Home

Parket bij de Hoge Raad, 17-06-2021, ECLI:NL:PHR:2021:618, 20/01024

Parket bij de Hoge Raad, 17-06-2021, ECLI:NL:PHR:2021:618, 20/01024

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
17 juni 2021
Datum publicatie
17 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:618
Formele relaties
Zaaknummer
20/01024

Inhoudsindicatie

Deze conclusie is er één van drie die – mede of uitsluitend – worden genomen vanwege daarin voorkomende klachten die betrekking hebben op het zogenoemde Project 1043 dat door de Belastingdienst is opgezet ter voorkoming van systeemfraude. Daarnaast is in elk van de drie zaken in geschil of aftrek van bepaalde kosten terecht is geweigerd door de Inspecteur.

In de loop van 2021 worden 240.000 belastingplichtigen op de hoogte gebracht dat zij op een ‘fraudelijst’ van de Belastingdienst stonden die onder meer in de inkomstenbelasting werd gebruikt. Het valt te verwachten dat een aantal van hen zal vermoeden dat hun aanslag als (indirect) gevolg van hun plaatsing op die lijst is verhoogd. Maar de termijn om bezwaar en beroep in te dienen, zal in veel gevallen zijn verstreken. A-G Niessen is van mening dat zij alsnog bezwaar en beroep kunnen instellen, aangezien zij dat eerder bij gebrek aan wetenschap niet konden.

Gedurende een aantal jaren heeft de Belastingdienst aangiften inkomstenbelasting geselecteerd voor nader onderzoek met het doel ‘systeemfraude’ te bestrijden. De selectieregels werden niet bekend gemaakt. De betreffende belastingplichtigen werden ook niet over hun selectie en de reden daarvan geïnformeerd. Nadat berichten hierover bekend waren geworden in de media, heeft de Tweede Kamer een groot aantal vragen gesteld aan de regering. Onder meer werd bekend dat gedurende enige tijd het bezit van een dubbele nationaliteit dan wel de nationaliteit als zodanig als selectieregel werd gehanteerd. Ook kwam naar voren dat belastingplichtigen die eenmaal waren geselecteerd, gedurende vijf jaren daarna jaarlijks werden gevolgd met betrekking tot hun aangifte.

De selectie van aangiften met het doel systeemfraude te voorkomen vond plaats in het kader van een project van de Belastingdienst dat het nummer 1043 droeg. De namen van de betrokken belastingplichtigen werden opgenomen in de zogenoemde Fraude Signalering Voorziening (FSV) die ‘werd gebruikt voor de aanpak van systeemfraude inkomstenbelasting door interne en externe risicosignalen te registreren’, aldus een ambtelijk bericht van de Belastingdienst. De opneming in wat in de pers wel de ‘fraudelijst’ wordt genoemd, werd niet aan de betrokkenen gemeld.

De vermelding van belastingplichtigen op de lijst leidde tot onderzoek van hun belastingaangifte door de fiscus en kon ertoe leiden dat de aanslag werd verhoogd. Bij belastingplichtigen voor wie geen enkele selectieregel van toepassing was, werden de aanslagen conform de aangifte opgelegd. De vraag komt nu op of de selectie altijd op rechtmatige grond plaats vond. De belastingplichtigen in kwestie konden daar eerder niet over klagen, aangezien zij niet van de selectie op de hoogte waren.

Tijdens de gedachtewisseling met de Tweede Kamer hebben de staatssecretarissen van Financiën in 2020 medegedeeld dat Project 1043 en de Fraude Signalering Voorziening werden beëindigd.

De registraties zijn naar de mening van de A-G ‘persoonsgegevens’ in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Alle vormen van verwerking van die gegevens zijn in beginsel in strijd met het recht op privacy. Een uitzondering is toegestaan wanneer daarvoor een specifieke wettelijke regeling bestaat. De Algemene wet inzake rijksbelastingen kent een dergelijke regeling echter niet; dat heeft de Hoge Raad in een arrest uit 2017 geoordeeld. In dat arrest besliste de Hoge Raad dat fiscaal onderzoek van autogebruik door middel van flitspalen niet was toegestaan wegens gebrek aan wettelijke grondslag. De A-G is van mening dat om dezelfde reden het gebruik van de in de Projecten 1043/FSV verwerkte gegevens niet is toegestaan.

