Home

Parket bij de Hoge Raad, 12-10-2021, ECLI:NL:PHR:2021:955, 19/04804

Parket bij de Hoge Raad, 12-10-2021, ECLI:NL:PHR:2021:955, 19/04804

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
12 oktober 2021
Datum publicatie
13 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:955
Formele relaties
  • Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1749
Zaaknummer
19/04804

Inhoudsindicatie

Conclusie AG. Profijtontneming, w.v.v. uit mensenhandel, meermalen gepleegd. Het middel klaagt over de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen. Getuigen zijn in de strafzaak tegen betrokkene bij RC gehoord. AG schetst beoordelingskader voor het horen van getuigen in ontnemingszaken en gaat in op de vraag in hoeverre ‘Keskin’ van betekenis is voor ontnemingszaken. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 19/04804 P

Zitting 12 oktober 2021

CONCLUSIE

D.J.C. Aben

In de zaak

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,

hierna: de betrokkene.

Inleiding

1. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 4 oktober 2019 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 296.649,88 en aan de betrokkene ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 275.000,00 aan de staat.

2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. Mr. D.M. Penn, advocaat te Maastricht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

3. Het middel behelst de klacht dat het hof het verzoek tot het horen van getuigen ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen, althans dat deze afwijzing onbegrijpelijk is.

De hoofdzaak

4. De betrokkene is in de strafzaak die aan deze ontnemingszaak ten grondslag ligt bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 april 2016 veroordeeld wegens 1 tot en met 5 (telkens) “mensenhandel, meermalen gepleegd”. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 9 november 2017 het vonnis van de rechtbank bevestigd. Inmiddels heeft de Hoge Raad de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep, waarmee de strafzaak jegens de betrokkene onherroepelijk is geworden.

De ontnemingsprocedure

5. Bij vonnis van 10 november 2017 heeft de rechtbank Den Haag aan de betrokkene tevens een betalingsverplichting aan de staat opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis houdt, voor zover voor de bespreking van het middel relevant, het volgende in (met weglating van voetnoten):

“Beoordeling wederrechtelijk verkregen voordeel [slachtoffer 1]

Opbrengst

Periode en aantal gewerkte dagen

In het rapport is voldoende gemotiveerd geconcludeerd dat [slachtoffer 1] gedurende de periode van 27 november 2011 tot met 17 april 2014 prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. Deze periode bestaat uit 873 dagen.

Door de verdediging is gesteld dat in het rapport een onjuiste berekeningsmethode is gehanteerd ten aanzien van het ziekteverzuim, nu [slachtoffer 1] langere tijd niet beschikbaar is geweest voor werk, zoals onder andere is gebleken uit de verklaring van haar moeder, getuige [betrokkene 1] , en doordat zij enige tijd in het ziekenhuis heeft gelegen. Daarnaast is de verdediging van oordeel dat er gebruik moet worden gemaakt van een hoger uitvalpercentage dan 8% gelet op de aard van de werkzaamheden.

De rechtbank overweegt als volgt.

Uit de getuigenverklaring van [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris op 15 februari 2017 blijkt dat [slachtoffer 1] in totaal ongeveer vier nachten in het ziekenhuis heeft gelegen en dat zij nadat zij uit het ziekenhuis kwam korte tijd bij haar moeder heeft verbleven. In totaal betrof dit een week. Verder heeft [betrokkene 1] verklaard dat [slachtoffer 1] wel eens een nachtje bij haar kwam slapen, maar dat zij de volgende ochtend dan weer werd opgehaald. Tot slot heeft [betrokkene 1] verklaard dat [slachtoffer 1] wel vaker ziek was, maar dat zij dan gewoon bleef doorwerken. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] zelf blijkt eveneens dat zij door moest werken tijdens ziekte. Door uit te gaan van een percentage van 8 % in plaats van 3,8 % (cijfers CBS) is naar het oordeel van de rechtbank al in ruim voldoende mate in het voordeel van veroordeelde rekening gehouden met de aard van de werkzaamheden en met een eventueel hoger aantal niet gewerkte dagen dan door getuige [betrokkene 1] verklaard, in verband met ziekte van [slachtoffer 1] . De rechtbank acht het in het rapport gebruikte uitvalpercentage door ziekte van 8% dan ook zeer redelijk.

