Home

Parket bij de Hoge Raad, 20-12-2024, ECLI:NL:PHR:2024:1397, 24/01955

Parket bij de Hoge Raad, 20-12-2024, ECLI:NL:PHR:2024:1397, 24/01955

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
20 december 2024
Datum publicatie
17 januari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:1397
Zaaknummer
24/01955

Inhoudsindicatie

Herhaalde niet-ontvankelijkheid. Kan de inspecteur een uitspraak op bezwaar intrekken of wijzigen zonder vernietiging van die uitspraak door de rechter? Oproep heroverweging rechtspraak Hoge Raad over mogelijkheid tweede uitspraak op bezwaar.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 24/01955

Datum 20 december 2024

Belastingkamer A

Onderwerp/tijdvak Omzetbelasting

Nrs. Rechtbank 23/3816, 23/3817, 23/3818 en 23/3819

CONCLUSIE

R.J. Koopman

In de zaak van

[X]

tegen

staatssecretaris van Financiën

1 Inleiding

1.1

In de aanloop naar het cassatieberoep is belanghebbende keer op keer niet-ontvankelijk verklaard. In de bezwaren tegen de op aangifte betaalde omzetbelasting is hij niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. In beroep is hij, na vereenvoudigde behandeling, niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het griffierecht niet had betaald. En in verzet is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat hij volgens de Rechtbank geen belang had. Tegen die laatste beslissing heeft belanghebbende cassatieberoep ingesteld.

1.2

In deze conclusie ga ik in op de vraag of een inspecteur een uitspraak op bezwaar kan intrekken en/of wijzigen, zonder dat die uitspraak door de rechter is vernietigd. In de uitspraak op het verzet gaat de Rechtbank namelijk ervan uit dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord.

1.3

Die bevestigende beantwoording is in overeenstemming met de rechtspraak van de overige hoogste bestuursrechters (4.5), maar niet in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad (4.1). De Hoge Raad heeft zijn jurisprudentie op dit punt uitdrukkelijk bevestigd in het arrest van 20 januari 20121. In zijn conclusie voor dat arrest had A-G IJzerman de Hoge Raad opgeroepen om zich bij de rechtspraak van de overige hoogste bestuursrechters aan te sluiten (4.2).2 Maar dat was dus tevergeefs.

1.4

Vorig jaar heeft de rechtbank Oost-Brabant de Hoge Raad opgeroepen zijn rechtspraak over de tweede uitspraak op bezwaar te heroverwegen (4.9).3 De rechtbank spreekt over knellende rechtspraak die leidt tot procedures die eenvoudig voorkomen hadden kunnen worden en zet dit af tegen de grote werkdruk in de rechterlijke macht en de diverse inspanningen die erop zijn gericht die druk te verlichten. In deze conclusie sluit ik mij aan bij deze oproep van de rechtbank Oost-Brabant.

1.5

Na enkele op deze specifieke zaak toegespitste opmerkingen (hoofdstuk 5) en een bespreking van de klachten (hoofdstuk 6) geef ik de Hoge Raad in overweging het cassatieberoep gegrond te verklaren en de zaak te verwijzen voor een hernieuwde behandeling van het verzet.

2 De feiten en het geding in feitelijke instantie

2.1

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen door hem op aangifte betaalde omzetbelasting4. De Inspecteur heeft belanghebbende in dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat volgens hem de bezwaarschriften niet tijdig waren ingediend.

2.2

Tegen die uitspraken op bezwaar is belanghebbende in beroep gegaan. Daarbij deed hij een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2015.5 Tevens betoogde belanghebbende dat de Inspecteur hem ten onrechte niet had gehoord alvorens uitspraak op bezwaar te doen.

