Home

Rechtbank Amsterdam, 06-03-2009, ECLI:NL:RBAMS:2009:BI5939 BH5942, 08/7667 en 08/5787

Rechtbank Amsterdam, 06-03-2009, ECLI:NL:RBAMS:2009:BI5939 BH5942, 08/7667 en 08/5787

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
6 maart 2009
Datum publicatie
18 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2009:BH5942
Zaaknummer
08/7667 en 08/5787

Inhoudsindicatie

OZB. De afzonderlijke appartementen van het verzorgingshuis zijn delen van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Eiseres heeft recht op een vermindering van de aan haar als gebruiker opgelegde aanslagen onroerende zaakbelasting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 08/7667 en 08/5787

Uitspraakdatum: 6 maart 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

Stichting X, gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde: A, te Q,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft bij beschikking met dagtekening 28 februari 2006 de waarde ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als het verzorgingshuis “Y”, adres a-laan (…) te R (hierna: het verzorgingshuis), voor het kalenderjaar 2006 vastgesteld op € 2.630.500. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor gebruikers voor het jaar 2006 bekendgemaakt.

1.2. Eiseres heeft op 23 maart 2006 hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Op 14 juli 2006 is dit bezwaarschrift aangevuld met gronden en tevens het verzoek gedaan om de aanslag te verminderen conform het zogenoemde amendement De Pater-Van der Meer. Verweerder heeft voornoemd bezwaarschrift aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet (tekst 2006) en deze vervolgens bij voor bezwaar vatbare beschikking van 2 juli 2007 afgewezen.

1.3. Verweerder heeft naar aanleiding van het tegen de afwijzing van die aanvraag door eiseres ingediende bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 27 november 2008 de aanslag gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen bij beroepschrift van 10 december 2008, ontvangen bij de rechtbank op 11 december 2008, beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 08/7667. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Verweerder heeft voorts bij beschikking met dagtekening 28 februari 2007 de waarde als bedoeld in de Wet WOZ van het verzorgingshuis voor het kalenderjaar 2007 vastgesteld op € 2.269.500. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor gebruikers 2007 bekendgemaakt.

1.5. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 juli 2008 de bij beschikking vastgestelde waarde en de aanslag gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen bij beroepschrift van 26 augustus 2008, ontvangen bij de rechtbank op 27 augustus 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 25 september 2008. Daarbij heeft eiseres het beroep beperkt tot beroep tegen de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor gebruikers 2007. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 08/5787. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gelijktijdig en samen met de zaken met betrekking tot twee andere verzorgingshuizen van eiseres (zaaknummers 08/5750, 08/7714 en 08/5752) plaatsgevonden op 6 februari 2009. Namens de gemachtigde van eiseres zijn verschenen B en C. Verweerder is verschenen in de persoon van D, bijgestaan door E. Zoals ter zitting besproken, heeft eiseres na de zitting alsnog een (toereikende) procesmachtiging voor haar gemachtigde overgelegd.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Voor het verzorgingshuis heeft verweerder voor het kalenderjaar 2006 een aanslag onroerende-zaakbelastingen voor gebruikers opgelegd ter hoogte van € 3.450,56 (hierna: de aanslag 2006) en voor het kalenderjaar 2007 ter hoogte van

€ 3.029,38 (hierna: de aanslag 2007). Het verzorgingshuis is door verweerder bij het vaststellen van de aanslagen 2006 en 2007 aangemerkt als niet-woning.

2.2. Het verzorgingshuis biedt haar bewoners huisvesting, voeding en verzorging. Het beschikt over 61 éénpersoons- en 8 tweepersoonsappartementen (verder ook gezamenlijk aan te duiden als: de appartementen). Deze zijn door de bewoners zelf ingericht met eigen meubilair.

2.3. De totale bruto vloeroppervlakte van het verzorgingshuis bedraagt 5.334 m². De totale oppervlakte van de appartementen van de bewoners bedraagt in totaal 2.030 m². De oppervlakte van de appartementen maakt 38,05 % procent uit van de totale vloeroppervlakte van het verzorgingshuis.

