Parket bij de Hoge Raad, 02-08-2022, ECLI:NL:PHR:2022:733, 21/05170
Parket bij de Hoge Raad, 02-08-2022, ECLI:NL:PHR:2022:733, 21/05170
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 augustus 2022
- Datum publicatie
- 2 september 2022
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2022:733
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:648
- Zaaknummer
- 21/05170
Inhoudsindicatie
A-G Niessen heeft een conclusie genomen inzake een geschil over de vraag of terecht loonheffing is ingehouden op bonussen die zijn betaald aan een binnen een internationaal concern werkzame bestuurder met een dubbele hoedanigheid.
Belanghebbende was van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2010 werkzaam bij een internationaal concern. Hij was onder meer statutair bestuurder van de Nederlandse holding, haar Nederlandse dochtermaatschappij en haar kleindochtervennootschappen in Singapore, Spanje en Zwitserland. Daarnaast was belanghebbende ‘co-managing director’ van de Nederlandse holding. De andere co-managing director was CEO van [K], dat bestaat uit de concernactiviteiten in Argentinië en Brazilië.
Belanghebbende is als bestuurder van de holding aanwezig geweest bij vergaderingen van de Raad van Commissarissen (RVC) van de holding in Argentinië op 22 en 23 september 2009 en in Brazilië op 18 en 19 maart 2010. Belanghebbende is voorts in maart 2007, juli 2007, juli 2008 en mei 2010 in Argentinië aanwezig geweest. Verder nam belanghebbende (als voorzitter) wekelijks via videoconferentie deel aan vergaderingen van [K].
De volledige arbeidsbeloning van belanghebbende werd door de Nederlandse dochtermaatschappij betaald. Omdat een deel van dit loon betrekking had op de groepsvennootschappen in Singapore, Spanje en Zwitserland, is de totale arbeidsbeloning van belanghebbende uitgesplitst (de salary split). Aan belanghebbende is verder mondeling een bonus toegezegd in verband met de [K]-activiteiten (de [K]-bonus). De [K]-bonussen over 2009 en 2010 zijn in 2017 onder inhouding van loonheffing aan belanghebbende uitbetaald. Belanghebbende was op dat moment inwoner van Nederland.
Voor de Rechtbank en het Hof was in geschil of deze inhouding op de [K]-bonussen terecht is. Nu belanghebbende in de jaren waarop de bonussen zien niet als statutair bestuurder was benoemd, voldoet hij niet aan het criterium om als bestuurder te worden aangemerkt. Daarmee komt belanghebbende volgens het Hof niet in aanmerking voor voorkoming van dubbele belasting. Ook belanghebbendes stelling dat sprake is van een nagekomen bestuurdersbate waarvoor hij recht heeft op een aftrek ter vermindering van dubbele belasting op grond van het Verdrag Nederland-Zwitserland faalt naar het oordeel van het Hof. Hoewel vaststaat dat belanghebbende statutair bestuurder was van de Zwitserse vennootschap, geldt dat belanghebbende volgens het Hof niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat over de [K]-bonussen in Zwitserland belasting is betaald.
Volgens het Hof bestaat er verder onvoldoende direct verband tussen de werkzaamheden van belanghebbende ten behoeve van de vennootschappen in Singapore, Spanje en Zwitserland en de [K]-bonussen. Belanghebbende heeft volgens het Hof niet aannemelijk gemaakt dat de [K]-bonussen zijn doorbelast aan, of anderszins ten laste zijn gekomen van de betreffende vennootschappen. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende tot slot niet gerechtvaardigd erop kunnen vertrouwen dat ten aanzien van een gedeelte van de [K]-bonussen vrijstelling zou worden verleend, dan wel dat voorkoming zou worden verleend conform de door de Inspecteur geaccepteerde salary split.
Belanghebbende komt met vier middelen op tegen dit oordeel van het Hof.