Als de Hoge Raad daar in deze zaken anders over denkt, kan het gebruik van die gegevens volgens de A-G ook om andere redenen niet zijn toegestaan, bijvoorbeeld wegens schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of bepalingen in internationale verdragen of de nationale wet.

Wanneer een belanghebbende over onrechtmatige selectie klaagt, moet de rechtmatigheid van de selectie worden beoordeeld. Indien de selectie onrechtmatig is, mogen de gegevens die de inspecteur heeft verkregen uit onderzoek dat voortvloeide uit die selectie, naar het oordeel van de A-G niet worden gebruikt bij het vaststellen van de aanslag. Een uitzondering zou kunnen worden gemaakt in geval van zeer ernstige belastingfraude.

In elk van de drie zaken waarin de A-G vandaag conclusie neemt, wordt aangevoerd dat de aangifte van de belanghebbende is geselecteerd op onrechtmatige grond. De A-G betoogt voor één van de drie zaken dat er vanuit moet worden gegaan dat de betreffende belanghebbende op een andere grond dan een eventuele vermelding in Project 1043 dan wel FSV is geselecteerd. Om die reden strekt de conclusie in die zaak ertoe dat het beroep in cassatie ongegrond wordt verklaard.

Voor de andere twee zaken betoogt de A-G dat niet kan worden vastgesteld of de aangiften zijn geselecteerd op een rechtmatige grond en, zo neen, of de eventueel onrechtmatige selectie tot gevolg heeft gehad dat de aftrek van bepaalde kosten is geweigerd. Om die reden strekt de conclusie in beide zaken ertoe dat het beroep in cassatie gegrond wordt verklaard en verwijzing volgt voor een onderzoek naar de vraag of belanghebbende is geplaatst op de lijst van Project 1043 dan wel FSV en, zo ja, of (de hoogte van) de belastingaanslag(en) het gevolg is van deze plaatsing.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 20/01024

Datum 17 juni 2021

Belastingkamer III

Onderwerp/tijdvak IB/PVV 2010 t/m 2014

Nrs. Gerechtshof 18/00179 t/m 18/00183

Nrs. Rechtbank AWB - 17/2797, 17/2798, 17/3473, 17/3474 en 17/3475

CONCLUSIE

R.E.C.M. Niessen

in de zaak van

[X]

tegen

de Staatssecretaris van Financiën

Deze conclusie is er één van drie die – mede of uitsluitend – worden genomen vanwege daarin voorkomende klachten die betrekking hebben op het zogenoemde Project 1043 dat door de Belastingdienst is opgezet ter voorkoming van systeemfraude. In deze zaak is verder in geschil of aan de belanghebbende terecht aftrek van aan een stichting gedane giften is geweigerd.

1 Inleiding

1.1

De Inspecteur heeft aan belanghebbende, [X] , wonende te [Z] , voor de jaren 2010 t/m 2014 aanslagen IB/PVV1 opgelegd. Tevens is bij beschikkingen heffings- en belastingrente in rekening gebracht; deze blijven hier verder buiten beschouwing.

1.2

Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2010 ongegrond verklaard en de aanslagen IB/PVV 2011 t/m 2014 zijn bij uitspraken op bezwaar verminderd.

1.3

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank.2 De Rechtbank heeft bij uitspraak van 2 februari 2018 het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2010 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2011 ongegrond. De overige beroepen zijn gegrond verklaard en de aanslagen IB/PVV zijn door de Rechtbank verminderd tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.166 (2012), € 21.708 (2013) en € 19.878 (2014).3

1.4

Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.4 Het Hof heeft bij uitspraak van 4 februari 2020 de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.5

1.5

Bij arrest van 11 september 2020 heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van het beroep niet zijn overgelegd.6

1.6

Op 7 oktober 2020 is bij brief aan belanghebbende medegedeeld dat uit nader onderzoek is gebleken dat aan de Hoge Raad een faxbericht is toegezonden. Tijdens de overdracht is het faxbericht afgebroken en in de faxbatch van de Hoge Raad blijven hangen, zodat deze niet (meteen) zichtbaar was en deze ook niet onder de ogen van de raadsheren is gebracht. Van het ingekomen faxbericht is later alsnog een uitdraai gemaakt. Geconcludeerd moet worden dat het bericht (onder meer) de gronden van het beroep bevat en dat deze op 2 juli 2020 tijdig bij de Hoge Raad is ingediend. Nu de gronden van beroep als tijdig ingediend moeten worden beschouwd, wordt de behandeling van het beroep in cassatie voortgezet. Het arrest van 11 september 2020 zal te zijner tijd vervallen worden verklaard en de Hoge Raad zal opnieuw arrest wijzen.

