Home

Rechtbank Amsterdam, 14-02-2008, BD3151, 07/2610

Rechtbank Amsterdam, 14-02-2008, BD3151, 07/2610

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
14 februari 2008
Datum publicatie
23 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2008:BD3151
Zaaknummer
07/2610

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank kan het verplaatsen van een auto op een parkeerterrein met het enkele doel om op een ander parkeervak te parkeren, niet worden aangemerkt als deelnemen aan het verkeer. De aankoop van het tweede kaartje kan niet worden aangemerkt als voldoening van de parkeerbelasting na het verstrijken van de maximaal toegestane parkeerduur

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/2610

Uitspraakdatum: 14 februari 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres op 26 februari 2007 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 maart 2007 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 10 april 2007, ontvangen bij de rechtbank op 11 april 2007, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden voor de enkelvoudige belastingkamer op 19 oktober 2007 te Amsterdam. Namens verweerder is verschenen mr. S. Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 6 september 2007 aan eiseres op het adres B, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen, gaat de rechtbank er van uit dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1.6. Ter zitting heeft de rechtbank besloten de behandeling van deze zaak te verwijzen naar een meervoudige kamer van de rechtbank en een nadere zitting te gelasten.

1.7. Verweerder heeft vóór de nadere zitting een nader verweerschrift met bijlagen ingediend. Deze stukken zijn in afschrift aan eiseres verstrekt.

1.8. Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft - gelijktijdig met de onder nummers 07/1213, 07/1315 en 07/1320 geregistreerde beroepen die soortgelijke zaken betreffen - plaatsgevonden op 22 november 2007 te Haarlem. Namens verweerder zijn verschenen mr. W. en mr. S. Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 7 november 2007 aan eiseres op het adres B, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu eiseres op 7 november 2007 telefonisch aan de griffier van de rechtbank heeft meegedeeld dat zij instemt met de behandeling van haar beroep op genoemde plaats, datum en tijd, en voorts de brief niet ter griffie is terugontvangen, gaat de rechtbank er van uit dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres is houder van het voertuig met kenteken AA-BB-00 (hierna: de auto).

2.2. Op maandag 26 februari 2007 heeft eiseres de auto geparkeerd op de Kruislaan te Amsterdam. Op die datum om 12.17 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto langer dan de ter plaatse toegestane maximale parkeerduur stond geparkeerd. In verband hiermee is aan eiseres de in het geding zijnde naheffingsaanslag opgelegd.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

3.2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, omdat zij, nadat zij op het desbetreffende parkeerterrein gedurende drie uur had geparkeerd, is weggegaan en vervolgens bij terugkomst opnieuw op het parkeerterrein heeft geparkeerd. Voorts stelt eiseres dat zij de parkeerbelasting heeft voldaan. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiseres een om 11.59 uur gekocht parkeerkaartje dat tot 14.59 uur geldig is, overgelegd. Tot slot stelt eiseres dat de stellingen van verweerder in de uitspraak op bezwaar tegenstrijdig zijn met de uitspraak op haar bezwaar tegen een andere aan haar opgelegde naheffingsaanslag.

3.3. Verweerder meent dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat eiseres langer dan de toegestane drie uur stond geparkeerd en aldus niet voldeed aan de aan de heffing gestelde voorwaarde. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.1. Ingevolge artikel 225, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet kan in het kader van de parkeerregulering een belasting worden geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.

4.1.2. In artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de met ingang van 1 februari 2007 in de gemeente Amsterdam geldende Verordening Parkeerbelastingen 2007 (hierna: de Verordening Parkeerbelastingen) is bepaald dat onder parkeren wordt verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

Ingevolge artikel 2, sub g, van de Verordening Parkeerbelastingen wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan onder ‘parkeerduurbeperking’ de beperking in tijdsduur van de parkeerhandeling, alles overeenkomstig het bepaalde in de Parkeerverordening.

Artikel 5 van de Verordening Parkeerbelastingen bepaalt dat het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel. Ingevolge artikel 11 van de Verordening Parkeerbelastingen kan het college van burgemeester en wethouders voorts nadere regels stellen met betrekking tot de heffing en invordering van parkeerbelastingen.

4.1.3. De bij de Verordening Parkeerbelastingen behorende tarieventabel bepaalt in "Hoofdstuk 1 Tariefgebieden" dat de zogenoemde 10-centstariefgebieden qua ruimte en tijd (parkeerduurbeperking) zijn begrensd. De onderscheidenlijke parkeerduurbeperkingen worden aangegeven in het Uitvoeringsbesluit van het college van burgemeester en wethouders.

4.1.4. Ingevolge artikel 6, eerste lid, sub e, in samenhang gelezen met artikel 27 van de met ingang van 1 januari 2007 in de gemeente Amsterdam geldende Parkeerverordening 2007 (hierna: Parkeerverordening) kunnen burgemeester en wethouders binnen een vergunninggebied een parkeerduurbeperking instellen.