Het eerste middel betoogt dat de bonussen moeten worden beschouwd als nagekomen (bestuurders)baten die betrekking hebben op de jaren 2009 en 2010, zodat het Verdrag Nederland-Zwitserland 1951 moet worden toegepast in plaats van het Verdrag uit 2010. Op basis van de tekst van art. 16 Verdrag Nederland-Zwitserland 2010, de geldende jurisprudentie en literatuur, ligt het volgens de A-G voor de hand om in geval van opvolgende verdragen de relevante verdragsbepalingen toe te passen die gelden op het genietingstijdstip. Op grond van art. 13a Wet LB is dit het moment waarop de bonussen worden betaald, namelijk in 2017. De oordelen van het Hof op dit punt getuigen volgens de A-G dan ook niet van een onjuiste rechtsopvatting en zijn overigens ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
Het tweede middel klaagt dat het Hof een te strenge eis heeft gesteld aan de toepassing van het vertrouwensbeginsel. Aan de omstandigheid dat het standpunt van belanghebbende bij de aanslagen over voorgaande jaren is gevolgd, kan volgens de A-G niet zonder meer het in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend dat de Inspecteur dit standpunt ook in latere jaren zal volgen. De aanslagen IB/PVV zijn niet vastgesteld nadat belanghebbende de [K]-bonussen uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld, zodat van een bewuste standpuntbepaling met betrekking tot de betreffende kwestie door de Inspecteur geen sprake is. Dit middel faalt derhalve.
Met het derde middel betoogt belanghebbende dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het begrip ‘lid van de raad van beheer’ uit art. 16 Verdrag Nederland-Brazilië formeel moet worden uitgelegd. Op grond van art. 3, lid 2, Verdrag dient volgens de A-G voor de uitlegging van het begrip ‘lid van de raad van beheer’ te worden aangesloten bij de betekenis van dit begrip onder de nationale wetgeving. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad leidt de A-G af dat sprake is van een formeel bestuurdersbegrip. Nu belanghebbende in 2009 en 2010 niet als statutair bestuurder was benoemd van de Braziliaanse vennootschap, heeft belanghebbende volgens het Hof geen recht op voorkoming van dubbele belasting. Dit oordeel getuigt naar het oordeel van de A-G niet van een onjuiste rechtsopvatting en is overigens ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
Met het vierde middel betoogt belanghebbende dat het criterium dat het Hof heeft gehanteerd bij beantwoording van de vraag of sprake is van een voldoende direct verband onjuist is. De A-G leidt uit de geldende jurisprudentie en literatuur af dat het ‘door of namens’ criterium, en daarmee de geïndividualiseerde doorbelasting van kosten, in algemene zin ook relevant is bij beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen de bestuurdersbeloning en de verrichte werkzaamheden. De oordelen van het Hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bonussen zijn doorbelast en dat gelet daarop onvoldoende direct verband bestaat, getuigen niet van een onjuiste rechtsopvatting, zijn niet onbegrijpelijk en berusten voor het overige op de aan de feitenrechter voorbehouden keuze en waardering van de bewijsmiddelen.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05170
Datum 2 augustus 2022
Belastingkamer III
Onderwerp/tijdvak Loonbelasting 2017
Nr. Gerechtshof BK-20/00768
Nr. Rechtbank SGR 19/2591
CONCLUSIE
R.E.C.M. Niessen
in de zaak van
[X]
tegen
de Staatssecretaris van Financiën
Belanghebbende is werkzaam geweest als statutair bestuurder en werknemer binnen een internationaal concern. Belanghebbende heeft – naast zijn reguliere beloning – bonussen ontvangen. In geschil is of terecht loonheffing is ingehouden op deze bonussen.
1 Inleiding
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende) heeft in september 2017 loon genoten van [A] B.V., waarop loonheffingen zijn ingehouden. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze inhouding. Dit bezwaar is door de Inspecteur1 bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank2. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.3
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof4. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.5
Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens regelmatig beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris6 heeft een verweerschrift ingediend. Hierop heeft belanghebbende niet gerepliceerd.
