Parket bij de Hoge Raad, 29-11-2024, ECLI:NL:PHR:2024:1288, 23/03217
Parket bij de Hoge Raad, 29-11-2024, ECLI:NL:PHR:2024:1288, 23/03217
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 november 2024
- Datum publicatie
- 13 december 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2024:1288
- Zaaknummer
- 23/03217
Inhoudsindicatie
Douanerecht; art. 78 CDW; art. 173 DWU; art. 124(1)k DWU; vergunning actieve veredeling terugbetalingssysteem; douanerechten opnieuw verschuldigd vanwege overschrijding hoeveelheid? Zijn de goederen ‘gebruikt’? Herziening.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/03217
Datum 29 november 2024
Belastingkamer A
Onderwerp/tijdvak Douanerecht
Nrs. Gerechtshof 22/00420 en 22/00424 tot en met 22/00427
Nrs. Rechtbank HAA 19/3114, HAA 19/3115, HAA 20/2949 en HAA 21/1726
CONCLUSIE
C.M. Ettema
In de zaak van
[X] B.V. (belanghebbende)
tegen
staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris)
1 Overzicht
Belanghebbende heeft diverse soorten groentezaden onder de regeling actieve veredeling geplaatst. Voor toepassing van deze regeling is een vergunning vereist. Belanghebbende heeft met gebruik van zo een vergunning een grotere hoeveelheid goederen onder de regeling actieve veredeling willen plaatsen dan in haar vergunning was vermeld.
De Inspecteur heeft in de vergunningoverschrijding aanleiding gezien douanerechten na te vorderen voor het gedeelte van de overschrijding. Volgens het Hof is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Het overweegt dat de hoeveelheid een wettelijk verplicht onderdeel is van de vergunning actieve veredeling en dat het slechts mogelijk is goederen onder de regeling actieve veredeling te brengen tot de in deze vergunning vermelde hoeveelheid. Voor het meerdere beschikt belanghebbende niet over een vergunning, zodat niet wordt voldaan aan één van de voorwaarden voor plaatsing van de goederen onder die regeling en voor die goederen een douaneschuld ontstaat.
In deze zaak is allereerst de vraag aan de orde of de overschrijding van de in de vergunning actieve veredeling vermelde hoeveelheid tot gevolg heeft dat een douaneschuld ontstaat voor het gedeelte van de overschrijding. Een soortgelijke vraag heb ik eerder onderzocht voor een vijftal andere zaken, waarin de belanghebbenden goederen onder de regeling bijzondere bestemming hadden geplaatst.1 In deze conclusie onderzoek ik of en, zo ja, in hoeverre mijn bevindingen over de overschrijding van de in een vergunning bijzondere bestemming vermelde hoeveelheid kunnen worden doorgetrokken naar de situatie van een vergunning actieve veredeling.
Als deze eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, wordt toegekomen aan de beoordeling van de middelen over twee verzoeken van belanghebbende, te weten een verzoek om terugbetaling van de douaneschuld en een verzoek om wijziging van de aangiften. Die verzoeken bespreek ik ook in deze conclusie. In het bijzonder onderzoek ik wat onder ‘gebruikt’ als bedoeld in art. 124(1)k DWU moet worden verstaan en of het mogelijk is de douaneaangifte zo te wijzigen dat hierin alsnog een verzoek om een vergunning met een wel toereikende hoeveelheid wordt gedaan.
Opbouw
De opbouw van deze conclusie is als volgt. In onderdeel 2 schets ik de feiten en het geding in feitelijke instanties en in onderdeel 3 geef ik het geding in cassatie weer. In onderdeel 4 bespreek ik de gevolgen van de overschrijding van de hoeveelheid in de vergunning actieve veredeling en in onderdeel 5 de middelen die hierop betrekking hebben. Vervolgens behandel ik in onderdeel 6 het begrip ‘gebruikte goederen’ als bedoeld in art. 124(1)k DWU. In onderdeel 7 bespreek ik de verzoeken om herziening van de aangiften op de voet van art. 78(3) CDW en art. 173(3) DWU. In onderdeel 8 bespreek ik een procedurele mogelijkheid voor de afdoening van de onderhavige zaak. Ik sluit af met een conclusie in onderdeel 9.
