Parket bij de Hoge Raad, 25-03-2021, ECLI:NL:PHR:2021:292, 20/03092
Parket bij de Hoge Raad, 25-03-2021, ECLI:NL:PHR:2021:292, 20/03092
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 maart 2021
- Datum publicatie
- 16 april 2021
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2021:292
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:963
- Zaaknummer
- 20/03092
Inhoudsindicatie
Prejudiciële vragen
Samenloop massaal-bezwaarprocedure (systemische verenigbaarheid van box 3 2017 met eigendomsrecht en discriminatieverbod) en afgesplitste individuele procedures (excessive burdens in strijd met eigendomsrecht en discriminatieverbod)
De (achtergrond van de) prejudiciële vraag
De Staatssecretaris heeft bezwaren tegen de box 3-heffing 2017 ex art. 25c e.v. AWR aangewezen als massaal en als aan de rechter voor te leggen rechtsvraag aangewezen de vraag of de box 3-heffing 2017 het discriminatieverbod van art. 14 EVRM of het eigendomsrecht van art. 1 Protocol I EVRM schendt, maar expliciet niet de vraag of in individuele gevallen de fair balance tussen heffingsdoel en eigendomsaantasting wordt geschonden. De bezwaren die (ook) stelden dat dat het geval was, dus dat de box 3 heffing individueel buitensporig was, zijn gesplitst (art. 25f AWR) en de bezwaren tegen de individuele last zijn bij afzonderlijke uitspraken individueel afgedaan. Belanghebbendes bezwaar tegen zijn aanslag IB/PVV 2017 is aangemerkt als massaal en hij is in de gelegenheid gesteld te motiveren dat de box 3-heffing 2017 hem individueel een buitensporige last oplegde. Dat deel van het bezwaar heeft de Inspecteur ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft (hoger) beroep ingesteld. Het Hof Arnhem-Leeuwarden vraagt zich af of hij nu alleen de vraag naar de individuele en buitensporige last moet beantwoorden of ook de vraag naar de systemische verenigbaarheid van box 3 met het EVRM, of geen van beide zolang de massaal-bezwaarprocedure loopt. Verschillende feitenrechters oordelen daarover verschillend. In zaak 20/02453 (vandaag eveneens conclusie) oordeelde het Hof Den Bosch dat de rechter het gehele besluit in primo moet beoordelen, dus inclusief de verenigbaarheid van box 3 met art. 1 Protocol I EVRM op stelselniveau. Het Hof Amsterdam daarentegen meent dat een oordeel over het stelsel alleen gegeven kan worden in de (zes) zaken die zijn geselecteerd voor de massaal-bezwaarprocedure box 3 2017.
Beantwoording
De massaal-bezwaarprocedure is bedacht om de Belastingdienst en de belastingrechter te ontlasten, de rechtseenheid te bevorderen en sneller antwoord te krijgen op breed levende rechtsvragen.
Het keurslijf van de collectieve uitspraak op massaal bezwaar dwingt ertoe om de vraag of zich een individual and excessive burden voordoet te weren uit de zaken die geselecteerd worden voor uitprocederen. Over die vraag kan immers geen collectieve uitspraak gedaan worden. Doordat de fiscus heeft gekozen voor afsplitsen en individueel uitspraak doen over de individuele-lastvraag, zitten we nu met zowel een – trage - massaalbezwaarprocedure als tienduizenden individuele procedures, als afstemmingsproblemen.
De massaal-bezwaarprocedure betreft twee rechtsvragen: (i) schendt box 3 2017 het eigendomsgrondrecht? (ii) Schendt box 3 2017 het discriminatieverbod? Bij vraag (ii) doet de complicatie van bezwaarsplitsing zich niet voor. Volgens het systeem van de massaal-bezwaarprocedure wordt die vraag dus geacht de Hoge Raad te bereiken in de massaal-bezwaarprocedure, maar A-G Wattel ziet er geen enkel bezwaar in als de Hoge Raad die vraag al declaratoir beantwoordt in de aanhangige zaak 20/02453.
Bij de vraag naar schending van het eigendomsgrondrecht, ter zake waarvan de bezwaren wél gesplitst zijn, rijzen twee vragen: (i) eisen de algemene AWR- en Awb-regels over bezwaar en (hoger) beroep, die voor de individuele procedures niet worden uitgeschakeld door de massaal-bezwaar-bepalingen (integendeel; art. 25f(2) AWR), dat de belastingrechter het volle besluit in primo beoordeelt?; (ii) kán de belastingrechter zinvol de vraag beoordelen of box 3 in concreto het individuele eigendomsrecht schendt zonder zich te verdiepen in de vraag of box 3 in abstracto (systemisch) het eigendomsrecht schendt?
Ad (ii): A-G Wattel meent dat de feitenrechter de vraag of box 3 in concreto het eigendomsrecht van de hem adiërende justitiabele schendt kan beantwoorden zonder box 3 systemisch op grondrechtelijke aanvaardbaarheid te beoordelen. Ook als box 3 stelselmatig EVRM-onverenigbaar is door (discriminatoire) schending van het eigendomsrecht van grote groepen belastingplichtigen, hoeft hij desondanks niet buiten toepassing te blijven bij degenen wier werkelijke vermogensrendement op of boven het gemiddelde rendement ligt. Bij hen is immers géén sprake van schending van de fair balance. De stelselvraag kan in een individuele procedure dus gemist worden. Als op individueel grondrechten zijn geschonden, kan en moet die schending op individueel niveau weggenomen worden door de wet in dat geval buiten toepassing te laten. De individuele belastingplichtige wordt geen rechtsbescherming onthouden als hij de stelselvraag niet free standing, dus los van zijn eigen geval, aan de orde kan stellen. Het EVRM eist geen free standing action tegen wetten, maar individuele rechtsbescherming.
Ad (i). De wet zegt niets over de procedure in (hoger) beroep tegen individuele deeluitspraken op gesplitste bezwaren die voor het andere deel als massaal zijn aangewezen en waarop later nog een collectieve uitspraak zal volgen; de parlementaire geschiedenis evenmin. HR BNB 2003/172 zegt dat een bezwaar tegen een aanslag moet worden beschouwd als een bezwaar tegen die aanslag in zijn totaliteit, maar dit arrest is gewezen in de context van interne compensatie bij uitspraak op bezwaar en in (hoger) beroep en de vraag of dat een verboden reformatio in peius is. De A-G acht de context van afstemming tussen een massaal-bezwaar-procedure en talloze individuele procedures zodanig anders dan de context van mogelijke reformatio in peius dat dit arrest hem daarbij niet relevant lijkt. Volgens hem kan de stelselvraag in de massaal-bezwaarprocedure gelaten worden.