2 De feiten en het geding in feitelijke instanties
Van de feiten, die het Hof uitvoerig heeft vastgesteld,7 vat ik de voornaamste samen als volgt.
Belanghebbende woonde in 2017 in Nederland. Belanghebbende was van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2010 werkzaam bij het [B] -concern. Belanghebbende was onder meer statutair bestuurder van [C] Holdings B.V. (hierna: Holdings B.V.), haar dochtermaatschappij [D] B.V.8 en de groepsvennootschappen (haar kleindochtervennootschappen) [E] Ltd. in Singapore, [F] SA in Spanje en [G] SA in Zwitserland.
Daarnaast was belanghebbende werkzaam als (i) voorzitter van de Raad van Bestuur van [D] B.V., (ii) CEO van [H] , en (iii) ‘co-managing director’ van Holdings B.V., gezamenlijk met [I] . [I] was tevens bestuurder van [J] SA en CEO van [K] . De [K] -activiteiten werden uitgevoerd door [L] Ltda. in Brazilië en [J] SA, die beide werden gehouden door [M] Holdings S.A. in Zwitserland (de andere dochtermaatschappij van Holdings B.V.).
Belanghebbende verrichtte zijn werkzaamheden per 1 mei 2008 op grond van een arbeidsovereenkomst met [D] B.V. Voor die datum verrichtte belanghebbende dezelfde werkzaamheden op grond van een managementovereenkomst.
Belanghebbende is als bestuurder van Holdings B.V. aanwezig geweest bij vergaderingen van de Raad van Commissarissen (RVC) van Holdings B.V. in Argentinië op 22 en 23 september 2009 en in Brazilië op 18 en 19 maart 2010. Belanghebbende is voorts in maart 2007, juli 2007, juli 2008 en mei 2010 in Argentinië aanwezig geweest. Verder nam belanghebbende (als voorzitter) wekelijks via videoconferentie deel aan vergaderingen met het senior management van het commerciële team en het risk team van de Zuid-Amerikaanse handelsactiviteiten ( [K] ).
Volgens zijn arbeidsovereenkomst had belanghebbende recht op een prestatie-gerelateerde bonus in verband met de [H] -activiteiten (de [H] -bonus). Aan belanghebbende zijn [H] -bonussen over de boekjaren 2008 en 2009 uitgekeerd. Daarnaast was aan belanghebbende mondeling een bonus toegezegd in verband met de [K] -activiteiten (de [K] -bonus). De [K] -bonussen over 2007 en 2008 zijn in respectievelijk februari 2008 en februari 2009 aan belanghebbende zonder inhouding van loonheffing overgemaakt op een rekening van een vennootschap op de Britse Maagdeneilanden, waarvan belanghebbende alle aandelen bezat.9 De [K] -bonussen over 2009 en 2010 zijn op 25 september 2017 door [B] B.V. onder inhouding van loonheffing aan belanghebbende uitbetaald.
De volledige arbeidsbeloning van belanghebbende werd door [D] B.V. betaald. Het loon dat belanghebbende tijdens zijn dienstbetrekking heeft ontvangen, had deels betrekking op de in 2.2 genoemde vennootschappen in Singapore, Spanje en Zwitserland. De totale arbeidsbeloning van belanghebbende is in verband daarmee uitgesplitst over de landen Nederland, Singapore, Spanje en Zwitserland (de salary split). [D] B.V. heeft op het loon dat betrekking had op de buitenlandse vennootschappen geen loonheffing ingehouden. Voor zover de arbeidsbeloning, inclusief de aan belanghebbende uitgekeerde [H] -bonussen over de jaren 2008 en 2009, betrekking had op die vennootschappen heeft Holdings B.V. deze beloning aan de betreffende vennootschappen doorbelast.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2010 op grond van de salary split een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting toegepast. In de aanslagen IB/PVV is, conform de ingediende aangiften, een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend.