Slotsom
Ik kom tot de slotsom dat de hoeveelheid in de vergunning daadwerkelijk een begrenzing vormt, in die zin dat de vergunning slechts kan worden gebruikt om goederen onder de regeling actieve veredeling te brengen tot die hoeveelheid. Indien achteraf blijkt dat de vergunninghouder de vergunde hoeveelheid heeft overschreden, moet de conclusie zijn dat hij op het moment van aangifte voor het gedeelte van de overschrijding niet voldoet aan alle voorwaarden voor het plaatsen van goederen onder deze regeling, zodat een douaneschuld ontstaat. Dat is ook wat het Hof heeft geoordeeld over de vergunningoverschrijding, zodat de middelen van belanghebbende falen voor zover zij zich richten tegen dit oordeel.
Dan is vervolgens de vraag of de douaneschuld die is ontstaan als gevolg van de overschrijding, is tenietgegaan op de voet van art. 124(1)k DWU. Het geschil in cassatie spitst zich toe op de vraag of de goederen zijn ‘gebruikt’ in de zin van deze bepaling. Belanghebbende betoogt dat de goederen slechts zijn veredeld als omschreven in de vergunning en dat dit volgens het arrest Combinova niet is aan te merken als ‘gebruik’. Het Hof heeft dit betoog verworpen op de grond dat de goederen zich ten tijde van de veredeling niet onder de regeling actieve veredeling bevonden. Ik kom tot de slotsom dat het niet buiten redelijke twijfel is of de veredelingshandelingen in een dergelijk geval zijn aan te merken als ‘gebruik’ in de zin van art. 124(1)k DWU. Ik geef de Hoge Raad in overweging hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
Tot slot heeft belanghebbende een verzoek gedaan tot herziening van enkele douaneaangiften op de voet van art. 78(3) CDW respectievelijk art. 173(3) DWU. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur het herzieningsverzoek terecht heeft afgewezen. Voor zover het middel zich richt tegen het oordeel van het Hof over het op art. 173(3) DWU gebaseerde verzoek falen zij, omdat het Hof mijns inziens op goede gronden de juiste beslissing heeft genomen.
Dit is anders voor zover het herzieningsverzoek is gebaseerd op art. 78(3) CDW. Het Hof heeft geoordeeld dat het niet mogelijk is op de voet van deze bepaling de aangifte aldus te wijzigen dat hierin alsnog een verzoek tot afgifte van een vergunning wordt gedaan. Ik kom daarentegen tot de slotsom dat niet in algemene zin kan worden uitgesloten dat art. 78 CDW de mogelijkheid biedt met terugwerkende kracht een vergunning op aangifte aan te vragen en verwijzing moet volgen.
2 De feiten en het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende is een internationale onderneming actief in de veredeling, productie, bewerking, marketing en verkoop van zaden van diverse groentegewassen.
Op 11 februari 2012 is aan de rechtsvoorganger van belanghebbende een vergunning voor de douaneregeling actieve veredeling terugbetalingssysteem (hierna: AV/T) verleend. De goederen waarvoor de vergunning kon worden gebruikt betreffen groentezaden en zaden van vruchten (GN-codes 1209 91 80 en 1209 99 99). De veredelde producten werden onder dezelfde GN-codes ingedeeld. De veredelingshandelingen zijn het schonen, kalibreren, coaten, ontsmetten, verpakken onder merknaam en kwaliteitsonderzoek. De hoeveelheid zaden die onder de vergunning kon worden geplaatst bedraagt 120.000 kilogram met een waarde van € 3.600.000. Op 15 oktober 2014 heeft een naamswijziging plaatsgevonden en sindsdien wordt belanghebbende in de vergunning genoemd als vergunninghouder. De vergunning gold tot en met 10 februari 2015.
Op 28 januari 2015 heeft belanghebbende verzocht de vergunning AV/T te verlengen. Zij heeft daarbij het volgende vermeld: “Er zijn geen wijzigingen op onze activiteiten ten opzichte van de huidige vergunning.”
Op 9 februari 2015 heeft de inspecteur van de Belastingdienst/Douane (de Inspecteur) de vergunning verleend. In de vergunning is onder meer het volgende vermeld:
“2. Douaneregeling Actieve veredeling terugbetalingssysteem
(…)
6 Geldigheidsduur van de vergunning
a. Ingangsdatum februari 2015
b. Vervaldatum februari 2018