De A-G signaleert de mogelijkheden dat (i) de rechter de individuele zaken teruggooit over de schutting bij de belastingdienst om daar te wachten op de collectieve uitspraak, of dat (ii) alle individuele box 3 procedures 2017 worden stilgelegd tot dat moment, maar dat heeft volgens hem geen zin omdat een antwoord op de stelselvraag niet nodig is om individueel het eigdenodmsrecht te beschermen en omdat de Hoge Raad in HR BNB 2020/141, over box 3 2015, geen antwoord gaf op de rechtsvraag daarove omdat het oordeel dat box 3 stelselmatig het eigendomsrecht schendt de vraag doet rijzen hoe die schending dan op stelselniveau moet worden opgeheven, welke vraag volgens de Hoge Raad niet door de rechter, maar door de politiek moet worden beantwoord. Weliswaar is de inzet van de massaal-bezwaarprocedure 2017 anders dan in 2015 omdat (i) box 3 in 2017 fundamenteel is gewijzigd, en (ii) voor 2017 ook het discriminatieverbod aan de orde is gesteld, maar zelfs als de Hoge Raad box 3 2017 systemisch (ook) onverenigbaar zou achten met het discriminatieverbod naast het eigendomsrecht, lijkt het onwaarschijnlijk dat hij zich voor 2017 wél geroepen voelt om in abstracto in te grijpen, gegeven dat de feitenrechter individueel rechtsbescherming kan bieden voor wat betreft het eigendomsrecht, en hij voor wat betreft het discriminatieverbod vooralsnog hoogstens een declaratoir kan geven omdat de gepriviligieerden even zeer méér zullen moeten gaan betalen als de excessief onderbelasten minder, dan dat ligt buiten bereik van de rechter.
Het voornaamste bezwaar tegen deze stand van zaken is niet het ontbreken van rechterlijk ingrijpen op stelselniveau, maar de magere rechtsbescherming op individueel niveau als gevolg van de uitleg van het criterium individual and excessive burden. De meest waarschijnlijke uitkomst van de massaal-bezwaarprocedure box 3 2017 is dus dat de Hoge Raad, zelfs als hij een negatief declarator zou geven, niet een collectief systeem voor rechtsherstel bedenkt voor honderdduizenden box 3-gedupeerden. Dat zal op regelgevings-niveau geboden moeten worden, i.e. door de wetgever.
De A-G geeft de Hoge Raad daarom in overweging het Hof Arnhem-Leeuwarden als volgt te antwoorden:
De feitenrechter in belastingzaken geeft in buiten de massaal-bezwaarprocedure box 3 2017 liggende gevallen waarin de vraag naar de systemische verenigbaarheid van box 3 2017 met het eigendomsgrondrecht aan de orde wordt gesteld naast de vraag of het individuele eigendomsrecht van de betrokken belastingplichtige in concreto is geschonden, geen beslissing over de eerste vraag, maar wel over de laatste vraag.
De feitenrechter in belastingzaken geeft in buiten de massaal-bezwaarprocedure box 3 2017 liggende gevallen waarin de vraag naar de systemische verenigbaarheid van box 3 2017 met het discriminatieverbod aan de orde wordt gesteld, geen beslissing over die vraag.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03092
Datum 25 maart 2021
Belastingkamer B
Onderwerp/tijdvak prejudiciële vragen: samenloop (i) massaal-bezwaarprocedure over systemische verenigbaarheid van box 3 (2017) met het eigendomsrecht en het discriminatieverbod en (ii) afgesplitste individuele procedures over gestelde excessive burdens in strijd met het eigendomsrecht en het discriminatieverbod
Nr. Gerechtshof 19/01119
CONCLUSIE
P.J. Wattel
in de zaak van
[X]
tegen
de Inspecteur van de Belastingdienst
1 Overzicht
De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen zijn aanslag IB/PVV 2017. De Inspecteur heeft hem medegedeeld dat zijn bezwaar onder de massaal-bezwaarprocedure valt over de verenigbaarheid van de box 3 heffing 2017 met art. 14 (gelijkheidsbeginsel) van het EVRM1 en art. 1 Protocol I EVRM (eigendomsgrondrecht) en dat zijn bezwaar in zoverre wordt aangehouden totdat de Hoge Raad zich daarover uitspreekt. Voor zover de belanghebbende stelde dat de box 3-heffing 2017 hem individueel een buitensporige last oplegde, is hij in de gelegenheid gesteld dat te motiveren. Dat deel van het bezwaar heeft de Inspecteur wel in behandeling genomen, maar ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft daartegen (hoger) beroep ingesteld.
Zo is de vraag of de box 3-heffing 2017 de belanghebbende een onrechtmatige buitensporige last oplegt terecht gekomen bij het Hof Arnhem-Leeuwarden. Dat Hof vraagt zich af of hij nu alleen die vraag moet beantwoorden of ook de vraag naar de systemische verenigbaarheid van box 3 met het EVRM, of geen van beide vragen. Het Hof heeft u daarover prejudiciële vragen gesteld omdat verschillende feitenrechters daarover verschillend oordelen. In de zaak 20/02453 waarin ik vandaag eveneens concludeer, oordeelde het Hof Den Bosch2 dat de verenigbaarheid van box 3 met art. 1 Protocol I EVRM op individueel niveau niet kan worden beoordeeld los van zijn verenigbaarheid daarmee op stelselniveau omdat de rechter het gehele besluit in primo moet beoordelen. Het Hof Amsterdam daarentegen meent dat een oordeel over het stelsel alleen gegeven kan worden in de (zes) zaken die zijn geselecteerd voor de massaal-bezwaarprocedure box 3 2017.
De massaal-bezwaarprocedure ex art. 25c e.v. AWR is bedacht om de Belastingdienst en de belastingrechter te ontlasten, de rechtseenheid te bevorderen en sneller antwoord te krijgen op breed levende rechtsvragen. Zij biedt volgens de wetgever ook veel belastingplichtigen voordelen, die dan niet zelf hoeven te procederen omdat de uitkomst van de massaal-bezwaarprocedure ook in hun zaak geldt.
