Home

Rechtbank Alkmaar, 31-03-2011, ECLI:NL:RBALK:2011:1211 BQ0471, 08/3633 (Amsterdam)

Rechtbank Alkmaar, 31-03-2011, ECLI:NL:RBALK:2011:1211 BQ0471, 08/3633 (Amsterdam)

Gegevens

Instantie
Rechtbank Alkmaar
Datum uitspraak
31 maart 2011
Datum publicatie
7 april 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBALK:2011:BQ0471
Zaaknummer
08/3633 (Amsterdam)

Inhoudsindicatie

Ingevolge artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet: de aanslag gebruikersbelasting kan voor een niet-woning worden verminderd met het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning van wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Hoewel er een woonfunctie valt te onderscheiden in delen van het verpleegtehuis, dienen de onderhavige delen van het verpleegtehuis niet in hoofdzaak tot woning dan wel zijn niet in hoofdzaak dienstbaar aan woondoeleinden

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: 08/3633 WOZ

Uitspraakdatum: 31 maart 2011

Uitspraak in het geding tussen

[naam eiseres], gevestigd te Amsterdam, eiseres,

gemachtigde: mr. B.S. Kats

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan eiseres is met dagtekening 31 mei 2006 een aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2006 opgelegd ten bedrage van € 13.208,56. Bij beschikking van 2 juli 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot vermindering van de aanslag op de voet van artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet (tekst 2006; hierna: de Gemeentewet) afgewezen.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2008 deze beschikking gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2010. Namens Eiseres is verschenen [naam], bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Namens verweerder is verschenen mr. H. Oderkerk.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres is gebruikster van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een gecombineerd verpleeg- en verzorgingstehuis genaamd [naam tehuis].

2.2. In 2006 bestond de onroerende zaak uit een centraal deel en een Noord-, West en Zuidvleugel.

2.3.1 In het centrale deel bevinden zich algemene ruimten zoals de hal/receptie, magazijnen, kantoren, een bibliotheek, winkels en ondersteunende faciliteiten.

2.3.2. De Noord- en Westvleugel vormen het verzorgingstehuis. Hier wonen de bewoners zelfstandig. De in deze vleugels gelegen appartementen beschikken over een woonkamer, slaapkamer (in sommige gevallen dient de woonkamer tevens als slaapkamer), badkamer, toilet en een bescheiden kookvoorziening. De bewoners eten in principe op hun eigen kamer. Het eten wordt centraal gekookt en op de kamer geserveerd. Verder zijn er een aantal ruimten op iedere verdieping waar bewoners elkaar kunnen ontmoeten en bezoek kunnen ontvangen.

2.3.3. De Zuidvleugel vormt het verpleegtehuis. Hier verblijven de mensen die verpleging nodig hebben. In dit deel zijn een-, twee- en vierpersoonskamers aanwezig waar zij verblijven en slapen. In 2006 zijn er in het verpleegtehuis dertig eenpersoonskamers, twintig tweepersoonskamers en vijftig vierpersoonskamers. De mensen die in het verpleegtehuis verblijven, beschikken over gedeelde toiletten en badkamers. Op iedere verdieping zijn een huiskamer en een serre aanwezig, waar zij elkaar kunnen ontmoeten, televisie kunnen kijken en bezoek kunnen ontvangen.

2.4. De waarde van de onroerende zaak is voor het kalenderjaar 2006 vastgesteld op € 10.069.500. De onroerende zaak is aangemerkt als niet-woning.

3. Geschil

3.1. Tussen partijen is in geschil of eiseres recht heeft op vermindering van de aanslag onroerendezaakbelastingen op de voet van artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet, met het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Meer in het bijzonder is tussen partijen in geschil welke delen van de onroerende zaak in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

3.2. Eiseres stelt dat zowel delen van het verzorgingstehuis als van het verpleegtehuis in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat ook de verkeersruimten in het verpleegtehuis in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zodat de aanslag onroerendezaakbelastingen dient te worden verminderd met 63,4%.