In de hiervoor genoemde periode heeft [slachtoffer 1] telkens 5 dagen per week - zoals reeds hierboven overwogen - gewerkt. Met aftrek van de niet gewerkte dagen door ziekte komt dit neer op (873 - 8% = 803,16 / 7 x 5 = ) 574 daadwerkelijk gewerkte dagen.

Afdracht

Door de verdediging is aangevoerd dat [slachtoffer 1] 75% van de opbrengt heeft afgedragen en niet, zoals het rapport stelt, 100 %. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat [slachtoffer 1] zelf de benodigde bestedingsruimte heeft gehad. Zo heeft zij aan [betrokkene 2] geld afgegeven en heeft zij betaald voor onder andere auto’s, computerapparatuur, kleding en een verjaardagsetentje voor veroordeelde. Dit wijst erop dat [slachtoffer 1] niet al haar geld aan veroordeelde heeft afgedragen, maar ook zelf over geld beschikte en betalingen deed, aldus de verdediging.

De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.

In het in het rapport vastgestelde bedrag van € 750,00, waartegen de verdediging zich niet heeft verzet, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende verdisconteerd de eventuele (schaarse) momenten waarop [slachtoffer 1] zelfbeschikking zou hebben gehad over het door haar verdiende geld. De rechtbank zal dan ook uitgaan van een afdracht van 100%.

Kosten

Besparen van kosten seks

De rechtbank zal deze post, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de verdediging, niet meenemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Huishonden

De rechtbank is van oordeel dat deze kosten in een te ver verwijderd verband staan van de bewezenverklaarde strafbare feiten en zal deze kosten daarom niet meenemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Kamerhuur

Door de verdediging is aangevoerd dat veroordeelde, blijkens zijn eigen verklaring bij de politie, wel degelijk geld heeft gegeven aan [slachtoffer 1] om de huur van een kamer te kunnen betalen. De rechtbank overweegt hiertoe dat nu - naar oordeel van de rechtbank – [slachtoffer 1] 100% van haar inkomsten heeft afgedragen aan veroordeelde, het al dan niet door veroordeelde aan [slachtoffer 1] gegeven geld ter betaling van de huur, afkomstig moet zijn van het door [slachtoffer 1] afgedragen geld. Het geld betreft aldus uit uitbuiting door veroordeelde verkregen geld. Hoewel deze post feitelijk niet kan worden gezien als kosten gemaakt door de veroordeelde, zal de rechtbank in het voordeel van veroordeelde deze post wel meenemen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Levensonderhoud

Nu uit de verklaring van [slachtoffer 1] zelf en die van haar moeder voldoende blijkt dat [slachtoffer 1] een korte periode niet heeft gewerkt en (deels) elders heeft verbleven, zal de rechtbank, anders dan bij de andere slachtoffers, eveneens 8% in mindering brengen op de kosten ten aanzien van het levensonderhoud.

Op grond van hetgeen hierboven is overwogen, alsmede gelet op de inhoud van het rapport,

komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel

met betrekking tot [slachtoffer 1] :

Opbrengsten

Aantal

Bedrag

Totaal

Totale afdracht

574

€ 750,00

€ 430.500,00

Leeghalen bankrekening

1

€ 8.360,00

€ 8.360,00

Opbrengst totaal

€ 438.860,00

Kosten

Vervoer

1

€ 20.371,56

€ 20.371,56

Materialen

574

€ 21,00

€ 12.054,00

Kamerhuur

1

€ 35.000,00

€ 35.000,00

Leven

(873-8% =)

803

€ 8,38

€ 6.729,14

Totale kosten

€ 74.154,70

Voordeel veroordeelde

€ 364.705,30

Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat veroordeelde een bedrag van € 364.705,30 aan wederrechtelijk voordeel heeft verkregen dooruitbuiting van [slachtoffer 1] .

(…)

Beoordeling wederrechtelijk verkregen voordeel [slachtoffer 2]

Opbrengst

Periode en aantal gewerkte dagen

In het rapport is voldoende gemotiveerd geconcludeerd dat [slachtoffer 2] in de periode van 1 september 2009 tot en met 6 juni 2010 prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. Deze periode bestaat uit 279 dagen.

De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van een onjuiste berekening van het aantal gewerkte dagen. Uit de verklaring van [betrokkene 3] blijkt dat [slachtoffer 2] in ieder geval een maand bij hem heeft verbleven waardoor er minimaal 30 dagen van de gewerkte dagen moeten worden afgetrokken, aldus de verdediging. Naar het oordeel van de verdediging dient eveneens 8% in mindering te worden gebracht op het aantal gewerkte dagen in verband met uitval wegens ziekte.