Onder ‘de rechtsvraag’ bedoeld in art. 25c AWR vallen volgens de parlementaire geschiedenis ook ‘die aspecten van feitelijke aard die onverbrekelijk met de rechtsvraag zijn verbonden’. Daarbij wordt expliciet genoemd de beoordeling van de vergelijkbaarheid van gevallen als het gaat om een massaal beroep op het gelijkheidsbeginsel.
In 2016 is de massaal-bezwaarprocedure gewijzigd. Art. 25f AWR voorziet sindsdien een splitsing van bezwaren die meer geschilpunten aansnijden dan alleen in verband met de massaal aan de orde gestelde rechtsvraag. Het deel van het bezwaar dat samenhangt met die rechtsvraag wordt aangehouden om de uitkomst van de massaal-bezwaarprocedure af te wachten; de ‘andere’, daarmee ‘niet gerelateerde’ geschilpunten worden afgedaan bij individuele uitspraak, waartegen individueel beroep open staat.
In juli 2018 heeft de Staatssecretaris van Financiën bezwaren tegen de box 3-heffing 2017 aangewezen als massaal. Als rechtsvragen zijn aangewezen de vragen of de box 3-heffing 2017 het discriminatieverbod van art. 14 EVRM en/of het eigendomsrecht van art. 1 Protocol I EVRM schendt, maar expliciet niet de vraag of in individuele gevallen de fair balance tussen heffingsdoel en eigendomsaantasting wordt geschonden. Bezwaarden die stelden dat dat het geval was, dus dat zij buitensporig werden belast, konden volgens de Staatssecretaris daarom niet meelopen in de massaal-bezwaarprocedure. Van die opvatting is hij later teruggekomen. Hun bezwaarschriften zijn alsnog gesplitst en de bezwaren tegen de individuele last zijn bij afzonderlijke uitspraken individueel afgedaan.
Het keurslijf van de collectieve uitspraak op massaal bezwaar dwingt ertoe om de vraag naar een individual and excessive burden te weren uit de zaken die geselecteerd worden voor uitprocederen. Over die vraag kan immers geen collectieve uitspraak gedaan worden. Ofwel die vraag moet afgesplitst worden, ofwel alle box 3-bezwaren moeten blijven liggen tot de collectieve uitspraak op het massale bezwaar. Doordat de fiscus heeft gekozen voor afsplitsen en individueel uitspraak doen over de individuele-lastvraag, zitten we nu met de worst of both worlds: zowel een – trage – massaal-bezwaarprocedure als tienduizenden individuele procedures als afstemmingsproblemen daartussen, leidende tot deze prejudicële procedure.
De splitsingsmogelijkheid lijkt niet bedoeld om één bezwaar (“box 3 schendt het EVRM”) te splitsen in een abstracte en een concrete beoordeling. Dat vond de Staatssecretaris aanvankelijk kennelijk ook, maar hij heeft er toch gebruik van gemaakt. Daardoor komt een grote stroom zaken bij de belastingrechter terecht. Die kan overwegen die instroom te beheersen door de individuele uitspraken op bezwaar te vernietigen en terug te wijzen naar de Inspecteur om daar te wachten op de uitkomst van de massaal-bezwaarprocedure. Maar dat station is kennelijk al massaal gepasseerd en leidt tot heen-en-weer sturen, terwijl bovendien zo’n vernietiging en terugwijzing complicaties produceert want er staat hoger of cassatieberoep tegen open. En het heeft geen zin, zoals hieronder zal blijken.
Er is nog een derde mogelijkheid: het zou hoogst efficiënt en effectief zijn als u meteen ook uw oordeel geeft over de systemische verenigbaarheid van box 3 2017 met het eigendoms-grondrecht en het discriminatieverbod. De aanleiding voor de prejudiciële vragen - de uitspraak van het Hof Den Bosch, die op de stelselvraag ingaat - wordt inmiddels in cassatie bestreden (rolnummer 20/02453) en ligt raadkamerklaar, zodat u in één klap zowel de nog bij de rechtbanken hangende massaal-bezwaarprocedures als deze prejudiciële procedure overbodig kunt maken. Dat zou opruimen. Te verwachten valt echter dat u die zaak laat liggen totdat de zes proefprocedures u bereikt hebben.
Er zijn in de massaal-bezwaarprocedure twee rechtsvragen aan de orde: (i) schendt box 3 2017 het eigendomsgrondrecht? (ii) Schendt box 3 2017 het discriminatieverbod? Ter zake van vraag (ii) doet de complicatie van bezwaarsplitsing zich niet voor. Volgens het systeem van de massaal-bezwaarprocedure wordt die vraag dus geacht u te bereiken in de massaal-bezwaarprocedure, maar ik zie er geen enkel bezwaar in dat u die vraag al – declaratoir - beantwoordt in de al aanhangige zaak 20/02453.
Ik ga hier alleen in op de massaal-bezwaarprocedure ter zake van vraag (i) (schending eigendomsgrondrecht?), nu ter zake van die vraag de bezwaren wél gesplitst zijn. Er rijzen dan twee andere vragen: (i) eisen de algemene AWR- en Awb-regels over bezwaar en (hoger) beroep, die voor de individuele procedures niet worden uitgeschakeld door de massaal-bezwaar-bepalingen (integendeel; zie art. 25f(2) AWR), dat de belastingrechter het volle besluit in primo beoordeelt?; (ii) kán de belastingrechter zinvol de vraag beoordelen of box 3 in concreto het individuele eigendomsrecht schendt zonder zich te verdiepen in de vraag of box 3 in abstracto (systemisch) het eigendomsrecht schendt?
Ad vraag (ii): ik meen dat de feitenrechter de vraag of box 3 in concreto het eigendomsrecht van de hem adiërende justitiabele schendt kan beantwoorden zonder box 3 systemisch op grondrechtelijke aanvaardbaarheid te beoordelen. Ook als box 3 stelselmatig EVRM-onverenigbaar is door (discriminatoire) schending van het eigendomsrecht van grote groepen belastingplichtigen, hoeft hij desondanks niet buiten toepassing te blijven jegens degenen wier vermogensrendement op of boven het gemiddelde ligt waarnaar alle box 3-plichtigen worden aangeslagen. Bij hen is immers geen sprake van schending van de fair balance; zij zijn juist geprivilegieerd. De stelselvraag kan in een individuele procedure dus gemist worden: als op individueel niveau geen grondrechten zijn geschonden, doet het stelselniveau niet ter zake; als op individueel wél grondrechten zijn geschonden, kan en moet die schending op individueel niveau weggenomen worden door de wet in dat geval buiten toepassing te laten. De individuele belastingplichtige wordt geen rechtsbescherming onthouden als hij de stelselvraag niet free standing, dus los van zijn eigen geval, aan de orde kan stellen. Het EVRM eist geen free standing action tegen wetten, maar individuele rechtsbescherming. Die is er mijns inziens, althans procedureel. Of u materieel ook genoeg rechtsbescherming biedt, is een andere vraag.
