Rechtbank Alkmaar, 19-05-2011, ECLI:NL:RBALK:2011:2038 BQ8002, 10/2600
Rechtbank Alkmaar, 19-05-2011, ECLI:NL:RBALK:2011:2038 BQ8002, 10/2600
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Alkmaar
- Datum uitspraak
- 19 mei 2011
- Datum publicatie
- 15 juni 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBALK:2011:BQ8002
- Zaaknummer
- 10/2600
Inhoudsindicatie
Proceskosten verschuldigd op basis van no cure no pay-overeenkomst. Hoogte van het uurtarief voor taxatie dat voor vergoeding in aanmerking komt.
Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 10/2600 WOZ
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde M.F. Rupert,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij beschikking gedateerd 25 februari 2010 heeft verweerder ter uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak van eiseres aan [adres] te [plaats] (hierna: de woning van eiseres) voor het belastingjaar 2010 vastgesteld op € 675.000, waarbij is uitgegaan van 1 januari 2009 als waardepeildatum.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 9 september 2010 gegrond verklaard en daarbij heeft hij de WOZ-waarde van de woning van eiseres vastgesteld op € 632.000. Hierbij heeft verweerder aan eiseres een vergoeding van
€ 339,80 toegekend voor de door haar gemaakte proceskosten in de bezwaarfase.
Tegen deze uitspraak heeft eiseres beroep ingesteld bij brief van 18 oktober 2010.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting van 7 maart 2011 gevoegd behandeld met de zaken geregistreerd onder de nummers 10/2601, 10/2602, 10/2603 en 10/2604. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door A.M. de Bie-Stokman, vergezeld door R. de Korte, werkzaam bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Na de zitting heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Motivering
1. De rechtbank stelt vast dat de WOZ-waarde van de woning van eiseres voor het belastingjaar 2010 niet langer in geschil is tussen partijen. In geschil is de proceskostenvergoeding in de bezwaarprocedure.
2. In bezwaar heeft eiseres verzocht om een vergoeding van alle proceskosten op basis van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, waarbij het in ieder geval gaat om een vergoeding voor de kosten van het door ILKA taxaties & makelaardij o.g. opgestelde taxatierapport en de kosten van de verleende rechtsbijstand. Onder overlegging van facturen heeft eiseres gesteld dat deze kosten uitkomen op een bedrag van € 875,84.
3. In de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het verzoek van eiseres om een proceskostenvergoeding toegewezen. Voor de verleende rechtsbijstand heeft verweerder een vergoeding toegekend van € 218. De kostenvergoeding voor het laten opmaken van een taxatierapport bedraagt volgens verweerder € 40,61 per uur en voor het opmaken van het rapport wordt drie uur gerekend. Hiervoor heeft verweerder derhalve een bedrag van
€ 121,80 toegekend. Verweerder heeft in totaal een proceskostenvergoeding van € 339,80 toegekend.
4. In deze zaak dient te worden beoordeeld of de door verweerder aan eiseres toegekende proceskostenvergoeding juist is.
5.1. Verweerder stelt zich allereerst op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van een deugdelijke machtiging. Verweerder voert daartoe aan dat de machtiging betrekking heeft op ‘lokale heffingen’ in het algemeen (een aanslagnummer of beschikkingsnummer ontbreekt) en de machtiging geen betrekking heeft op proceskosten, maar op een verzoek ‘tot het vergoeden van door volmachtgever geleden schade’. Naar het oordeel van de rechtbank is de door eiseres overgelegde machtiging voor bezwaar en beroep duidelijk en toereikend, nu met deze machtiging door eiseres aan gemachtigde volmacht is verleend voor het haar zowel in als buiten rechte vertegenwoordigen in alle aangelegenheden aangaande de aanslag lokale belastingen alsmede de daarop vermelde WOZ-beschikking. Dat het geschil in deze zaak zich slechts beperkt tot de hoogte van de in bezwaar toegekende proceskostenvergoeding, doet aan de toereikendheid van de verleende volmacht niet af.
5.2. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat het beroep van eiseres
niet-ontvankelijk moet worden verklaard als gevolg van het ontbreken van fiscaal of financieel belang. Verweerder stelt dat eiseres voor de bezwaarprocedure geen kosten heeft hoeven maken aangezien de rechtsbijstand is verleend op grond van een “no cure no pay”-overeenkomst. Eiseres en de gemachtigde zijn overeengekomen dat in het geval van een verloren procedure niets is verschuldigd en dat in het geval van een gewonnen procedure niet meer verschuldigd is dan de toegekende proceskostenvergoeding.