1.7

Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris7 heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft gerepliceerd. De Staatssecretaris heeft laten weten niet te zullen dupliceren.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

Voor een uitgebreidere weergave van de feiten verwijs ik naar de uitspraak van het Hof.

2.2

Aan belanghebbende zijn over de jaren 2010 t/m 2014 aanslagen IB/PVV opgelegd. Belanghebbende heeft in haar aangiften in aftrek gebracht bedragen als specifieke zorgkosten en als contante giften aan een Islamitische stichting, zijnde een ANBI (hierna: de Stichting).8

2.3

Belanghebbende heeft de giften aan de Stichting onderbouwd met kwitanties en een donatieverklaring. Uit een ambtsedige verklaring van 20 november 2019 opgemaakt door een controlemedewerker van de Belastingdienst, volgt dat deze op verzoek van de Inspecteur een derdenonderzoek9 heeft ingesteld bij de Stichting om de administratie te kunnen beoordelen op de gestelde gedoneerde bedragen. De Stichting werd tijdens het onderzoek vertegenwoordigd door de penningmeester. Uit het onderzoek blijkt dat sprake is van onregelmatigheden in de donatieverklaringen, de nummering van de kwitantiebonnen, het handschrift, de handtekening en de paraaf van de penningmeester, en de tenaamstelling van de kwitantiebonnen. De ex-partner en gemachtigde van belanghebbende, zelf voorzitter van de Stichting, heeft op de zitting bij het Hof verklaringen afgelegd omtrent de giftenaftrek, de kwitanties en de donatieverklaring.

2.4

Bij het Hof was in geschil de vraag of het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar over de aanslag IB/PVV 2010 terecht niet-ontvankelijk is verklaard, of het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar over de aanslag IB/PVV 2011 terecht ongegrond is verklaard, en of de aanslagen IB/PVV 2012 t/m 2014, zoals verlaagd door de Rechtbank, tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld.

IB/PVV 2010

2.5

De dagtekening van de uitspraak op bezwaar IB/PVV 2010 is 15 december 2016. Het beroepschrift is op 1 februari 2017 via het digitale loket van de Rechtbank ontvangen. De Rechtbank heeft het beroepschrift gericht tegen de uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroepschrift is niet tijdig ingediend en belanghebbende heeft geen reden voor de overschrijding van de beroepstermijn opgegeven.10 Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat dit beroep buiten de termijn is ingediend. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest.

IB/PVV 2011 t/m 2014 (aftrek van de aan de Stichting gedane giften)

2.6

Het geschil omtrent de giftenaftrek heeft betrekking op de aftrek van de aan de Stichting gedane giften.

2.7

Het Hof heeft – gelet op de bevindingen uit de ambtsedig opgemaakte verklaring alsmede de verklaringen van de gemachtigde ter zitting – geoordeeld dat de kwitanties en de donatieverklaring in strijd met de waarheid zijn opgesteld met als doel bewijs te leveren voor de betaling van de in de aangiftes opgenomen giften aan de Stichting. Het Hof heeft verder niet aannemelijk geacht dat de kwitanties of donatieverklaringen met medeweten van de penningmeester zijn opgesteld, dan wel dat deze heeft ingestemd met deze werkwijze. Maar zelfs als dit anders zou zijn, zelfs indien aan alle door de gemachtigde ter zitting afgelegde verklaringen geloof zou worden gehecht, doet dit naar het oordeel van het Hof niets af aan de constatering dat de kwitanties en donatieverklaringen zijn opgesteld in strijd met de waarheid. In dat geval zijn de giften immers ten goede gekomen aan de moeder van de gemachtigde van belanghebbende en niet aan de Stichting. Gelet op het voorgaande heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in enig jaar dat in geschil is, recht heeft op een hoger bedrag aan giftenaftrek dan het bedrag dat reeds in aftrek is toegestaan.