Dan vraag (i). De wet zegt niets over de procedure in (hoger) beroep tegen individuele deeluitspraken op afgesplitste bezwaren die voor het andere deel als massaal zijn aangewezen en waarop later nog een collectieve uitspraak volgt; de parlementaire geschiedenis evenmin. In HR BNB 2003/172 overwoog u dat een bezwaar tegen een aanslag moet worden beschouwd als een bezwaar tegen die aanslag in zijn totaliteit, maar dat arrest betrof de context van interne compensatie bij uitspraak op bezwaar en in (hoger) beroep en de vraag of dat een verboden reformatio in peius is. Afstemming tussen een massaal-bezwaar-procedure en talloze individuele procedures is een heel andere context en tussen de individuele en de stelselvraag valt niets intern te compenseren bij enige uitspraak, zodat dat arrest mij hier niet relevant lijkt. Ik meen met het Hof Amsterdam dat de stelselvraag in de massaal-bezwaarprocedure gelaten kan worden.
Naast (i) individueel doorprocederen, (ii) teruggooien over de schutting bij de fiscus, of (iii) meteen een verklaring voor recht over box 3 2017, is er nog de mogelijkheid (iv) om alle individuele box 3 procedures 2017 zowel bij de belastingdienst als bij de feitenrechter stil te leggen tot de afloop van de massaal-bezwaarprocedure. Maar ook dat heeft mijns inziens geen zin. In de eerste plaats is een antwoord op de stelselvraag dus niet nodig om individueel recht te doen, en in de tweede plaats gaf in HR BNB 2020/141 – massaal bezwaar tegen box 3 2015 - geen antwoord op de rechtsvraag omdat het oordeel dat box 3 stelselmatig grondrechten schendt de vraag doet rijzen hoe die schending dan op stelselniveau moet worden opgeheven, welke vraag volgens u niet aan de rechter, maar aan de politiek is. Weliswaar is de inzet van de massaal-bezwaarprocedure 2017 anders dan in 2015 omdat (i) box 3 in 2017 fundamenteel is gewijzigd, en (ii) voor 2017 ook het discriminatieverbod is ingeroepen, maar zelfs als u box 3 2017 systemisch (wel) onverenigbaar zou achten met het eigendomsgrondrecht, lijkt het onwaarschijnlijk dat u u voor 2017 wél geroepen voelt om in abstracto in te grijpen als de feitenrechter individueel rechtsbescherming kan bieden. Het bezwaar tegen deze stand van zaken, bezien vanuit het eigendomsgrondrecht, is niet het ontbreken van rechterlijk ingrijpen op stelselniveau, maar de magere rechtsbescherming op individueel niveau als gevolg van uw uitleg van het criterium individual and excessive burden. De meest waarschijnlijke uitkomst van de massaal-bezwaarprocedure box 3 2017 is dus voor wat betreft het eigendomsgrondrecht dat u, zelfs als u een negatief declarator zou geven, niet een collectief systeem voor rechtsherstel gaat bedenken voor honderdduizenden box 3-gedupeerden. Dat zal op regelgevingsniveau geboden moeten worden, i.e. door de wetgever. Voor wat betreft het discriminatieverbod ligt dat anders. In het licht van dat een ieder verbindende verbod moet mijns inziens een negatief declaratoir over box 3 2017 volgen (zie de conclusie van vandaag in de zaak 20/02453), maar ook in dat geval ware het stelselsleutelen om de systemische privilegiëring en discriminatie in box 3 op te heffen, vooralsnog over te laten aan de wetgever, zodat er geen aanleiding is voor de feitenrechter om op het discriminatieverbod in te gaan, te minder nu er al twee zaken bij u liggen waarin het discriminatieverbod aan de orde wordt gesteld, waarvan één uit de massaal-bezwaarstal.
Ik geef u daarom in overweging het Hof Arnhem-Leeuwarden als volgt te antwoorden:
De feitenrechter in belastingzaken geeft in buiten de massaal-bezwaarprocedure box 3 2017 liggende gevallen waarin de vraag naar de systemische verenigbaarheid van box 3 2017 met het eigendomsgrondrecht aan de orde wordt gesteld naast de vraag of het individuele eigendomsrecht van de betrokken belastingplichtige in concreto is geschonden, geen beslissing over de eerste vraag, maar wel over de laatste vraag.
De feitenrechter in belastingzaken geeft in buiten de massaal-bezwaarprocedure box 3 2017 liggende gevallen waarin de vraag naar de systemische verenigbaarheid van box 3 2017 met het discriminatieverbod aan de orde wordt gesteld, geen beslissing over die vraag.
2 De feiten en het geschil
Aan de belanghebbende is voor 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarin begrepen een box 3-heffing berekend naar een rendementsgrondslag van € 905.265.
Naar aanleiding van belanghebbendes bezwaar tegen die aanslag heeft de Inspecteur hem op 6 oktober 2018 medegedeeld dat zijn bezwaar in de massaalbezwaarprocedure over box 3 20173 valt en dat grondrechtelijke bezwaren tegen box 2017 op grond van stelsel- onverenigbaarheid met het EVRM worden aangehouden totdat de Hoge Raad zich daarover uitspreekt. De inspecteur heeft de belanghebbende verzocht om zijn bezwaar te motiveren voor zover hij stelt dat hem een individuele en buitensporige last is opgelegd, zodat dit deel van het bezwaar in behandeling kan worden genomen. Dat deel van het bezwaar heeft de Inspecteur vervolgens - ik neem aan na ontvangst van die motivering - bij uitspraak afgewezen. De belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld, dat ongegrond is verklaard, en vervolgens hoger beroep ingesteld.