Rechtbank Den Haag
Voor de Rechtbank was in geschil of terecht loonheffing over de [K] -bonussen over 2009 en 2010 is ingehouden. Meer specifiek was in geschil of de [K] -bonussen zijn aan te merken als een beloning voor de werkzaamheden van belanghebbende als bestuurder van de entiteiten in Argentinië en Brazilië, en zo nee, of de [K] -bonussen aan belanghebbendes bestuurswerkzaamheden van de entiteiten in Singapore, Spanje en Zwitserland kunnen worden toegerekend.
Nu in art. 17 verdrag Nederland-Argentinië en art. 16 verdrag Nederland-Brazilië geen definitie is opgenomen van het begrip ‘bestuurder’, dient volgens de Rechtbank dit begrip te worden uitgelegd naar nationaal recht. De Rechtbank leidt uit art. 2, lid 3, onderdeel c, Wet LB en HR BNB 2000/9410 af dat voor de toepassing van de belastingverdragen van een formeel (statutair) bestuurdersbegrip dient te worden uitgegaan. Voor de door belanghebbende voorgestane materiële uitleg van het bestuurdersbegrip is naar het oordeel van de Rechtbank dan ook geen plaats.
Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven dat hij geen formeel bestuurder was van de entiteiten in Argentinië en Brazilië. Dat brengt volgens de Rechtbank mee dat de bestuurdersartikelen niet van toepassing zijn. Belanghebbende heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de [K] -bonussen dienen te worden toegerekend aan de werkzaamheden voor de entiteiten in Singapore, Spanje en Zwitserland, aldus de Rechtbank. Uit de stukken valt volgens de Rechtbank met betrekking tot de [K] -bonussen geen enkele relatie te leggen met werkzaamheden die belanghebbende voor die entiteiten heeft verricht. Ook anderszins heeft belanghebbende naar het oordeel van de Rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de [K] -bonussen op dezelfde wijze in de heffing dienen te worden betrokken als het loon dat ziet op de entiteiten in Singapore, Spanje en Zwitserland, nu dit loon – in tegenstelling tot de [K] -bonussen – in de hoedanigheid als formeel bestuurder is ontvangen.
Aan de omstandigheid dat de Inspecteur voor de heffing van inkomstenbelasting over het jaar 2008 een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van het loon dat ziet op de entiteiten in Singapore, Spanje en Zwitserland heeft verleend, kan belanghebbende volgens de Rechtbank niet het vertrouwen ontlenen dat de Inspecteur zich bewust op het standpunt heeft gesteld dat ter zake van de [K] -bonussen eveneens een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet worden verleend. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt dan ook.
Gerechtshof Den Haag
Voor het Hof was eveneens in geschil of terecht loonheffing is ingehouden op de [K] -bonussen over 2009 en 2010.
Volgens het Hof moet bij de uitlegging van de begrippen “bestuurder” uit art. 17 Verdrag Nederland-Argentinië en “lid van de raad van beheer” uit art. 16 Verdrag Nederland-Brazilië worden aangesloten bij het Nederlandse nationaalrechtelijke bestuurdersbegrip, op grond waarvan een formele invulling geldt. Nu belanghebbende in de jaren waarop de bonus ziet niet als statutair bestuurder was benoemd, voldoet hij niet aan het criterium om als bestuurder te worden aangemerkt. Daarmee komt belanghebbende volgens het Hof niet in aanmerking voor voorkoming van dubbele belasting. Nu belanghebbende geen beroep heeft gedaan op enige andere toewijzingsbepaling in de betreffende verdragen, heeft [B] B.V. terecht loonbelasting ingehouden op de [K] -bonussen, aldus het Hof.
