Home

Parket bij de Hoge Raad, 20-04-2021, ECLI:NL:PHR:2021:395, 18/05396

Parket bij de Hoge Raad, 20-04-2021, ECLI:NL:PHR:2021:395, 18/05396

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
20 april 2021
Datum publicatie
21 april 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:395
Formele relaties
Zaaknummer
18/05396

Inhoudsindicatie

Conclusie AG. Valsheid in geschrift en onjuist doen van aangiften omzetbelasting. Art. 225 Sr en art. 69 AWR.

Middelen klagen o.m. over (onoverzichtelijkheid van) aanvulling bewijsmiddelen en over oordeel hof dat verdachte opzet had op het valselijk (doen) opmaken van facturen en bedrijfsadministraties. Strekt tot strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn en verwerping voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 18/05396

Zitting 20 april 2021

CONCLUSIE

D.J.M.W. Paridaens

In de zaak

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,

hierna: de verdachte.

1 Inleiding

1.1.

De verdachte is bij arrest van 21 december 2018 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. primair “medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”, 2. en 8. “opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”, 3. primair “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”, 5. primair “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging” en 6. “opzettelijk een bij de belastingdienst voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest.1

1.2.

Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld. Bij aanvullende schriftuur hebben zij het tweede en het vijfde middel aangevuld.2

2 Eerste middel

2.1.

Het middel klaagt dat zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken het bestreden arrest bevindt, maar dat daarin met pen/stift kennelijk allerlei opmerkingen in de kantlijn of onder de getypte tekst zijn geschreven en bepaalde delen zijn doorgestreept, waardoor het in cassatie onvoldoende duidelijk is of en zo ja welke tekst en/of welke opmerkingen daadwerkelijk onderdeel uitmaken van het arrest, zodat het arrest niet aan de daaraan te stellen vereisten voldoet en nietig is.

2.2.

Over deze klacht kan ik kort zijn. Met de stellers van het middel stel ik vast dat in het verkorte arrest van het hof bij de tenlastelegging, de bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen handgeschreven opmerkingen, vinkjes, krulletjes en dergelijke zijn geplaatst en dat enkele delen van de bewijsoverwegingen met een pen of stift zijn doorgehaald. Het betreft hier echter onmiskenbaar handgeschreven aantekeningen die zijn gemaakt in het kader van het aanvullen van het verkorte arrest met de bewijsmiddelen. Daarmee is er naar mijn mening geen reden om aan te nemen dat deze aantekeningen, die kennelijk per abuis zijn gemaakt op het origineel van het verkorte arrest, deel zouden uitmaken van het arrest en is voldoende duidelijk welke tekst daadwerkelijk onderdeel uitmaakt van het bestreden arrest.

2.3.

Het middel faalt.

3 Tweede middel

3.1.

Het middel bevatte aanvankelijk de klacht dat de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen zijn omkleed, aangezien de aanvulling bewijsmiddelen uitsluitend gedeelten uit een proces-verbaal van een aantal terechtzittingen van het hof bevat, terwijl delen van het op 22 april 2010 afgesloten overzichtsproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Roermond, anders dan op pagina 2 van de aanvulling is aangegeven, niet als fotokopie aan de aanvulling bewijsmiddelen zijn gehecht.

3.2.

Nadat de stellers van het middel op 8 oktober 2020 de schriftuur hadden ingediend, is de stellers van het middel bij portaalbericht van 8 januari 2021 door de administratie van de Hoge Raad bericht dat in deze zaak een aanvulling op de reeds gepubliceerde kernstukken in het digitaal dossier was geplaatst. Bij nadere bestudering van het dossier was gebleken dat deze stukken niet in het digitaal dossier waren geplaatst, terwijl deze stukken naar het zich liet aanzien wel onderdeel uitmaken van de aanvulling bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a Sv. Het gedeelte van de aanvulling bewijsmiddelen van het hof dat aanvankelijk in het digitaal dossier was geplaatst, bevatte uitsluitend gedeelten uit een proces-verbaal van een aantal terechtzittingen van het hof. Gelet op voormelde aanvulling van de stukken in het digitaal dossier, is aan de stellers van het middel een nadere termijn verleend teneinde hen in de gelegenheid te stellen om – met betrekking tot deze stukken – de eerder ingediende schriftuur te wijzigen, aan te vullen dan wel een of meer middelen in te trekken.

3.3.

In de aanvullende schriftuur hebben de stellers van het middel bericht dat het tweede middel onverkort wordt gehandhaafd, in die zin dat het hof met de aanvulling evenmin het arrest heeft laten voldoen aan de daaraan te stellen eisen en de (nieuwe) aanvulling bewijsmiddelen (ook) nietig is. Aan de klacht dat de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen zijn omkleed, hebben de stellers van het middel in de aanvullende schriftuur tevens ten grondslag gelegd dat de aan de stellers van het middel verstrekte aanvulling bewijsmiddelen een groot aantal (meer dan 1.000) pagina’s bevat en een zeer onoverzichtelijk geheel vormt alsmede dat de aanvulling bewijsmiddelen ten onrechte tal van door verbalisanten getrokken conclusies en geuite vermoedens bevat.