Het Hof wijst onder “3. Geschil” alleen het eigendomsgrondrecht (art. 1 Protocol I EVRM) aan als in geschil, met name de vraag of de box 3-heffing 2017 de belanghebbende een individuele en buitensporige last oplegt die daarmee onverenigbaar is, maar uit zijn r.o. 4.1. blijkt dat ook het discriminatieverbod (art. 14 EVRM) in geschil is. De belanghebbende acht verder ook de zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginselen geschonden.
3. De prejudiciële vragen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden4
Het Hof constateert dat belanghebbendes bezwaar twee vragen aan de orde stelt, namelijk of de aanslag moet worden verminderd (i) omdat de box 3-heffing 2017 op wetgevingsniveau onverenigbaar is met art. 1 Protocol I EVRM of art. 14 EVRM (de stelselvraag) en (ii) omdat de belanghebbende door die heffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last (de individuele vraag). Zijn bezwaar is alleen afgewezen voor zover het de individuele vraag betreft. Voor de stelselvraag wacht zijn bezwaar op de uitkomst van de procedures die betrokken zijn in de aanwijzing massaal bezwaar. Die gescheiden behandeling van de stelselvraag en de individuele vraag bij een bezwaar tegen één belastingaanslag roept bij het Hof vragen op.
Het Hof constateert dat het aan de Minister is om bezwaarschriften al dan niet aan te wijzen als massaal bezwaar waarin de door hem geformuleerde rechtsvraag aan de orde is. Die aanwijzing is niet voor bezwaar en beroep vatbaar, zodat de rechtmatigheid ervan niet aan de belastingrechter kan worden voorgelegd. Na de rechterlijke beantwoording van de aangewezen rechtsvraag doet de fiscus alle als massaal aangewezen bezwaren bij één collectieve uitspraak af, waartegen evenmin beroep kan worden ingesteld.
Aan het uiteenlopen van de regels voor de behandeling van als massaal aangewezen bezwaren en die voor de behandeling van niet-aangewezen bezwaren is volgens het Hof inherent dat in het geschil over een belastingaanslag in de gewone bezwaar- en beroepsprocedure alleen wordt beslist op de bezwaren die niet als massaal zijn aangewezen. Wordt in de gewone beroepsprocedure naar aanleiding van zo’n gedeeltelijke bezwaar-afdoening ook de stelselvraag behandeld, dan leidt dat volgens het Hof tot doorkruising van de aanwijzing massaal bezwaar en tot frustratie van het daarmee beoogde doel van doelmatige beantwoording van rechtsvragen. Dat neemt niet weg dat de stelselvraag en de individuele vraag nauw met elkaar zijn verbonden en dat het met de aanwijzing massaal bezwaar beoogde doel tot op zekere hoogte wordt gemist door de verdeling over twee procedures, nu belastingplichtigen beide vragen in hun bezwaren aan de orde stellen en al die bezwaren ondanks de aanwijzing massaal bezwaar toch, voor het niet-aangewezen individuele deel van het bezwaar, in de gewone procedures van bezwaar, beroep, hoger beroep en mogelijk cassatieberoep terechtkomen voordat de stelselvraag is beantwoord. De nadelen van twee procedures over enerzijds de stelselvraag en anderzijds de individuele vraag lijken het Hof alleen te kunnen worden vermeden door aanhouding van de bezwaren inzake de individuele vraag tot de collectieve uitspraak op bezwaar op basis van de beantwoording van de stelselvraag, maar aanhouding lijkt alleen mogelijk als de belanghebbende daarmee instemt.
Het Hof Den Bosch heeft op 2 juli 2020 in een vergelijkbare zaak,5 waarin ik heden eveneens concludeer, geoordeeld dat de stelselvraag en de individuele vraag niet van elkaar gescheiden kunnen worden omdat als de belastingplichtige beide vragen in bezwaar opwerpt, de belastingrechter in beroep het volle besluit in primo (de aanslag) moet beoordelen, ongeacht de aanwijzing massaal bezwaar, zodat hij beide vragen moet beantwoorden. Zou het Hof Arnhem-Leeuwarden alleen de individuele vraag behandelen, dan zou hij afwijken van dat oordeel. Hij acht dat uit een oogpunt van rechtseenheid onwenselijk en meent dat snel duidelijk moet worden wat feitenrechters moeten doen als beide vragen aan de orde zijn, te meer nu ook de bezwaren tegen de box 3 heffing 2018 door de Staatssecretaris als massaal bezwaar zijn aangewezen.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden stelt u daarom de volgende prejudiciële vragen:
“Dient de (feiten)rechter in belastingzaken in gevallen als het onderhavige, waarin de aanwijzing massaal bezwaar een rechtsvraag betreft, terwijl een daarmee verband houdende individuele vraag niet als zodanig is aangewezen:
a. een beslissing te geven over uitsluitend de individuele vraag, ook al is die van subsidiaire aard ten opzichte van de rechtsvraag waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt; dan wel:
b. een beslissing te geven over zowel de stelselvraag als de individuele vraag, gezien het verband tussen die respectieve vragen; dan wel:
c. de individuele uitspraak (op bezwaar) te vernietigen, de zaak terug te wijzen naar de inspecteur en hem op te dragen de beslissing inzake de individuele vraag aan te houden totdat de collectieve uitspraak zoals bedoeld in artikel 25e van de AWR is gedaan; en/of:
d. enige andere beslissing dan de in deze varianten genoemde te geven?”
4 De uiteenlopende feitenrechtspraak
In de uitspraak van het Hof Den Bosch waarnaar het Hof Arnhem-Leeuwarden verwijst, heeft het Hof Den Bosch het standpunt van de inspecteur verworpen dat box 3 2017 op systeemniveau alleen aan art. 1 Protocol I EVRM kan worden getoetst in de zes zaken die geselecteerd zijn in de massaal-bezwaarprocedure. Het Hof Den Bosch overwoog daartoe:6
“De regeling voor massaal bezwaar opent in artikel 25e en 25f (…) (… AWR) (…) de mogelijkheid dat enerzijds op de geselecteerde rechtsvraag één collectieve uitspraak op bezwaar wordt gedaan en anderzijds dat op andere bezwaren dan bezwaren waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt, de inspecteur beslist bij individuele uitspraak. In het hiervoor vermelde besluit wordt voorts aangegeven dat wanneer in bezwaar iemand tevens klaagt over een individuele en buitensporige last, dat dan het bezwaar niet kan meelopen in de regeling van massaal bezwaar. Vervolgens is bij brief van 29 augustus 20187 dit standpunt genuanceerd en [aangekondigd; PJW] dat de bezwaren in dat geval worden gesplitst en dat belastingplichtigen daarover een brief ontvangen. Niet is gebleken dat belanghebbende een dergelijke brief heeft gekregen, zodat belanghebbende op basis van het voormelde besluit al ervan uit mocht gaan dat haar bezwaren in volle omvang zouden worden behandeld.