2.4. De afzonderlijke appartementen beschikken ieder over een douche, toilet en een keuken. De keuken beschikt niet over een kookmogelijkheid, maar wel over een elektrisch warmhoudplaatje. De keuken is voorzien van een kleine koelkast. De keuken is niet geschikt voor het bereiden van een volwaardige maaltijd. Voor de verstrekking van maaltijden zijn de bewoners afhankelijk van de centrale keuken in het verzorgingstehuis. De appartementen zijn afsluitbaar. Verzorgingspersoneel heeft toegang tot alle appartementen. De appartementen zijn niet voorzien van een wasmachine.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of eiseres recht heeft op een vermindering van de aan eiseres als gebruiker opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelastingen 2006 en 2007 op grond van respectievelijk artikel 220f, achtste lid, (tekst 2006) en artikel 220e (tekst 2007) van de Gemeentewet.

3.2. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en hetgeen ter zitting is besproken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 220 van de Gemeentewet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

‘Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken kunnen onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven:

a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;

(…).’

4.2. Artikel 220a, tweede lid, (tekst 2006 en 2007) van de Gemeentewet luidt als volgt:

“Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.”

4.3.1. Artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet (tekst 2006) luidt als volgt:

‘De aanslag van de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel a, kan worden verminderd met het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Een aanvraag tot een vermindering als hier bedoeld moet worden ingediend binnen zes weken na de dag van dagtekening van de aanslag.’

4.3.2. Uit de tekst van deze bepaling blijkt dat er sprake is van een zogenoemde “kan”-bepaling. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat de gemeente Amsterdam voor het jaar 2006 het beleid voert om van de mogelijkheid van vermindering van de aanslag die artikel 220f, achtste lid, (tekst 2006) van de Gemeentewet biedt, gebruik te maken.

4.4. Artikel 220c van de Gemeentewet (tekst 2007) luidt als volgt:

‘De heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar, bedoeld in artikel 220.’

4.5. Artikel 220e van de Gemeentewet (tekst 2007) luidt als volgt:

‘In afwijking van artikel 220c wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting bedoeld in artikel 220, onderdeel a, buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.’

4.6. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (bijvoorbeeld HR 4 december 1991, BNB 1992/47) dient de term ‘in hoofdzaak’ te worden uitgelegd als: voor ten minste zeventig procent.

4.7. Tussen partijen is niet in geschil dat het verzorgingstehuis niet in hoofdzaak tot woning dient in de zin van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet, zodat eiseres kan worden aangeslagen voor onroerende-zaakbelasting voor gebruikers.

4.8. Eiseres stelt zich echter op het standpunt dat de appartementen in het verzorgingshuis delen van de onroerende zaak zijn die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden en dat de aanslagen 2006 en 2007 moeten worden verminderd met het percentage (van de waarde van de onroerende zaak) dat kan worden toegerekend aan de appartementen. Verweerder is primair van oordeel dat de verzorgingsfunctie van het verzorgingshuis meebrengt dat er ten aanzien van de appartementen geen sprake is van woningen of dienstbaarheid aan woondoeleinden. Hij noemt ter vergelijking gevangenissen en ziekenhuizen, waar de functies detentie respectievelijk behandeling, operatie en herstel, ook meebrengen dat van wonen geen sprake is. Meer subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat alle appartementen van het verzorgingshuis als afzonderlijke WOZ-objecten dienen te worden gekwalificeerd omdat ze als afzonderlijke objecten dienen te worden aangemerkt, gelet op het feit dat alle appartementen beschikken over een toilet, douche, en keuken en alle appartementen afsluitbaar zijn. Uiteindelijk is tussen partijen niet meer in geschil dat als de verminderingen van 220f, achtste lid, van de Gemeentewet (tekst 2006) en 220e van de Gemeentewet (tekst 2007) moeten worden toegepast, 38,05% van de waarde van het verzorgingstehuis moet worden toegerekend aan woningen, c.q. woondoeleinden, zodat het verweer dat verweerder als subsidiaire stelling heeft gepresenteerd, geen bespreking behoeft.

De rechtbank overweegt als volgt.