3.3. Verweerder stelt uiteindelijk dat delen van het verzorgingstehuis in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zodat de aanslag dient te worden verminderd met 41,22%. Het beroep is volgens verweerder in zoverre gegrond. Verweerder stelt voorts dat delen van het verpleegtehuis, waaronder de verkeersruimten, niet in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Voor het verpleegtehuis heeft eiseres volgens verweerder derhalve geen recht op (verdere) vermindering van de aanslag op de voet van artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 220 van de Gemeentewet kunnen onroerendezaakbelastingen worden geheven van a) gebruikers van onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, (hierna: gebruikersbelasting) en b) genothebbenden van onroerende zaken krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

4.2. Ingevolge artikel 220c van de Gemeentewet is de heffingsmaatstaf de op de voet van de Wet WOZ voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar.

4.3. Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a, van de Verordening Onroerendezaakbelastingen 2006 van de gemeente Amsterdam bedraagt het tarief van de gebruikersbelasting voor elke volle € 2.500 van de heffingsmaatstaf € 3,28.

4.4 Ingevolge artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet kan de aanslag gebruikersbelasting voor een niet-woning worden verminderd met het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning van wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

4.5. In de toelichting bij het amendement dat heeft geleid tot invoering van deze bepaling is het volgende gesteld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 096, nr. 19):

“Dit amendement beoogt ook huishoudens die een in hoofdzaak niet-woning bewonen, zoals woningen die horen bij bedrijfspanden, te laten profiteren van de afschaffing van het gebruikersdeel OZB op woningen. Hiervoor is een structurele wijziging van de heffingsgrondslag nodig. Gezien het feit dat dit niet uitvoerbaar is voor 1 januari 2007 maakt het amendement het mogelijk voor genoemde huishoudens om op verzoek vermindering van het gebruikersdeel OZB te vragen. (…)”

4.6. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 16 november 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummers LJN AZ8976 en LJN AZ9075, geoordeeld dat de omstandigheid dat in een verpleeg- of verzorgingstehuis het wonen is gecombineerd met een andere functie die in wezen – voor het verpleeg- of verzorgingstehuis als geheel – de hoofdfunctie vormt, niet uitsluit dat delen van de onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

4.7. Nu tussen partijen niet meer in geschil is dat delen van het verzorgingtehuis in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienen tot woondoeleinden en dat dit percentage dient te worden gesteld op 41,22%, zodat het beroep in zoverre gegrond is, dient de rechtbank te beoordelen of het verpleegtehuis of delen daarvan in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Eiseres stelt dat dit het geval is voor de in het verpleegtehuis gelegen één-, twee- en vierpersoonskamers en de toiletten, badkamers, serres en huiskamers. Daarnaast geldt dit, aldus het nader ter zitting ingenomen standpunt van eiseres, tevens voor de in het verpleegtehuis aanwezige verkeersruimten.

4.8. Ter zitting heeft eiseres met betrekking tot het verpleegtehuis desgevraagd de volgende nadere toelichting gegeven:

In 2006 biedt het verpleegtehuis plaats aan ongeveer 250 bewoners in één-, twee- en vierpersoonskamers. Van de vijftien afdelingen in het verpleegtehuis zijn een à twee afdelingen bestemd voor zwaar dementerende bewoners. Een aantal bewoners van het verpleegtehuis kan niets meer en ligt de gehele dag in bed. Eiser schat dit aantal op 5% van het totale aantal bewoners. Voorts zijn er 28 bedden beschikbaar voor mensen die in het verpleegtehuis verblijven om er te revalideren en die daarna het verpleegtehuis weer verlaten. Deze bedden zijn verspreid over de verschillende kamers in het verpleegtehuis.

De bewoners hebben tot op zekere hoogte de mogelijkheid om de kamers naar eigen smaak in te richten. Daarnaast is op de kamer ruimte voor persoonlijke eigendommen in een kastje naast het bed en in een kast op de kamer. Het is meestal tot op zekere hoogte mogelijk eigen spullen op de kamer te plaatsten; als een bewoner bijvoorbeeld een kast heeft die hij graag wil houden, kan deze op de kamer worden neergezet.

Naast deze kamers, door eiseres ‘bedkamers’ genoemd, zijn er op iedere verdieping van het verpleegtehuis gezamenlijke ruimten, door eiseres huiskamers genoemd, waar de bewoners van het verpleegtehuis gebruik van kunnen maken. In die huiskamers kunnen bewoners tevens bezoek ontvangen. Er is televisie aanwezig en soms zijn er onder begeleiding van personeel van het verpleegtehuis gezamenlijke activiteiten zoals spelletjes doen of knutselen.