Maar ook overigens is het standpunt van de inspecteur onjuist. Een splitsing van een bezwaar brengt niet mee dat daarmee de overige regels van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing blijven. In een procedure als de onderhavige dient de rechter te beoordelen of het primaire besluit (de aanslag) juist is. Indien met de individuele uitspraak op bezwaar niet wordt gewacht op de collectieve uitspraak, en tegen zo’n individuele uitspraak op bezwaar beroep wordt aangetekend, heeft dat tot gevolg dat de rechter de zaak in volle omvang moet beoordelen om vast te stellen of het primaire besluit juist is. De rechter ontkomt er dan niet aan om ook de stellingen die in de massale bezwaarprocedure aan de orde zijn en die ook aan de orde zijn in de zaak van de belastingplichtige, te behandelen. Dit zou slechts anders zijn, indien de wetgever hiervoor een afwijkende regeling zou hebben getroffen. Dat is naar het oordeel van het hof niet het geval en valt ook niet te lezen in de artikelen 25c tot en met 25f AWR. De rechtbank heeft daarom terecht beoordeeld of de box-3-heffing op stelselniveau in strijd is met artikel 1 EP.”
Het Hof Den Bosch heeft vervolgens geoordeeld dat box 3 2017 lawful is en dat de fair balance tussen heffingsdoel en eigendomsaantasting op stelselniveau niet is geschonden, gegeven de uitgestrekte beoordelingsruimte van de nationale wetgever in sociaal-economische kwesties.
De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 9 september 20208 het Hof Den Bosch gevolgd en dus ook de stelselvraag beantwoord, eveneens aldus dat box 3 als stelsel niet onverenigbaar is met het eigendomsrecht. Zij oordeelde verder dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij door de box 3 heffing 2017 zwaarder was getroffen dan andere belastingplichtigen in een vergelijkbare financiële situatie met een vergelijkbaar samengesteld vermogen van dezelfde omvang en dat hij (dus) evenmin aannemelijk had gemaakt dat hem een voor hem buitensporige last was opgelegd. De Rechtbank heeft daarbij wel doelmatigheids- en rechtszekerheidsknelpunten van de (afsplitsing van individuele bezwaren van de) massaal-bezwaarprocedure gesignaleerd:
“2.18.1. De stand van zaken is als volgt:
- De bezwaren die geselecteerd zijn om te worden voorgelegd aan de rechter over de vraag of de box 3-heffing op stelselniveau een inbreuk is op het eigendomsrecht, bevinden zich in de fase van beroep in eerste aanleg - bij andere rechtbanken dan deze rechtbank - en meer specifiek nog in de fase van vooronderzoek; een zittingsdatum is in alle geselecteerde bezwaren nog niet bekend, aldus de inspecteur ter zitting in reactie op vragen van de rechtbank.
- Zoals het Aanwijzingsbesluit9 vermeldt, heeft de Belastingdienst bezwaren waarin wordt geklaagd over de rechtmatigheid van box 3 zowel op stelselniveau als op individueel niveau tot nu toe gesplitst behandeld.
- Ook indien het om een zogeheten gesplitst bezwaar gaat (…), wordt de behandeling van de bezwaargrond dat sprake is van een individuele buitensporige last niet aangehouden totdat de Hoge Raad in de geselecteerde bezwaren heeft geoordeeld over de rechtmatigheid van box 3 op stelselniveau. De Belastingdienst zag daar – in ieder geval tot de uitspraak van Gerechtshof ’s Hertogenbosch van 2 juli 2020 (…) – geen aanleiding toe aldus de inspecteur ter zitting. Daarnaast brengen de voorschriften in de Awb en de rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel mee dat belastinggeschillen binnen een bepaalde termijn behoren te worden berecht.
De voornaamste ter zitting besproken praktische problemen en gerezen rechtsonzekerheid zijn als volgt samen te vatten.
- Volgens de inspecteur valt een bezwaar niet langer onder de massaalbezwaarprocedure zodra in de eigen zaak een rechterlijk oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van box 3 op stelselniveau. In elke individuele zaak met een zodanig oordeel zal de in het ongelijk gestelde partij – dus de burger, in het geval van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch alsmede in deze zaak – in hoger beroep en/of cassatie moeten gaan om zijn of haar rechten veilig te stellen en aanspraak te kunnen maken op een beslissing van de Hoge Raad over de vraag of de heffing van box 3 op stelselniveau een schending van artikel 1 EP oplevert, aldus nog steeds de inspecteur.
- Voorstelbaar is dat burgers niet erin slagen tijdig hun rechten veilig te stellen, al dan niet door gebrek aan kennis over het geldende procesrecht of aan besef van het belang van de te ondernemen actie. In samenhang hiermee is te voorzien dat niet alleen discussies zullen ontstaan over voor wiens rekening en risico de gevolgen daarvan zijn, maar ook welke rechtsingang openstaat om die discussies aan een rechter te kunnen voorleggen.
- Te verwachten is ook dat de rechtspraak nodeloos wordt belast met rechtszaken omdat in veel meer zaken dan de zaken die zijn geselecteerd in de massaalbezwaarprocedure dezelfde algemene rechtsvraag zal moeten worden behandeld. Terwijl het niet waarschijnlijk is dat daarmee de rechtsvraag betreffende het stelselniveau eerder een uitgemaakte zaak zal zijn. Voorts zal in de geselecteerde zaken naar de bedoeling van de betrokken procespartijen maximaal worden ingezet qua argumenten en onderbouwing. In het meest nadelige geval is het effect van extra hoger beroepen en/of cassatieberoepen dat ze extra werk bezorgen zonder dat ze bijdragen aan de rechtsvorming.