3.4.

Wat betreft de eerste klacht stel ik vast dat zich bij de stukken van het geding een aanvulling bewijsmiddelen van het hof bevindt. Deze aanvulling houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

“De hierna opgenomen bewijsmiddelen maken telkens – tenzij anders vermeld – deel uit van het overzichtsproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Roermond, op ambtseed c.q. ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 7] , [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD, dossiernummer 37001, afgesloten d.d. 22 april 2010, inhoudende zevenentachtig ordners met een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de Belastingdienst/FIOD met daarin gerelateerde bijlagen.

De inhoud van de bewijsmiddelen wordt hierna vermeld doordat de betreffende (delen van die) bewijsmiddelen in fotokopie aan deze aanvulling bewijsmiddel zijn gehecht. Alles wat overbodig is voor de bewezenverklaring is door het hof doorgestreept. Deze fotokopieën maken deel uit van het arrest.

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.”

3.5.

Aan de aanvulling bewijsmiddelen is een fotokopie gehecht van het proces-verbaal van de terechtzittingen van het hof van 30 oktober 2018, 6 november 2018, 9 november 2018, 12 november 2018, 13 november 2018, 14 november 2018, 16 november 2018 en 7 december 2018. Verder zijn aan de aanvulling bewijsmiddelen fotokopieën gehecht van processen-verbaal, veelal opgemaakt door opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD, en van andere geschriften. Deze processen-verbaal en andere geschriften maken, op enkele uitzonderingen na3, kennelijk deel uit van het in de aanvulling genoemde overzichtsproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD.

3.6.

Gelet op het voorgaande ontbeert de klacht dat de aanvulling bewijsmiddelen uitsluitend gedeelten uit een proces-verbaal van een aantal terechtzittingen van het hof bevat, terwijl delen van het op 22 april 2010 afgesloten overzichtsproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Roermond, anders dan in de aanvulling is aangegeven, niet als fotokopie aan de aanvulling bewijsmiddelen zijn gehecht, feitelijke grondslag. De eerste klacht is daarmee tevergeefs voorgesteld.

3.7.

Wat betreft de tweede klacht, dat de aanvulling bewijsmiddelen een groot aantal pagina’s bevat en een zeer onoverzichtelijk geheel vormt, kan aan de stellers van het middel worden toegegeven dat de aanvulling bewijsmiddelen bijzonder omvangrijk is, namelijk in totaal 1.175 pagina’s. Daarbij verdient echter wel opmerking dat het hof, zoals het in de aanvulling bewijsmiddelen heeft opgemerkt, alles wat overbodig is voor de bewezenverklaring in de aangehechte fotokopieën heeft weggestreept. Zo heeft het hof soms integrale fotokopieën van processen-verbaal en geschriften aan de aanvulling gehecht, terwijl gelet op de doorgestreepte passages slechts enkele regels uit dat betreffende bewijsmiddel door het hof voor het bewijs zijn gebezigd. De omvang van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen is daarmee per saldo aanzienlijk kleiner dan het totaal aantal pagina’s doet vermoeden. Daarnaast merk ik op dat de onderhavige zaak betrekking heeft op een aanzienlijk aantal (ketens van) transacties met betrekking tot auto’s en de facturering van deze transacties. Het wekt dan ook geen verbazing dat een aanzienlijk deel van de aan de aanvulling bewijsmiddelen gehechte fotokopieën facturen van transacties met betrekking tot auto’s betreffen.

3.8.

Verder meen ik dat ondanks het grote aantal pagina’s niet kan worden gezegd dat de aanvulling bewijsmiddelen een zeer onoverzichtelijk geheel vormt. Uit de aangehechte fotokopieën kan namelijk telkens eenvoudig worden opgemaakt welk stuk het betreft en welke onderdelen daarvan voor het bewijs zijn gebezigd. Verder zijn de bewijsmiddelen veelal aan de aanvulling gehecht in de volgorde waarin de in die bewijsmiddelen weergegeven redengevende feiten en omstandigheden aan de orde komen in de bewijsoverwegingen van het hof. Mede gelet op de overweging van het hof dat elk bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt wordt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit of die bewezenverklaarde feiten waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft, kan daarom naar mijn mening ook geen onduidelijkheid bestaan met het oog op welk bewezenverklaard(e) feit(en) het hof het betreffende bewijsmiddel voor het bewijs heeft gebezigd.

3.9.

Aldus resteert de enkele omstandigheid dat de aanvulling bewijsmiddelen bijzonder omvangrijk is. Daaruit kan mijns inziens echter niet volgen dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen zou zijn omkleed, integendeel. Gelet daarop faalt de tweede klacht.

3.10.