De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Uit de eigen verklaring van [slachtoffer 2] , evenals de verklaringen van de overige slachtoffers, blijkt dat zij bij ziekte door moesten werken. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij één keer blaasontsteking heeft gehad en dat zij toen naar de huisartsenpost is gegaan in het Langeland Ziekenhuis te Zoetermeer. Dit is mogelijk de enige dag geweest dat zij niet heeft gewerkt. Uit haar verklaring bij de politie blijkt tevens dat zij twee keer is weggelopen en dat zij hierna ook weer is teruggegaan naar veroordeelde. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 2] voorts verklaard dat zij, in tegenstelling tot de verklaring van [betrokkene 3] , minder dan een week bij [betrokkene 3] is geweest.

Nu gelet op het voorgaande niet precies kan worden vastgesteld hoeveel dagen [slachtoffer 2] afwezig is geweest, zal de rechtbank- overeenkomstig het rapport en rekening houdend met een zekere foutmarge -in het voordeel van veroordeelde uitgaan van een totale uitval van 20 dagen.

Nu de rechtbank uit zal gaan van - zoals reeds hiervoor overwogen - een werkweek van 5 dagen komt dit komt neer op (279 - 20 = 259/ 7 x 5 =) 185 daadwerkelijk gewerkte dagen.

Kosten

Materialen

Door de verdediging is aangevoerd dat [slachtoffer 2] , blijkens de verklaring van [slachtoffer 3] , alles kreeg van veroordeelde (inclusief kapper en kleren) waardoor het aannemelijk is dat er sprake moet zijn geweest van een hoger bedrag aan kosten dan € 21,00 per dag, te weten € 75,00 per dag. Namens veroordeelde is hiervoor evenwel geen enkel geen bewijsstuk, zoals bonnen of pinbetalingen, in het geding gebracht waaruit deze kosten zouden kunnen blijken, zodat dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is onderbouwd. Om die reden volgt de rechtbank het rapport dat uitgaat van € 21,00 aan kosten voor materialen per dag.

Op grond van hetgeen hierboven is overwogen, alsmede op grond van de inhoud van het rapport, komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel met betrekking tot [slachtoffer 2] :

Opbrengst

Aantal

Bedrag

Totaal

Afdracht

185

€ 500,00

€ 92.500,00

Opbrengst totaal

€ 92.500,00

Kosten

Vervoer

50

€ 50,00

€ 2500,00

Materialen

185

€ 21,00

€ 3.885,00

Leven

259

€ 8,38

€ 2.170,42

Totaal kosten

€ 8.555,42

Voordeel veroordeelde

€ 92.500 - € 8.555,42

€ 83.944,58

Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat veroordeelde een bedrag van € 83.944,58 aan wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door uitbuiting van [slachtoffer 2] .”

6. Namens de betrokkene is op 16 november 2017 hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De raadsman van de betrokkene heeft bij tijdig ingediende appelschriftuur van 30 november 2017 verzocht vijf getuigen te horen. Dit verzoek is in de appelschriftuur als volgt onderbouwd (met weglating van voetnoten):

4. Op de voet van art. 410 lid 3 Sv verzoekt appellant voor de terechtzitting in hoger beroep de volgende getuigen op te roepen, opdat zij aldaar kunnen worden gehoord:

- [slachtoffer 1] , (…);

- [slachtoffer 4] , (…);

- [slachtoffer 2] , (…);

- [slachtoffer 3] , (…);

- [slachtoffer 5] , (…);

5. In eerste aanleg is het verzoek om deze getuigen te horen afgewezen, omdat deze reeds in de hoofdzaak zijn gehoord. Dat behoort geen reden te zijn om dit verzoek af te wijzen. Ten tijde van de getuigenverhoren was het ontnemingsrapport nog niet bekend. In de hoofdzaak draaide het om een andere vraag, namelijk - kort gezegd - of cliënt misbruik had gemaakt van een afhankelijkheidssituatie van de vrouwen. Daarbij waren periodes en dagomzet voor de beantwoording van die vraag niet van belang. Omdat het rapport uitgaat van de (tegenstrijdige) verklaringen van deze vrouwen is het derhalve in het belang van de verdediging, zelfs noodzakelijk dat deze getuigen opnieuw bevraagt worden.