- Het achterhalen van verwachtingen en wensen van procespartijen en het geven van op maat gesneden voorlichting door de rechter kan lastig zijn. Zo laat de omvang van het geschil zich in de beroepsfase vaak niet duidelijk uit de processtukken opmaken en kiezen veel burgers ervoor geen gebruik te maken van de uitnodiging om de zitting bij te wonen zodat de omvang van het geschil niet kan worden besproken. De onduidelijkheid over de omvang van het geschil komt mede voort uit de volgende omstandigheden in onderlinge samenhang bezien: (i) de populariteit van standaard bezwaarschriftformulieren waarin ook over de rechtmatigheid van box 3 op stelselniveau wordt geklaagd, (ii) de nadien gevoerde correspondentie over de splitsing van de bezwaargronden en (iii) de veelvoorkomende opmerking in beroepschriften dat alle eerdere bezwaren worden gehandhaafd. Aldus wordt de belastingrechter ogenschijnlijk gevraagd om in de voorliggende zaak óók een oordeel te vellen over de rechtmatigheid van box 3 op stelselniveau.
- Gegeven de uiteenlopende oordelen van lagere rechters over de uitleg van de wet als er naast de rechtsvraag ook nog een ander geschilpunt is, ontbreekt het op dit punt aan een voldoende duidelijk wettelijk kader. Dit schiet voorbij aan het doel van de massaalbezwaarprocedure om een gemeenschappelijk beleefde behoefte om een bepaalde rechtsvraag aan de rechter voor te leggen, in een hanteerbare procedure te gieten.”
Noë (NLF 2020/2235) acht het terecht dat de Rechtbank op de praktische problemen en onzekerheden wijst en duidelijkheid vraagt over de coëxistentie van een massaal-bezwaarprocedure en individuele procedures. Ook de redactie van FutD 2020-2656 acht het terecht dat de Rechtbank een signaal afgeeft:
“De wetgever mag de opmerkingen van de Rechtbank wat ons betreft ter harte nemen. Voor de massaal bezwaarprocedures voor 2017, 2018 en ook 2019 (zie FutD 2020-1418) zal het te laat zijn, maar voor toekomstige massaal bezwaarprocedures is een duidelijker wettelijk kader meer dan wenselijk. Wat dat betreft telt een gewaarschuwde wetgever voor twee en wijzen wij graag nog eens op ons commentaar van vijf jaar geleden in FutD 2015-1952. Daarin merkten wij op dat bij de eerste massaal bezwaarprocedure tegen de vermogensrendementsheffing "om redenen van praktische uitvoerbaarheid" expliciet was afgezien van de vraag of daarbij sprake is van een buitensporige last omdat dat een individuele beoordeling vergt naar de persoonlijke omstandigheden. Dit leek ons toen al een addertje onder het gras te zijn in de aanwijzing als massaal bezwaar want juist díe beoordeling kan ertoe leiden dat de rechter zou kunnen beslissen dat de box 3-heffing uiteindelijk in strijd is met artikel 1 van het EP.”
Anders dan het Hof Den Bosch, meent het Hof Amsterdam dat de stelselvraag alleen in de massaalbezwaarprocedure aan de orde komt. Dat Hof heeft zich door de Inspecteur laten voorlichten over de gang van zaken en de standpunten van de belastingdienst bij de splitsing van bewaren tegen box 3 in een stelseldeel (aanhouden) en een individuele-last-deel (uitspraak doen) en over de voortgang en het aantal van de bezwaarprocedures 2017:10
“5.2.2. (…) heeft de inspecteur ter zitting van het Hof desgevraagd het volgende verklaard:
“Het Hof houdt de inspecteur voor de uitspraak van Hof Den Bosch die betrekking heeft op de gang van zaken bij de massaalbezwaarprocedure [Hof Den Bosch 2 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2000, r.o. 4.12]. Het Hof vraagt de inspecteur de procedure toe te lichten. De inspecteur reageert dat eerst wordt beoordeeld of het bezwaar van een belasting-plichtige onder de voorwaarden voor de massaalbezwaarprocedure valt. Als dat het geval is, dan wordt hem medegedeeld dat zijn bezwaar wordt meegenomen in die procedure. Hij heeft hierin geen keuze. Dit volgt uit het Aanwijzingsbesluit massaal bezwaar [Aanwijzing bezwaarschriften tegen definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2017 als massaal bezwaar, Stcrt. 2018, 39 781], dat elk jaar opnieuw wordt vastgesteld. Als de belastingplichtige dan ook nog andere bezwaren heeft, dan wordt zijn bezwaar gesplitst in een deel dat wordt behandeld in de massaalbezwaarprocedure en een deel dat wordt behandeld als afzonderlijk bezwaar.
Het Hof houdt de inspecteur het volgende voor. Hof Den Bosch heeft recent geoordeeld dat de Belastingdienst bij het doen van uitspraak op bezwaar op andere punten dan waar het massaal bezwaar op ziet, bijv. of er sprake is van een individuele buitensporige last, had moeten wachten met het doen van die uitspraak. Nu de Belastingdienst die procedure niet heeft gevolgd en wel uitspraak heeft gedaan, heeft het Hof Den Bosch ook uitspraak gedaan op de vraag of er sprake is van schending op regelniveau. Het Hof ziet zich voor de vraag gesteld of het de lijn van het Hof Den Bosch zou moeten volgen of niet. In het onderhavige geschil is uitspraak gedaan in de kwestie of er sprake is van een individuele buitensporige last. Het Hof vraagt de inspecteur toe te lichten wat het standpunt van de Staatssecretaris is ten aanzien van de uitspraak van het Hof Den Bosch. De inspecteur reageert als volgt. Die uitspraak werd binnen de Belastingdienst gezien als een revolutionaire uitspraak. Het is een vrij recente uitspraak, het is niet bekend of daartegen cassatie is ingesteld. Ik denk zelf van niet, omdat het beroep ongegrond is verklaard. Wat is dan nog het belang? Er zijn zes zaken aangewezen waarbij is afgesproken dat die bij vier gerechten worden gevoerd en waarbij sprongcassatie wordt ingesteld. Dit is een voorkeur van belanghebbenden, vertegenwoordigd door de [Y] . In alle zes zaken is uitspraak op bezwaar gedaan. De uitspraken zijn van april 2020. Er liggen nog 120.000 bezwaarschriften te wachten op massale uitspraak. Het standpunt van de Staatssecretaris hieromtrent is mij onbekend, omdat er geen officiële publicatie van is. Tot op heden wordt dus niet afgeweken van deze werkwijze.