Ook belanghebbendes stelling dat sprake is van een nagekomen bestuurdersbate waarvoor hij recht heeft op een aftrek ter vermindering van dubbele belasting op grond van art. 16 en art. 22 Verdrag Nederland-Zwitserland faalt naar het oordeel van het Hof. Hoewel vaststaat dat belanghebbende statutair bestuurder was van [G] S.A., geldt dat belanghebbende volgens het Hof niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat over de [K] -bonussen in Zwitserland belasting is betaald. Om die reden kan geen verrekening plaatsvinden op grond van art. 22 Verdrag Nederland-Zwitserland 2010, aldus het Hof. [B] B.V. heeft volgens het Hof dan ook terecht loonbelasting ingehouden op de [K] -bonussen. Naar het oordeel van het Hof dient te worden uitgegaan van de voorkomingsbepaling uit het Verdrag Nederland-Zwitserland 2010 en niet uit het Verdrag Nederland-Zwitserland 1951, nu de [K] -bonussen over 2009 en 2010 pas in 2017 zijn uitbetaald en dus op dat moment zijn genoten in de zin van art. 13a Wet LB.
Volgens het Hof bestaat er verder onvoldoende direct verband tussen de werkzaamheden van belanghebbende ten behoeve van de vennootschappen in Singapore, Spanje en Zwitserland en de [K] -bonussen. Belanghebbende heeft volgens het Hof niet aannemelijk gemaakt dat de [K] -bonussen zijn doorbelast aan, of anderszins ten laste zijn gekomen van de betreffende vennootschappen. Anders dan belanghebbende betoogt, is volgens het Hof van een voldoende direct verband geen sprake indien de beloning at arms length wordt doorbelast aan de betreffende vennootschappen. Tot slot faalt ook het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel met betrekking tot de toerekening van de [K] -bonussen aan de werkzaamheden in Singapore, Spanje en Zwitserland conform de salary split, nu de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2010 niet vastgesteld zijn nadat belanghebbende de ontvangen [K] -bonussen uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende tot slot niet gerechtvaardigd erop kunnen vertrouwen dat ten aanzien van een gedeelte van de [K] -bonussen op grond van het Verdrag Nederland-Brazilië vrijstelling zou worden verleend, dan wel dat voorkoming zou worden verleend conform de door de Inspecteur geaccepteerde salary split. De stukken die ten grondslag liggen aan het accepteren van de salary split bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2010, bevatten volgens het Hof geen informatie over de [K] -bonussen over 2007 en 2008. Uit de stukken blijkt volgens het Hof dat deze informatie pas op zijn vroegst in 2014 aan de Inspecteur bekend is gemaakt. De [K] -bonussen over 2009 en 2010 waren op dat moment nog niet uitbetaald. Ook uit de overige stukken blijkt volgens het Hof niet dat de Inspecteur bewust het standpunt heeft ingenomen dat de [K] -bonussen geheel dan wel gedeeltelijk voor vrijstelling in aanmerking komen.
3 Het geding in cassatie
Belanghebbende stelt vier cassatiemiddelen voor, die ik samenvat als volgt.
middel 1 – komt op tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende met betrekking tot de in 2017 aan hem betaalde [K] -bonussen geen recht heeft op voorkoming van dubbele belasting op grond van het Verdrag Nederland-Zwitserland 2010, en dat het Verdrag Nederland-Zwitserland 1951 in deze situatie niet van toepassing is.
middel 2 – betoogt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende geen beroep toekomt op het vertrouwensbeginsel met betrekking tot de toepassing van de salary split voor een deel van de [K] -bonussen.
middel 3 – bestrijdt als onjuist dan wel niet naar behoren gemotiveerd het oordeel van het Hof dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als “lid van de raad van beheer” als bedoeld in art. 16 Verdrag Nederland-Brazilië, zodat belanghebbende niet in aanmerking komt voor voorkoming van dubbele belasting op grond van dit artikel.
middel 4 – komt op tegen het oordeel van het Hof dat onvoldoende direct verband bestaat tussen de [K] -bonussen en de werkzaamheden van belanghebbende ten behoeve van de groepsentiteiten in Singapore, Spanje en Zwitserland, zodat de [K] -bonussen niet kunnen worden toegerekend aan belanghebbendes bestuurderswerkzaamheden voor die vennootschappen.
Hierna zet ik eerst het relevante juridische kader uiteen (onderdeel 4), waarna ik de klachten van belanghebbende behandel (onderdeel 5).