anders gekund. Als u mij gaat schorsen, dan ligt dezelfde dag nog een brief in Brussel en dan zullen we zien wat er gaat gebeuren. U had deze zitting ook niet mogen doen. Ik hoop dat u mij gaat schorsen. Het unierecht staat er aan in de weg. Het Unierecht verbiedt ook de doodstraf. Maar in Nederland is het zelfs zo dat als ik een brief krijg dat ik ter dood word veroordeeld, maar ik reageer niet binnen 6 weken, dan word ik alsnog hier op de markt opgehangen.

De gemachtigde verklaart verder:

U moet mij lekker schorsen.

In antwoord op vragen van de rechtbank verklaart de gemachtigde:

Ik hoop dat de rechtbank mij schorst. Als u dat doet ga ik de rechtbank ophangen aan de allerhoogste boom. Ik weet veel meer van u dan u denkt dat ik weet.’’

2.8

Bij beslissing van 3 juli 2019 heeft de Rechtbank de gemachtigde op grond van art. 8:25(1) Awb wegens ernstige bezwaren geweigerd als gemachtigde in deze procedure. De Rechtbank heeft de belanghebbende van deze beslissing op de hoogte gesteld en haar gevraagd of zij de procedure zonder gemachtigde of met bijstand van een andere gemachtigde wilde voortzetten. Bij brief van 6 september 2019 heeft de belanghebbende de Rechtbank laten weten dat [D] van [B] BV haar nieuwe gemachtigde is. Ik merk op dat het pro forma cassatieberoepschrift behalve [A] ook [B] BV vermeldt als gemachtigde, hetgeen suggereert dat [B] BV niet wezenlijk verschilt van [A] .

2.9

In haar thans bestreden uitspraak van 29 oktober 2019 op het verzet heeft de Rechtbank die weigeringsbeslissing van 3 juli 2019 als volgt gemotiveerd:

‘’10. De rechtbank is van oordeel dat ernstige bezwaren in de zin van artikel 8:25 van de Awb tegen gemachtigde bestaan. Het taalgebruik van gemachtigde is ongepast, onfatsoenlijk, beledigend en respectloos naar de wederpartij, de rechtspraak en een individuele rechter. Gemachtigde heeft inmiddels verscheidene waarschuwingen ontvangen en volhardt bewust in zijn beledigende en respectloze taalgebruik. De rechtbank maakt daarom gebruik van haar bevoegdheid om gemachtigde te weigeren in de onderhavige procedure. Deze beslissing heeft tot gevolg dat opposante zich niet langer door de gemachtigde van haar (eerste) keuze in de onderhavige procedure kan laten bijstaan/vertegenwoordigen. Het onderwerp van geschil in de onderhavige procedure alsmede het dossier bevatten naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen dat opposante is aangewezen op behartiging van haar belangen door gemachtigde in het bijzonder. De gevolgen van deze beslissing voor opposante zijn daarmee naar het oordeel van de rechtbank zeer beperkt. De rechtbank ziet in het standpunt van gemachtigde geen aanleiding om geen gebruik te maken van haar bevoegdheid.”

Opnieuw machtiging van [A]

2.10

Op 16 oktober 2019, dus vóór de uitspraak van de Rechtbank op 29 oktober 2019, heeft de belanghebbende opnieuw (ook) [A] gemachtigd om ‘’bezwaar, (hoger) beroepsprocedures en cassatieprocedures te voeren tegen de Belastingdienst’’ en ‘’gesprekken en procedures te voeren omtrent de weigeringsbeschikking tegen [A] ’’.

3 Het geding in cassatie

3.1

De gemachtigde [A] heeft op 27 november 2019 en daarmee tijdig en overigens regelmatig een pro forma beroepschrift in cassatie ingediend. Bij fax van 17 januari 2020 is dat beroepschrift aangevuld met klachten, ingediend door die gemachtigde, maar blijkens de aanhef ook door [B] BV. De Staatssecretaris van Financiën heeft op 15 april 2020 een verweerschrift ingediend. De gemachtigde, maar blijkens de aanhef van de fax ook [C] BV, heeft bij fax van 8 juni 2020 gerepliceerd. De Staatssecretaris heeft niet gedupliceerd.