Bewoners kunnen in beginsel zelf hun kamer verlaten en zich naar de andere ruimten begeven, tenzij het zwaar dementerende bewoners betreft. De kamers in het verpleegtehuis zijn niet afsluitbaar en zijn te allen tijde toegankelijk voor het verplegend personeel.

Er is 24 uur per dag verplegend personeel aanwezig in het verpleegtehuis. Per dag zijn er ongeveer 2 à 3 verpleegkundigen per afdeling van 18 bedden aanwezig en overdag is er meer verplegend personeel dan ’s nachts. [naam tehuis] beschikt over een eigen paramedische dienst. Eiseres schat dat bewoners van het verpleegtehuis per persoon in 2006 maximaal vier uur zorg per dag ontvingen.

Bewoners komen in het verpleegtehuis terecht omdat zij ofwel meer zorg nodig hebben dan het verzorgingstehuis kan bieden, waardoor zij van het verzorgingstehuis ‘opschuiven’ naar het verpleegtehuis, ofwel zij niet meer in hun zelfstandige woning kunnen blijven wonen door het wegvallen van de mantelzorg die zij hadden (bijvoorbeeld door overlijden van een verzorgende partner). Mensen die in het verpleegtehuis verblijven (met uitzondering van degenen die er verblijven om te revalideren) hebben geen woning elders en verblijven permanent in het verpleegtehuis tot zij overlijden. Gemiddeld wonen mensen zo’n twee à drie jaar in het verpleegtehuis.

4.9. Verweerder heeft naar aanleiding van de toelichting van eiseres onder meer gesteld dat toch belangrijke verschillen bestaan tussen een verzorgingstehuis en het verpleeghuis en dat in het verpleegtehuis geen sprake is van in hoofdzaak wonen, omdat de verpleging te sterk overheerst. Mensen wonen niet meer in overwegende mate omdat er permanente verzorging en verpleging aanwezig is, aldus verweerder.

4.10. Vooropgesteld dient te worden dat, anders dan in de hiervoor genoemde arresten van de Hoge Raad van 16 november 2007, bij de beantwoording van de vraag of recht bestaat op vermindering van de aanslag op de voet van artikel 220f, achtste lid, Gemeentewet, niet vereist is dat de door eiseres als zodanig aangemerkte delen van het verpleegtehuis volledig dienen als woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Voor bedoelde vermindering is het voldoende wanneer deze delen in hoofdzaak (dus voor meer dan 70%) dienen als woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar is aan woondoeleinden.

4.11. De rechtbank is van oordeel dat de als zodanig door eiseres aangemerkte delen van het verpleegtehuis niet in hoofdzaak dienen als woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De rechtbank onderschrijft de stelling van eiseres dat het verpleegtehuis voor de meerderheid van de bewoners een woonfunctie heeft. Van belang hierbij is dat bewoners geen woning elders hebben en permanent in het verpleeghuis verblijven. Bij de woonfunctie past het dat mensen in beperkte mate zeggenschap hebben over de inrichting van hun kamer en dat er huiskamers in het verpleegtehuis zijn waar zij elkaar kunnen ontmoeten, bezoek kunnen ontvangen en waar gelegenheid is voor ontspanning. Tevens past het bij het woonaspect dat bewoners, voor zover dit mogelijk is, zoveel mogelijk bewegingsvrijheid hebben binnen het verpleegtehuis. De vraag is echter of dit ertoe leidt of de onderhavige delen van het verpleeghuis in hoofdzaak dienen als woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, welke vraag, zoals hiervoor al aangegeven, ontkennend moet worden beantwoord. De rechtbank acht hiervoor de volgende omstandigheden bepalend. Allereerst worden de bewoners van het verpleegtehuis, gelet op het aantal uren verzorging dat zij ontvangen, zeer intensief verzorgd en verpleegd door het vierentwintig uur per dag aanwezige verplegend personeel in het verpleegtehuis. Gezegd kan worden dat in de kamers van het verpleegtehuis het element verpleging en verzorging een zeer grote rol speelt. Voorts verbleef in 2006 het overgrote deel van de bewoners van het verpleegtehuis, namelijk 220 van de 250 bewoners, in kamers voor meerdere personen. Dit is anders dan het geval is in bijvoorbeeld studentenhuizen of woongroepen, waar bewoners ook bepaalde ruimtes delen, maar in ieder geval over een afzonderlijk en veelal af te sluiten privégedeelte (bijvoorbeeld een slaapkamer) beschikken. In het onderhavige verpleegtehuis beschikt het merendeel van de bewoners niet over een afzonderlijk privégedeelte maar wordt de leefruimte, die niet afsluitbaar is, vierentwintig uur per dag gedeeld met andere bewoners. Bovendien hebben de bewoners niet zelf de keuze met wie zij een kamer delen. De rechtbank is van oordeel dat, om te kunnen spreken van in hoofdzaak wonen, er sprake moet zijn van een bepaalde mate van zeggenschap over de eigen woonomgeving en privacy binnen die woonomgeving. Deze zeggenschap en privacy zijn echter gelet op het voorgaande zo gering dat ook op grond hiervan niet gesproken kan worden van in hoofdzaak wonen. Tot slot kent de rechtbank enige betekenis toe aan het feit dat voor een deel van de mensen die in het verpleegtehuis verblijven er niet of nauwelijks sprake is van een woonfunctie. Voor de personen die revalideren is het verblijf slechts tijdelijk en ook voor de zeer zware gevallen, die in feite alleen nog maar verpleegd worden, is de woonfunctie minimaal.