IB/PVV 2011 t/m 2014 (overige persoonsgebonden aftrek)

2.8

De Rechtbank heeft met betrekking tot de IB/PVV 2011 geoordeeld dat belanghebbende de in beroep gestelde, maar door de Inspecteur bestreden, extra tandartskosten als aftrekpost niet aannemelijk heeft gemaakt.

2.9

De Rechtbank heeft met betrekking tot de IB/PVV 2011 t/m 2014 geoordeeld dat door belanghebbende niet aannemelijk is gemaakt dat een hoger bedrag aan specifiek kosten in aanmerking moet worden genomen dan al door de Inspecteur is geaccepteerd. Met betrekking tot de medicijnkosten is niet dan wel onvoldoende inzichtelijk geworden of er een medische verklaring aan de door belanghebbende gestelde kosten ten grondslag ligt. Voorts heeft belanghebbende niet dan wel onvoldoende inzichtelijk gemaakt of er daadwerkelijk medicijnkosten, tandartskosten en kosten voor hulpmiddelen zijn gemaakt, en zo ja, of deze al dan niet zijn of konden worden vergoed. Verder heeft de Rechtbank geoordeeld dat, nog daargelaten de omstandigheid dat de Inspecteur onweersproken heeft gesteld dat partijen ten aanzien van de vervoerskosten een afspraak hebben gemaakt, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor aftrek tot een hoger bedrag aan vervoerskosten in aanmerking komt. Ook voor dieetkosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij een hoger bedrag in aftrek kan brengen dan al is geaccepteerd door de Inspecteur.

2.10

De Rechtbank heeft met betrekking tot de IB/PVV 2012 t/m 2014 geoordeeld dat de beroepen van belanghebbende inhoudende dat de Inspecteur de extra uitgaven voor kleding en beddengoed tot een te laag bedrag in aftrek heeft toegelaten, gegrond zijn. De Rechtbank heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning voor deze jaren vastgesteld, rekening houdend met een hogere aftrek wegens specifieke zorgkosten.

2.11

Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in enig jaar dat in geschil is recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek dan het bedrag dat uiteindelijk na beroep in aftrek is toegestaan.

3 Het geding in cassatie

3.1

Belanghebbende komt in cassatie op tegen de uitspraak van het Hof met verschillende klachten. Enerzijds klaagt belanghebbende over de afwijzing van de aftrek voor de door haar gedane giften tot het door haar aangegeven bedrag, anderzijds voert zij aan dat haar aangifte op onrechtmatige grond is geselecteerd voor nader onderzoek.

Giftenaftrek

3.2

De eerste klacht is gericht tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een hoger bedrag in aftrek kan brengen voor giften aan de Stichting. Traditiegetrouw berust, aldus belanghebbende, meer zegen op een gift in natura, zoals belanghebbende heeft gedaan. Bovendien is met geldopnames aangetoond dat geld beschikbaar was en is gebruikt voor giften. Dat belanghebbende een inkomen heeft dat aan de lage kant is om zulke bedragen aan giften te geven, heeft te maken met haar religieuze en morele verplichting. Dat belanghebbende van haar vermogende familie regelmatig geld krijgt, is tussen familieleden.

3.3

Het Hof heeft zijn oordeel over de bewijsvoering betreffende de gedane giften gebaseerd op de verklaring die de Inspecteur heeft afgelegd op basis van door hem verricht onderzoek. Het Hof kon dit doen omdat het vrij is in de keuze en de waardering van de bewijsmiddelen, en uit hetgeen door belanghebbende aangaande de gedane giften is gesteld, niet volgt dat die keuze en waardering onbegrijpelijk zijn.11 Het oordeel (zie onderdeel 2.6) is ook voldoende gemotiveerd.

3.4

Verder is er geen rechtsregel die eraan in de weg staat dat giften die de belanghebbende op culturele gronden in een bepaalde vorm heeft gedaan, net als giften die in andere vorm zijn gedaan, voor de toepassing van de inkomstenbelasting slechts in aftrek kunnen worden gebracht tot het bedrag waarvoor de betaling daarvan is bewezen.

3.5

De eerste klacht faalt derhalve in beide onderdelen.

4 Project 1043

5 Beschouwing van de klachten aangaande Project 1043

6 Behandeling van de tweede klacht

7 Conclusie