Het cassatieberoep

3.2

In deze cassatieprocedure treedt de door Rechtbank als gemachtigde geweigerde [A] op als gemachtigde.3 Het is niet eenvoudig om van diens verzetgronden kennis te nemen, nu zijn zijn ondergesneeuwd in morbide gescheld en getier tegen alles en iedereen die/dat hij in de weg ziet staan aan de erkenning van zijn unieke en onfeilbare rechtskundige inzicht, in het bijzonder op het vlak van het EU-recht. Voor zover waarneembaar tussen zijn verwensingen en pogingen tot belediging door, bezwaren hem vier grieven:

(i) de Rechtbank heeft art. 267(a) VwEU geschonden omdat haar weigering van de gemachtigde de uitleg van art. 47 EU-Handvest impliceert waarover zij eerst prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU (HvJ) had moeten stellen. Volgens de gemachtigde volgt uit die bepaling dat de belanghebbende het recht heeft zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen door een raadsman naar keuze.

(ii) de Rechtbank heeft art. 267(b)(2e alinea) VwEU geschonden doordat zij een vraag waarvoor uitleg van EU-recht nodig is (“of artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie voorrang behoeft op de beperking die volgt uit de nationale wet- en regelgeving ex. artikel 8:25 Awb”), heeft beantwoord hoewel zij prejudiciële vragen had moeten stellen aan het HvJ EU, gegeven de voorrang van EU-recht en r.o. 4.7 van HvJ Akerberg Fransson.4

(iii) de Rechtbank heeft art. 47 EU-Handvest geschonden doordat de weigering van de gemachtigde belanghebbendes rechtstreeks en met voorrang geldende recht beperkt om zich te laten adviseren, vertegenwoordigen en/of verdedigen door een raadsman naar keuze, hoewel dat recht niet op andere gronden kan worden beperkt dan de gronden genoemd in art. 52(1) EU-Handvest.

(iv) de weigering/belemmering van de gemachtigde c.q. van [C] BV om op te treden voor advies, vertegenwoordiging en/of verdediging van de belanghebbende schendt diens eigendomsrecht ex art. 17 EU-Handvest en diens recht op vrij dienstenverkeer ex de art. 56 t/m 62 VwEU.

3.3

Het gescheld en getier van de gemachtigde in het aanvullende beroepschrift, dat mijns inziens de juistheid van de weigeringsbeslissing van de Rechtbank illustreert, betreft in de eerste plaats de verzetrechter, die volgens de gemachtigde, samengevat, onder meer is:

- een intens naar mens

- een domme nare gans

- een hoer

- een intens naar vies kutwijf

- een of ander dom, intens partijdig kutje

- intens crimineel gespuis.

Het verweer

3.4

Volgens de Staatssecretaris heeft de Rechtbank het verzet terecht ongegrond verklaard. Over de weigering van de gemachtigde merkt hij op dat die beslissing geen onderdeel van het geschil is, maar dat de weigering zijns inziens geheel strookt met doel en strekking van art. 8:25 Awb.

3.5

Repliek

De repliek van 8 juni 2020 van de gemachtigde voegt inhoudelijk niets toe. Het gaat vooral om nóg grotesker gescheld en getier. Ik vat het samen:

De plaatsvervangende directeur-generaal van de belastingdienst die het verweerschrift namens de Staatssecretaris heeft ondertekend, is volgens de gemachtigde een:

- topcrimineel,

- viespeuk van het allerergste soort,

- misselijkmakend vies, smerig vet mannetje.

U daarentegen bent, onder meer:

- circusartiesten

- een intens criminele organisatie

- de meest vieze, smerige club van Europa en mogelijk ver daarbuiten,

- een hoerenkast waar je genaaid wordt dat de stukken ervan af vliegen

- de grootste criminele hoerentent van deze aardbol

- een kankergezwel in een rechtsstaat Nederland

- kennelijk partijdig, kennelijk onrechtmatig, kennelijk onjuist en kennelijk onbevoegd

- crimineel klootjesvolk

- een stelletje hoeren

- het grootste uitschot van elke samenleving

- echt een hele vieze, gemene club.

O ja: en ik ben, aldus de gemachtigde:

- een criminele mongool.

3.6

De Staatssecretaris heeft zijn geestdrift onderdrukt om hierop te dupliceren.

4 De wet

5 Van ambtswege

6 Parlementaire geschiedenis van de art. 2:2 en 8:25 Awb

7 Interne en externe rechtsvergelijking

8 Weigering van de gemachtigde

9 Ten overvloede: behandeling van de klachten

10 Conclusie