5.3. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Het bestaan van een “no cure no pay”-overeenkomst brengt mee dat indien de procedure wordt gewonnen er proceskosten zullen worden gemaakt voor het inschakelen van de rechtshulpverlener (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 april 2000, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer LJN ZB8757) en een extern deskundige (taxateur). De gemachtigde heeft ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat bij het sluiten van het dossier aan eiseres kosten in rekening zullen worden gebracht. Hieruit volgt dat eiseres kosten maakt voor rechtsbijstand en het inschakelen van een deskundige in de bezwaarprocedure, zodat zij een belang heeft bij deze procedure. De stelling van verweerder dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard wordt derhalve verworpen.
6.1. Voor zover eiseres heeft bedoeld aan te voeren dat het beroep gegrond moet worden verklaard, omdat verweerder haar in de bezwaarfase ten onrechte niet heeft gehoord overweegt de rechtbank als volgt.
6.2. De rechtbank constateert dat eiseres in het kader van haar bezwaar tegen de beschikking van 25 februari 2010 niet heeft verzocht om een hoorzitting. Zij heeft in haar aanvullend bezwaarschrift van 25 mei 2010 zelfs uitdrukkelijk vermeld dat hiervan wordt afgezien. Uit artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ in samenhang gelezen met artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen volgt dat een belanghebbende in de bezwaarprocedure, in afwijking van artikel 7:2 van de Awb, alleen wordt gehoord op zijn verzoek. Nu eiseres geen verzoek heeft gedaan kan de omstandigheid dat zij niet is gehoord geen reden zijn om het beroep gegrond te verklaren.
7. Ingevolge artikel 7:15 van de Awb worden de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende en voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de beschikking van 25 februari 2010 is herroepen en dat dit is gedaan wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Nu dit geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, sluit de rechtbank zich hierbij aan. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde die artikel 7:15 van de Awb stelt. Zoals ten aanzien van de ontvankelijkheid al is overwogen is voldoende aannemelijk geworden dat de gemachtigde aan eiseres kosten in rekening zal brengen zodat er kosten op eiseres drukken. Het overleggen van een factuur of een betalingsbewijs acht de rechtbank dan ook overbodig.
9. Wat betreft de hoogte van deze vergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
9.1. Verweerder heeft met de uitspraak op bezwaar van 9 september 2010 de kosten voor de bezwaarprocedure op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 218. Hierbij is verweerder uitgegaan van één punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 218 en is hij uitgegaan van de wegingsfactor 1 (gemiddeld).
9.2. Verweerder heeft met de uitspraak op bezwaar van 9 september 2010 op de voet van het Bpb voor de kosten van het laten opstellen van een taxatierapport een vergoeding vastgesteld van € 121,80. Hierbij is verweerder uitgegaan van een uurtarief van
€ 40,61 en een tijdsduur van drie uur.
9.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten voor het opstellen van een taxatierapport kosten betreffen als genoemd in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb. Hetgeen partijen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag wat de hoogte is van deze voor vergoeding in aanmerking komende kosten. De rechtbank overweegt als volgt.
9.4. Verweerder heeft eerst in zijn verweerschrift zich op het standpunt gesteld dat de taxatiekosten in het geheel niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de hier ingeschakelde taxateur is gelieerd aan de onderneming van de gemachtigde van eiseres en hij zijn taxatie derhalve niet onpartijdig heeft uitgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval het taxatierapport door taxateur Visker vanuit zijn specifieke deskundigheid als taxateur is opgesteld. De gemachtigde van eiseres is geen taxateur en ontbeert derhalve die specifieke deskundigheid. In casu heeft eiseres derhalve kosten gemaakt vanwege de inschakeling van twee verschillende personen, die ieder beschikken over hun eigen specifieke expertise. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat taxateur Visker het taxatierapport vanuit zijn professie niet op een onafhankelijke wijze heeft opgesteld.
9.5. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de totale kosten van € 480 exclusief BTW voor het laten opstellen van een taxatierapport dient te vergoeden. Deze kosten zijn volgens eiseres gebaseerd op een tijdsduur van zes uur en een uurtarief van € 80. Eiseres heeft hierbij gesteld dat dit uurtarief, gelet op het maximum uurtarief van € 81,23 genoemd in het Besluit tarieven in strafzaken 2003, zeker niet te hoog is.
9.6. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb wordt de vergoeding van de ter zake van het opstellen van een deskundigenverslag gemaakte kosten vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. In artikel 3, eerst lid, onder a, van laatstgenoemde wet is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur tarieven voor de vergoeding voor werkzaamheden worden vastgesteld. Die algemene maatregel van bestuur is het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts).
Op grond van artikel 6 van het Bts geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur. In de Nota van Toelichting bij het Bts wordt over artikel 6, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders in het besluit geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor marktwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief.” (NvT, Stb. 2003, 330, p. 11).