Het Hof houdt de inspecteur hierop het volgende voor. Stel dat in die procedures de Hoge Raad beslist dat er wel sprake van een schending is, en dat de aanpassing van 2017 niet voldoende is, dat er zou moeten worden ingegrepen en dat dat neerkomt op een heffing die robuust en rechtvaardig is naar een fictief rendement van 1,5% voor het jaar 2017. Gaat de inspecteur dan in het geval van Hof Den Bosch ambtshalve alsnog het fictieve rendement van 1,5% toekennen, of stelt de inspecteur zich dan op het standpunt dat er sprake is van kracht van gewijsde van de uitspraak, de uitspraak is definitief geworden en dus blijft de situatie gehandhaafd? De inspecteur reageert dat dit wel het formele uitgangspunt zou zijn, maar dat het voor hem moeilijk is voor te stellen dat je voor 120.000 mensen de aanslag aanpast en voor dit ene geval niet. De vraag is of er in dat specifieke geval aanleiding zou zijn voor een ambtshalve aanpassing. Ik weet dat er ook onderzoek is ingesteld voor oudere jaren. Achter de schermen wordt er gewerkt aan een oplossing, zodat de belastingheffing meer reëel kan worden, maar er zit ook een budgettair aspect aan. Op het moment dat het werkelijk rendement wordt belast, scheelt dat veel aan opbrengsten voor de staatskas. Ik ben van mening dat de massaalbezwaarprocedure gescheiden moet blijven van de procedure over overige geschilpunten, dan krijg je een beslissing die voor iedereen gelijk is. Uw Hof moet dus niet dezelfde wijze van beoordeling toepassen als Hof Den Bosch heeft gedaan. Als alle gerechten er individueel naar gaan kijken, krijg je verschillende uitkomsten.”
(….).
Voor zover belanghebbende in hoger beroep heeft bedoeld te stellen dat de vermogensrendementsheffing op stelselniveau een schending inhoudt van artikel 1 EP, gaat het Hof aan deze stelling voorbij, omdat deze exclusief aan de orde komt in de massaalbezwaar-procedure voor het jaar 2017 (Besluit staatssecretaris van Financiën van 7 juli 2018, nr. 2018-12775, Stcrt. 2018, 39781). In dit verband gaat het Hof ervan uit dat de onderhavige zaak voldoet aan de voorwaarden voor deze massaalbezwaarprocedure, onder verwijzing naar de in eerste aanleg bij het verweerschrift gevoegde ‘keuzebrief massaal bezwaar’ van 6 oktober 2018 en de reactie daarop van belanghebbende van 22 oktober 2018, waarin zij de stelling dat zich een individuele en buitensporige last voordoet nader heeft gemotiveerd.
Naar het oordeel van het Hof leidt de omstandigheid dat de inspecteur, met het doen van uitspraak op bezwaar in de (onderhavige) zaak niet heeft gewacht op de (collectieve) uitspraak in de massaalbezwaarprocedure, niet tot het gevolg dat ook de vraag die in de – van de onderhavige procedure afgesplitste – massaalbezwaarprocedure voorligt (kort gezegd: of de vermogens-rendementsheffing voor het jaar 2017 een schending inhoudt van artikel 1 EP) in de onderhavige zaak tot het voorwerp van geschil moet worden gerekend.
Dat in de sedert 1 januari 2016 geldende wettelijke regeling van de massaalbezwaar-procedure geen volgorde is bepaald voor het doen van uitspraak op het massaal bezwaar en het daarvan af te splitsen, op overige geschilpunten betrekking hebbende, bezwaar (vgl. Kamer-stukken II 2015/16, 34 305, nr. 3, p. 50 en Kamerstukken II 2015/16, 34 305, nr. 6, p. 44), houdt niet noodzakelijk in dat eerst uitspraak zou moeten worden gedaan op het massaal bezwaar. De regeling voor massaal bezwaar vormt een inbreuk op de regel dat een bezwaar tegen een aanslag moet worden beschouwd als een bezwaar tegen die aanslag in zijn totaliteit (vgl. HR 24 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003: LJN AD9713, BNB 2003/172, r.o. 3.3). Het splitsen van het initiële bezwaar in een ‘massaal bezwaar-bezwaar’ en een bezwaar dat ziet op overige geschilpunten impliceert dat in geval van beroep tegen – bijvoorbeeld – een uitspraak op het bezwaar met betrekking tot de overige geschilpunten, in het kader van dat beroep niet tevens de kwestie van het massaal bezwaar voorwerp van geschil vormt.
Dit laatste is ook niet het geval indien de uitspraak op het bezwaar inzake de overige geschilpunten vooraf gaat aan de uitspraak in de massaalbezwaarprocedure. Een andere toepassing van artikel 25f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zou tot onnodige vertraging bij de afhandeling van de bezwaarschriften met overige geschilpunten leiden; en bovendien tot een ongewenst doorkruisen van de massaalbezwaarprocedure omdat, naar mag worden aangenomen, in die procedure het massaalbezwaargeschilpunt bij uitstek en optimaal voorbereid aan de orde komt.
Voorts is het Hof van oordeel dat de rechtsvraag waarop de massaalbezwaarprocedure betrekking heeft en het geschilpunt in de onderhavige procedure niet zodanig nauw met elkaar zijn verweven dat de inspecteur in redelijkheid niet heeft kunnen beslissen uitspraak op bezwaar te doen in de onderhavige procedure, zonder de uitspraak in de massaalbezwaarprocedure af te wachten.”
De Rechtbank Gelderland11 en de Rechtbank Noord-Holland12 volgen de lijn van het Hof Amsterdam. Zij hebben de vraag naar de verenigbaarheid van box 3 2017 als stelsel met het eigendomsgrondrecht dus in het midden gelaten als voorbehouden aan de rechters in de zes zaken in de massaal-bezwaarprocedure en alleen de individuele last beoordeeld.
De eerste uitspraak van een rechtbank in de zes geselecteerde massaal-bezwaarzaken over box 3 2017 is inmiddels gedaan: de Rechtbank Gelderland heeft bij uitspraak van 10 februari 2021, gepubliceerd 2 maart 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:639, box 3 ook voor de jaren 2017 en 2018 verenigbaar geacht met het EVRM. Wel acht hij het mogelijk dat box 3 2017 e.v. onder bepaalde omstandigheden voor een bepaalde ‘robuuste groep’ het gelijkheidsbeginsel schendt, maar die omstandigheden, c.q. die robuuste groep deden zich in het door haar berechte geval haars inziens niet voor.