6. Na een algemene opmerking zal per getuige worden toegelicht waarom het noodzakelijk is dat zij in deze ontnemingsprocedure opnieuw bevraagt dienen te worden.

7. Algemene opmerking

Appellant acht het met het oog op de gehanteerde berekeningsmethode noodzakelijk in de gelegenheid te worden gesteld de getuigen te kunnen bevragen. Eerder is bijvoorbeeld niet specifiek gevraagd naar de dagen dat de vrouwen minder goed verdienden en er wel kosten werden gemaakt. Voorts is niet gevraagd op welke dagen in de week het druk was en wanneer minder druk. Of hoelang zij in een straat bleven staan als zij daar minder goed verdiende.

8. De antwoorden op deze en soortgelijke vragen zijn geschat en op basis van vage verklaringen aangenomen, terwijl specifieke informatie hieromtrent volledig in het rapport ontbreekt

9. T.a.v. aangeefster [slachtoffer 1] :

De rechtbank gaat bij aangeefster [slachtoffer 1] uit van een werkweek van 5 dagen met een ziekteverzuim van ongeveer 70 dagen. In het dossier van [slachtoffer 1] wordt verwezen naar administratie uit 2012. In maart en april van dat jaar heeft [slachtoffer 1] volgens de administratie zeer weinig gewerkt. De rapporteurs hebben deze periode buiten beschouwing gelaten, omdat er sprake zou kunnen zijn van ziekte of werkzaamheden elders.

10. Uit geen enkele administratie blijkt echter dat aangeefster [slachtoffer 1] in die maanden nog elders heeft gewerkt. Tevens wordt in het rapport nergens rekening er mee gehouden dat aangeefster [slachtoffer 1] in de maanden maart en april in 2012 niet heeft gewerkt wegens ziekte.

11. Een ander onterechte aanname van de rechtbank ziet op een afdracht van 100%, terwijl aangeefster [slachtoffer 1] in diverse verklaringen verklaard over het doen van uitgaven.

12. De verdediging wenst aangeefster [slachtoffer 1] onder andere over de periodes van uitval en haar bestedingsruimte verder te bevragen.

13. T.a.v. aangeefster [slachtoffer 4] :

Door de rapporteurs wordt aangenomen dat als aangeefster [slachtoffer 4] niet in de raamprostitutie werkzaam was, zij dan werkzaam moet zijn geweest in de escort. De rechtbank volgt deze aanname, omdat ervan uit wordt gegaan dat aangeefster [slachtoffer 4] gedurende de gehele gewerkte periode een object van verdienste is geweest en zij derhalve ofwel in de raamprostitutie ofwel in de escort werd ingezet.

14. Gelet op onder andere verklaringen van aangeefster [slachtoffer 4] zelf, kan de verdediging deze aanname niet volgen. Zo heeft zij het volgende verklaard:

"V; Hoeveel dagen per week werkte je?

A: In het begin elke dag. Later mocht je wel eens vrij.

V: Van hoe laat tot hoe laat werkte je?

A: ik weet niet meer precies welke uren ik werkte. Ik denk dat we ongeveer 7 uur per dag achter de ramen werkten. Escort kon altijd zijn, als er klanten waren moesten we gaan.

(...)

We moesten ook wel eens escort doen of thuiswerken, omdat [betrokkene] geen geld had om de raamhuur te betalen."

15. De verdediging wenst aangeefster [slachtoffer 4] onder andere over de frequentie met betrekking tot de escort en het percentage van haar afdracht verder te bevragen.

16. T.a.v. aangeefster [slachtoffer 2]

Tegenover de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] staat de verklaring van [betrokkene 3] over de duur van haar verblijf bij hem. Tevens heeft zij verklaard al twee keer eerder te zijn weggelopen. Doordat niet precies kan worden vastgesteld hoeveel dagen aangeefster [slachtoffer 2] afwezig is geweest, maakt de rechtbank een schatting en komt op een totale uitval van 20 dagen. Dit terwijl [betrokkene 3] heeft verklaard dat aangeefster [slachtoffer 2] zeker een maand bij hem heeft verbleven.

17. De verdediging wenst aangeefster [slachtoffer 2] o.a. verder te bevragen over het aantal dagen dat zij niet heeft gewerkt.

18. T.a.v. aangeefster [slachtoffer 3]

21. T.a.v. aangeefster [slachtoffer 5]