Op grond van artikel 15 van het Bts worden de bedragen, genoemd in dit besluit, verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
9.7. Gelet op hetgeen is bepaald in het Bts, en met name gelet op hetgeen is opgenomen in de Nota van Toelichting bij het Bts, is de rechtbank van oordeel dat bij de beslechting van het geschilpunt omtrent het te vergoeden uurtarief gekeken dient te worden naar de aard van de werkzaamheden die zijn verricht bij het opstellen van het taxatierapport en, indien de werkzaamheden als van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn aan te merken, naar de mate daarvan. De verrichte werkzaamheden voor het opstellen van het taxatierapport acht de rechtbank niet van wetenschappelijke of bijzondere aard. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van het Bts is de rechtbank van oordeel dat vergoeding naar een uurtarief van
€ 50 inclusief de in artikel 15 van het Bts genoemde omzetbelasting (BTW), recht doet aan de verrichte werkzaamheden. Aan het vorenstaande doet, gezien het forfaitaire karakter van het Bts, niet af dat de taxateur in de onderhavige zaak daadwerkelijk een uurtarief van € 80 exclusief BTW in rekening heeft gebracht voor het opstellen van het taxatierapport.
9.8. Als omvang van de werkzaamheden van de taxateur heeft de gemachtigde van eiseres zes uren opgevoerd. Verweerder heeft gesteld dat deze omvang van de werkzaamheden van de taxateur niet aannemelijk is. Volgens verweerder is de woning van buitenaf noch inpandig opgenomen en moet de tijdsbesteding in feite niet meer dan een half uur zijn geweest. Verweerder stelt dat gelet hierop de tijdsbesteding van drie uren waarvan in de uitspraak op bezwaar van 9 september 2010 door verweerder is uitgegaan, niet onredelijk is geweest. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de omvang van de werkzaamheden van de taxateur zoals deze door verweerder in de uitspraak op bezwaar van 9 september 2010 aangegeven niet juist zou zijn. Uit het taxatierapport is op te maken dat er een opname en inspectie ter plaatse hebben plaatsgevonden. Gelet daarop, alsmede op de reistijd naar de te taxeren woning en de referentiewoningen en de tijd besteed aan het opmaken van het rapport, komt de rechtbank een tijdsbesteding van drie uren niet onredelijk voor.
9.9. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de gemaakte kadastrale kosten van € 16, zoals die op de met het bezwaarschrift overgelegde factuur van de taxateur zijn aangegeven, eveneens door verweerder hadden moeten worden vergoed. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat deze kosten moeten worden geacht te zijn verdisconteerd in de kosten van het opstellen van het taxatierapport. De rechtbank acht verweerders standpunt niet juist. Op grond van artikel 1 onder e, van het Bpb komen de kosten van uittreksels uit de openbare registers voor vergoeding in aanmerking. Gelet hierop had verweerder -zoals door eiseres verzocht- de door haar gemaakte kosten voor het opvragen van kadastergegevens moeten vergoeden. Blijkens de in bezwaar overgelegde factuur bedroegen deze kosten € 16.
9.10. Gelet op al het vorenstaande slaagt het beroep van eiseres. Het bestreden besluit van
9 september 2010 komt voor vernietiging in aanmerking, omdat het onzorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert en daarom genomen is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Awb. De rechtbank zal echter ter finale geschilbeslechting met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien.
9.11. De rechtbank zal gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verweerder op de voet van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 218 (1 punt met wegingsfactor 1 voor het indienen van het bezwaarschrift) voor verleende rechtsbijstand en
€ 150 (3 x € 50) inclusief BTW voor het inschakelen van een deskundige (taxateur). Daarbij komen de kosten van uittreksels uit het kadaster van € 16 voor vergoeding in aanmerking. Het totaal aan de door verweerder aan eiseres te vergoeden proceskosten in bezwaar bedraagt dan € 384. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Verweerder hoeft dus geen nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiseres. Anders dan door de gemachtigde van eiseres is verzocht dient de betaling van de proceskosten op grond van het bepaalde in artikel 4:89, eerste lid, van de Awb te geschieden aan eiseres.
10. Nu het beroep van eiseres gegrond zal worden verklaard ziet de rechtbank tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten. Met toepassing van het Bpb heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.311. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld. Voorts heeft de rechtbank hierbij 1,5 punt toegekend vanwege samenhangende zaken (4 of meer). Deze kosten zijn gemaakt in deze beroepszaak alsmede in vier andere met deze zaak samenhangende beroepszaken (10/2601 WOZ, 10/2602 WOZ, 10/2603 WOZ en 10/2604 WOZ). Aan eiseres zal derhalve één vijfde van dit bedrag worden toegekend, zijnde een bedrag van € 262,20.
11. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep moet verweerder tevens aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 9 september 2009, voor zover deze betrekking heeft op de toekenning van de proceskostenvergoeding;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs gemaakte kosten van € 384 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres in verband met de behandeling in beroep redelijkerwijs gemaakte kosten van € 262,20;
- bepaalt dat de betaling van de proceskosten van in totaal € 646,20 geschiedt aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.M. van Wechem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Verweel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2011 te Alkmaar.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.