Alle hiervoor genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, leiden tot de slotsom dat, hoewel er een woonfunctie valt te onderscheiden in delen van het verpleegtehuis, de onderhavige delen van het verpleegtehuis niet in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Dit geldt voor alle door eiseres als zodanig aangemerkte delen van het verpleegtehuis. Overigens doet het feit dat, zoals eiseres ter zitting heeft gesteld, steeds meer kamers worden veranderd in eenpersoonskamers evenals het feit dat de verleende zorg enerzijds en het wonen anderzijds, onder meer bij de financiering, steeds meer als naast elkaar bestaande, gescheiden componenten worden beschouwd, aan dit oordeel niet af, reeds omdat het onderhavige geschil betrekking heeft op het jaar 2006 en de door eiseres geschetste ontwikkelingen betrekking hebben op de periode na 2006, zodat deze omstandigheden bij de beoordeling van het onderhavige geschil geen rol kunnen spelen.

4.12. Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. Tussen partijen is niet in geschil dat in dit geval de aanslag gebruikersbelasting moet worden verminderd met een percentage van 41,22%. Dit leidt tot een vermindering van de aanslag met € 5.444,57 (41,22% x € 13.208,56) tot € 7.763,99.

5. Proceskosten

5.1. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

5.2. Bij een veroordeling als hiervoor bedoeld kan ingevolge artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) in beginsel slechts een proceskostenvergoeding worden toegekend met inachtneming van de in deze bepaling neergelegde maatstaven. In bijzondere omstandigheden kan ingevolge het derde lid van deze bepaling van die maatstaven worden afgeweken. Het ligt op de weg van eiseres om het verzoek om afwijking van die maatstaven nader te onderbouwen.

5.3. Eiseres heeft voorafgaand aan de zitting een ingevuld formulier proceskosten ingediend. Op dit formulier heeft eiseres, zonder nadere toelichting, aangegeven te verzoeken om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ter zitting heeft eiseres, gevraagd naar een toelichting op de door haar verzochte proceskosten, naar dit formulier verwezen en heeft zij niet de opmerking van verweerder ter zitting weersproken dat deze ervan uitgaat dat met voornoemd formulier wordt verzocht om een vergoeding van de kosten van professionele rechtsbijstand naar het forfaitaire tarief. Gelet hierop dient ervan te worden uitgegaan dat eiseres haar stelling dat zij recht heeft op integrale vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten, niet heeft gehandhaafd. De rechtbank wijst er bovendien op dat een dergelijk verzoek vanwege het ontbreken van een nadere onderbouwing van de hoogte van de werkelijke proceskosten, die eiseres ook ter zitting niet heeft gegeven, niet toewijsbaar is.

5.4. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 805,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 161,00, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,00 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag onroerendezaakbelastingen tot € 7.763,99 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805,00, en

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 288,00 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, voorzitter, mr. T. Luigjes en mr. W.A. Swildens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Verweel, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2011.