4.9. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, indien de onroerende zaak als geheel primair een verzorgingsfunctie heeft, dit niet uitsluit dat delen van de onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden (HR 16 november 2007, te vinden op www.rechtspraak.nl onder het LJN-nummer: LJN AZ8976 en HR 16 november 2007 onder het LJN-nummer: LJN AZ9075). Met dit uitgangspunt zijn partijen het ook eens.

4.10. In het onderhavige geval beschikken de afzonderlijke appartementen in het verzorgingshuis ieder over een keuken, douche en toilet. Ook slapen de bewoners in de appartementen. Anders dan bij de door verweerder genoemde voorbeelden van ziekenhuizen en gevangenissen, zijn de appartementen in het onderhavige verzorgingshuis niet bedoeld om tijdelijk te verblijven, maar om permanent als verblijfs- en woonruimte te dienen. Bovendien zijn de appartementen in het verzorgingstehuis vooral bedoeld als woon- en verblijfsruimte voor de bewoners, die de bewoners zelf kunnen afsluiten en waartoe het personeel zich slechts in uitzonderingsgevallen zonder toestemming van de bewoners toegang mag verschaffen. De appartementen hebben daarmee in de eerste plaats de functie van woon- en verblijfsruimte voor de bewoners en – anders dan in ziekenhuizen en gevangenis waar geneeskundige behandeling en beveiliging van de maatschappij voorop staan – niet als werkruimte voor het personeel. De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat de afzonderlijke appartementen delen van de onroerende zaak betreffen die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

4.11. In reactie op de stelling, die verweerder als meer subsidiair presenteert, overweegt de rechtbank dat de afzonderlijke appartementen niet als zelfstandige woonruimte in de zin van artikel 16, aanhef en onder c, Wet WOZ kwalificeren. De feiten liggen hier anders dan in het geval waar de uitspraak van de Hoge Raad (van 26 oktober 2001, nr. 36217, BB 2001/1128) op ziet, waar verweerder naar verwijst. In dat geval was er in de flatwoningen wel een mogelijkheid om te koken, hoewel de kookvoorzieningen beknopt waren en de kookplaten door een tijdschakelaar na vijftien minuten werden uitgeschakeld. In het onderhavige geval is er slechts een elektrisch warmhoudplaatje aanwezig in de afzonderlijke appartementen, een kookmogelijkheid ontbreekt geheel. De keuken is, zulks bleek ter zitting tussen partijen niet in geschil, niet geschikt voor het bereiden van een volwaardige maaltijd en voor de verstrekking van maaltijden zijn de bewoners afhankelijk van de centrale keuken in het verzorgingstehuis. Het feit dat er geen warme maaltijd kan worden bereid, brengt mee dat van een zelfstandige woonruimte in de zin van artikel 16, aanhef en onder c, Wet WOZ niet kan worden gesproken.

4.12. Uit het feit dat het verzorgingshuis als geheel terecht als niet-woning is aangemerkt en het feit dat de appartementen van het verzorgingshuis in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, volgt dat eiseres recht heeft op een vermindering van de aanslagen 2006 en 2007 op grond van respectievelijk artikel 220f, achtste lid, (tekst 2006) en artikel 220e (tekst 2007) van de Gemeentewet op basis van het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan deze appartementen. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de aanslag 2006 moet worden verminderd met (38,05 % x € 3.450,56 =) € 1.312,94 en dat de aanslag 2007 dient te worden gebaseerd op een heffingsmaatstaf van € 2.269.500 (de vastgestelde waarde van het verzorgingstehuis) minus € 863.544 (zijnde 38,05 % x € 2.269.500) is € 1.406.000.

4.13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt in deze uitkomst van de zaak aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (2 punten voor het indienen van twee beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor gebruikers voor het kalenderjaar 2006 tot een bedrag van € 2.137,62 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor gebruikers voor het kalenderjaar 2007 tot een naar een heffingsmaatstaf van € 1.406.000 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 966, en wijst de gemeente Amsterdam aan om dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de gemeente Amsterdam het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 aan eiseres vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 6 maart 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. G.W.J. Harten en mr. J.L. Bruinsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.