4.1.5. Bij het Uitvoeringsbesluit op grond van Verordening Parkeerbelastingen en Parkeerverordening (hierna: het Uitvoeringsbesluit) zijn de nadere regels gesteld als bedoeld in genoemde verordeningen en is de stratentabel vastgesteld. Blijkens de stratentabel geldt voor de Kruislaan te Amsterdam van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 19.00 uur een tarief van € 0,10 per uur en een parkeerduurbeperking van drie uur.

4.2. De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is niet in geschil, dat de auto op 26 februari 2007 geparkeerd stond op de Kruislaan te Amsterdam, alsmede dat voor die plaats en dat tijdstip parkeerbelasting als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening was verschuldigd. Voorts stelt de rechtbank vast, en is niet in geschil, dat voor die plaats op die dag van 09.00 uur tot 19.00 uur een parkeerduurbeperking gold van drie uur.

4.3. Eiseres stelt in de eerste plaats dat zij de ter plaatse geldende parkeerduurbeperking van drie uur niet heeft overschreden, omdat zij rond 11.45 uur van de parkeerplaats is weggereden, een boodschap heeft gedaan, vervolgens terug is gekomen en om 11.59 uur een nieuw parkeerkaartje heeft gekocht. Verweerder heeft daartegenover aangevoerd dat eiseres haar auto, zonder het parkeerterrein te verlaten, naar een ander parkeervak heeft verplaatst en toen een nieuw parkeerkaartje heeft gekocht. Verweerder verwijst in dit verband naar de zich bij de gedingstukken bevindende verklaring van de parkeercontroleur die de naheffingsaanslag heeft opgelegd. Voorts is namens verweerder ter zitting een aanvullende verklaring getoond van de parkeercontroleur, waarin deze verklaart dat de auto het parkeerterrein niet heeft verlaten. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de enkele stelling van eiseres dat zij het parkeerterrein heeft verlaten niet aannemelijk.

4.4. Onder parkeren wordt blijkens de hiervoor weergegeven wettelijke bepalingen verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig. Een redelijke uitleg van deze bepalingen brengt mee dat voor het antwoord op de vraag of een voertuig opnieuw is geparkeerd of dat sprake is van voortgezet parkeren bepalend is of het voertuig heeft deelgenomen aan het verkeer alvorens het (opnieuw) is geparkeerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan het verplaatsen van de auto op een parkeerterrein met het enkele doel om op een ander parkeervak te parkeren, niet worden aangemerkt als deelnemen aan het verkeer zoals vorenbedoeld. In het onderhavige geval is dan ook geen sprake van het voor de tweede maal parkeren van de auto op hetzelfde parkeerterrein.

4.5. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank gaat daar van uit, dat eiseres op 26 februari 2007 vóór het kopen van een nieuw parkeerkaartje om 11.59 uur reeds meer dan drie uur op het desbetreffende parkeerterrein stond geparkeerd. Gelet op het overwogene in 4.4. heeft eiseres meer dan drie uur aaneengesloten op het desbetreffende parkeerterrein geparkeerd. Gelet op de door burgemeester en wethouders krachtens de wettelijke bepalingen gestelde voorwaarde dat ter plaatse gedurende maximaal drie uur mag worden geparkeerd, heeft eiseres slechts voor ten hoogste die tijdsduur rechtsgeldig parkeerbelasting op aangifte kunnen voldoen. Ter plaatse is ook voor het parkeren na het verstrijken van de maximaal toegestane parkeerduur parkeerbelasting verschuldigd. Eiseres kon echter ter zake van dit parkeren niet meer rechtsgeldig parkeerbelasting voldoen, doordat zij in strijd met het voor het parkeren geldende voorschrift van de parkeerduurbeperking heeft gehandeld. Het door eiseres om 11.59 uur, derhalve na ommekomst van de maximale parkeerduur, betaalde bedrag kan derhalve niet worden geacht te zijn voldaan ter zake van het parkeren na het verstrijken van de maximaal toegestane parkeerduur. Nu voor het parkeren ter plaatse op zich wel parkeerbelasting was verschuldigd en eiseres zichzelf in de positie heeft gebracht dat zij op het moment van het opleggen van de naheffingsaanslag niet aan deze belastingplicht kon voldoen, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

4.6. Tot slot stelt eiseres dat de standpunten van verweerder tegenstrijdig zijn. Ter onderbouwing van deze stelling voert eiseres aan dat verweerder in de uitspraak op bezwaar tegen een andere aan haar opgelegde naheffingsaanslag opmerkt dat eiseres haar auto niet had verplaatst en daarom geen nieuw parkeerkaartje mocht kopen, terwijl verweerder in de onderhavige uitspraak op bezwaar stelt dat de auto weliswaar is verplaatst, maar dat niet langer dan de toegestane drie uur mocht worden geparkeerd. Deze stelling wordt verworpen nu uit de thans bestreden uitspraak op bezwaar voldoende duidelijk blijkt op welke grond het bezwaar van eiseres in dit geval ongegrond is verklaard, welke motivering de bestreden uitspraak, zoals hiervoor is overwogen, kan dragen.

4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 14 februari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Jochem, voorzitter, mr. J.L. Bruinsma en mr. A.E. Keulemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.M. de Jong, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.