De derde klacht, dat de in de aanvulling weergegeven bewijsmiddelen ten onrechte tal van door verbalisanten getrokken conclusies en geuite vermoedens bevatten, is door de stellers van het middel niet nader gespecificeerd, behoudens één voorbeeld. Ter illustratie van de klacht wordt in de aanvullende schriftuur gewezen op de volgende passages uit de aan de aanvulling gehechte fotokopie van het overzichtsproces-verbaal zaak 4.1:

“Middels dit proces-verbaal wordt een beschrijving gegeven van de gevolgde vermoedelijke wijze van frauderen, met name betreffende de vermeende intracommunautaire leveringen van personenauto's, belast tegen het 0%-tarief, van 9e verdachte [verdachte] en 13e verdachte [A] LIMITED aan diverse Italiaanse plofbedrijven (internationale term: missing traders) in de periode 22 februari 2002 tot en met 27 februari 2004.

(…)

Vervolgens worden vermoedelijk facturen valselijk opgemaakt, waarmee deze auto's intracommunautair worden doorgeleverd aan diverse Italiaanse bedrijven. Deze Italiaanse bedrijven zijn zogenaamde plofbedrijven, die de aan hen gefactureerde auto's nooit hebben ontvangen en vermoedelijk alleen gebruikt of misbruikt zijn om de boekhouding van de criminele organisatie kloppend te maken en de daadwerkelijke eindbestemming van de auto's te verhullen.

(…)

Gezien het feit dat 9e verdachte [verdachte] en 13e verdachte [A] LIMITED vermoedelijk weten dat de auto's worden verkocht en geleverd aan bijvoorbeeld [B] SRL en niet aan de hiervoor genoemd Italiaanse plofbedrijven, bestaat het vermoeden dat de door hen opgemaakte verkoopfacturen aan de diverse Italiaanse plofbedrijven valselijk zijn opgemaakt.

Daarnaast zijn door 9e verdachte [verdachte] en 13e verdachte [A] LIMITED vermoedelijk onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan omdat voor de leveringen aan deze Italiaanse plofbedrijven ten onrechte het nulprocent-tarief is toegepast, dit aangezien aan andere bedrijven is geleverd dan aan de bedrijven die op de facturen staan vermeld, waardoor er sprake is van schijntransacties.

De facturen zijn vermoedelijk valselijk opgemaakt en voldoen daarmee niet aan de voorwaarden voor het nultarief, derhalve is er 19% omzetbelasting over deze leveringen verschuldigd.

(…)

Het vermoeden bestaat dat de Italiaanse bedrijven zogenaamd plofbedrijven zijn, die de auto's nooit hebben ontvangen, en dat 9e verdachte [verdachte] deze auto’s in werkelijkheid aan andere bedrijven heeft verkocht en geleverd, zoals het bedrijf [B] SRL te Licata (Italië).

(…)”

3.11.

Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat op grond van art. 359 lid 3 Sv de beslissing dat een feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de in de uitspraak weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Indien de bewijsconstructie feiten en omstandigheden bevat die niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring, hetgeen ook het geval is indien een bewijsmiddel strijdig is met de bewezenverklaring, dreigt cassatie.4 Dat kan anders zijn indien het niet-redengevende gedeelte van ondergeschikte betekenis is of is bedoeld als inleiding op een voor het overige wel redengevend bewijsmiddel. De bewijsvoering mag evenwel geen gegevens bevatten die ernstig afbreuk doen aan de begrijpelijkheid van de bewijsconstructie. Of dit ook leidt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, hangt af van het belang dat de verdachte daarbij heeft. Als de bewezenverklaring – ook als het gebrek wordt weggedacht – zonder meer toereikend is gemotiveerd, kan vernietiging achterwege blijven.5

3.12.

De hiervoor aangehaalde passages maken onderdeel uit van een uitgebreid overzichtsproces-verbaal. Dit proces-verbaal vangt aan met een korte beschrijving van de verdenking tegen de verdachte en [A] Limited die in dat proces-verbaal wordt beschreven en een beschrijving van de rollen van de verdachte en [A] Limited. De aangehaalde passages maken onderdeel van die korte beschrijving van de verdenking en de beschrijving van de rol van de verdachte. Vervolgens bevat het proces-verbaal een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden waarop de verdenking is gebaseerd, waarbij tevens is verwezen naar onderliggende documenten. Het hof heeft naast de inleidende onderdelen van het overzichtsproces-verbaal ook (delen van) deze weergave van de feiten en omstandigheden, welke redengevend zijn voor de bewezenverklaring, alsmede onderliggende stukken waarnaar in het overzichtsproces-verbaal wordt verwezen voor het bewijs gebezigd.

3.13.

Aan de stellers van het middel kan worden toegegeven dat de hiervoor aangehaalde vermoedens van de verbalisanten die het overzichtsproces-verbaal hebben opgemaakt, niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Tot cassatie hoeft dat mijns inziens echter niet te leiden, aangezien deze passages inhoudelijk niet strijdig zijn met de overige inhoud van de bewijsmiddelen. Voorts geldt dat de bewezenverklaring zonder meer toereikend is gemotiveerd indien de aangehaalde passages worden weggedacht. De derde klacht is aldus tevergeefs voorgesteld.

3.14.

Het middel faalt in al zijn onderdelen.

4 Derde middel

5 Vierde middel

6 Vijfde middel

7 Conclusie