2.3

De Inspecteur heeft bij brief van 8 december 2023 op het beroep gereageerd. Zij heeft de Rechtbank in overweging gegeven de zaak naar haar te verwijzen omdat de hoorplicht in de bezwaarfase is geschonden. Na die verwijzing zou de Inspecteur belanghebbende alsnog in de gelegenheid stellen te worden gehoord. De Inspecteur heeft in deze brief verder te kennen gegeven dat dit een en ander met belanghebbende is besproken, dat de beslissing tot terugwijzing buiten zitting kan plaatsvinden en dat zij het griffierecht zal vergoeden.

Rechtbank Noord-Nederland 29 februari 2024 6

2.4

Belanghebbende had echter het griffierecht niet betaald. Daarom heeft de Rechtbank, met toepassing van art. 8:54 Awb, de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

Rechtbank Noord-Nederland 5 april 2024 (verzet) 7

2.5

Tegen die uitspraken van de Rechtbank is belanghebbende in verzet gekomen. Daarbij heeft belanghebbende aangevoerd dat hij op basis van de brief van 8 december 2023 van de Inspecteur en contacten met de griffie ervan uitging dat de zaak zou worden verwezen naar de Inspecteur en dat het griffierecht niet meer hoefde te worden betaald. Afsluitend benadrukte belanghebbende in zijn verzetschrift dat hij en de Inspecteur de Rechtbank gezamenlijk verzoeken de zaak terug te wijzen naar de bezwaarfase zodat daarin alsnog een hoorzitting kan plaatsvinden.

2.6

De Rechtbank heeft dit verzet niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank overwoog dat de Inspecteur heeft toegezegd belanghebbende alsnog te horen en dat dit meebrengt dat de Inspecteur opnieuw op het bezwaar zal beslissen. Verder heeft de Rechtbank overwogen dat de Inspecteur heeft toegezegd dat hij het – te laat betaalde – griffierecht aan belanghebbende zal vergoeden. Dus is belanghebbende volgens de Rechtbank niet-ontvankelijk in het verzet omdat hij geen belang heeft bij de procedure.

3 Het geding in cassatie

3.1

Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Hij is dus wel ontvankelijk in cassatie.

3.2

In zijn beroepschrift in cassatie verklaart belanghebbende dat de Inspecteur hem na kennisname van de uitspraak op verzet heeft laten weten dat zij zich niet in staat acht opnieuw uitspraak op bezwaar te doen zonder eerdere vernietiging van de al gedane uitspraken op bezwaar. Belanghebbende merkt daarbij op dat hij deze conclusie van de Inspecteur niet deelt. Verder vraagt belanghebbende de Hoge Raad de uitspraken op bezwaar alsnog te vernietigen en de zaken te verwijzen naar de Inspecteur.

3.3

De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Daarin merkt hij op dat belanghebbende en de Inspecteur het erover eens zijn dat het gepast zou zijn de zaak terug te wijzen naar Inspecteur voor het opnieuw doen van een uitspraak op bezwaar, met inachtneming van het recht van belanghebbende om te worden gehoord. De Staatssecretaris geeft verder te kennen dat hij zich refereert aan het oordeel van de Hoge Raad over de verschoonbaarheid van de overschrijding van de termijn voor de betaling van griffierecht. Voorts wijst de Staatssecretaris er op dat belanghebbende zijns inziens in zoverre belang heeft bij het ingediende verzet dat ingeval de niet-ontvankelijkheid van de beroepen in stand blijft, daarmee de uitspraken op bezwaar niet worden vernietigd. Het niet opnieuw uitspraak op bezwaar kunnen doen in deze zaak zou in de optiek van de Staatssecretaris een voor belanghebbende ongewenste uitkomst zijn. Daardoor zou belanghebbende immers aangewezen zijn op een beoordeling door de Inspecteur in de ambtshalve sfeer met zo nodig een afwijkende rechtsbescherming die voor de omzetbelasting dan immers niet verloopt via de belastingrechter maar via de civiele rechter. De Staatssecretaris sluit zijn verweer af met de opmerking dat hij het aan de Hoge Raad laat om een oordeel te geven over het voorliggende dilemma.

4 Beschouwing; geen tweede uitspraak op bezwaar?

6 Bespreking van de klachten

7 Conclusie