Rechtbank Amsterdam, 17-12-2009, BK8177, 07/3120, 07/3122, 07/3123, 07/3125
Rechtbank Amsterdam, 17-12-2009, BK8177, 07/3120, 07/3122, 07/3123, 07/3125
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 december 2009
- Datum publicatie
- 14 januari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2009:BK8177
- Zaaknummer
- 07/3120, 07/3122, 07/3123, 07/3125
Inhoudsindicatie
De in de legesverordening geraamde kosten overschrijden de geraamde baten niet. Geen rechtstreeks verband vereist tussen de hoogte van de legesaanslag en de verleende dienst. Fiscale rechter niet bevoegd om te beoordelen of verweerder al dan niet terecht eiser heeft verplicht tot het aanvragen van een bouwvergunning.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 07/3120, 07/3122, 07/3123 en 07/3125
Uitspraakdatum: 17 december 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen
de besloten vennootschap X te Z, eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 29 november 2006 een aanslag bouwleges opgelegd ten bedrage van in totaal € 8.660.
1.2. Eiseres heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt bij brief van 28 december 2006.
1.3. Bij schrijven van 24 april 2007 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
1.4. Verweerder heeft op 29 november 2007 uitspraak gedaan op het bezwaar.
1.5. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.6. Partijen hebben vóór de zitting van de enkelvoudige kamer nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7. Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2008. Namens eiseres is daar verschenen A. Namens verweerder is verschenen B. Namens eiseres is ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen. De rechtbank heeft toen het onderzoek geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld voor de volgende zitting schriftelijke inlichtingen te verschaffen omtrent de raming van de kosten en baten inzake de legesverordening 2006 van het stadsdeel Centrum.
1.8. Partijen hebben vóór de nadere zitting van de enkelvoudige kamer nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.9. Een nadere zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 12 januari 2009. Namens eiseres is daar verschenen A. Namens verweerder zijn verschenen B en C. Namens eiseres is ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen. Het onderzoek is toen gesloten. Bij brief van 23 januari 2009 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, is verweerder in de gelegenheid gesteld de door stadsdeel Centrum begrote kostenraming van de legesverordening over het jaar 2006 te overleggen en is de zaak ter verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer.
1.10. Partijen hebben vóór de zitting van de meervoudige kamer nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.11. Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van de meervoudige kamer op 15 mei 2009. Namens eiseres is daar verschenen A. Namens verweerder zijn verschenen B en C. Namens eiseres is ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen. De rechtbank heeft toen het onderzoek geschorst en de gemachtigde van verweerder in de gelegenheid gesteld binnen vier weken nadere schriftelijke inlichtingen te verschaffen omtrent de raming van de kosten en baten inzake de legesverordening 2006 van het stadsdeel Centrum.
1.12. Partijen hebben vóór de nadere zitting van de meervoudige kamer nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.13. Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van de meervoudige kamer op 30 november 2009. Namens eiseres is daar verschenen A. Namens verweerder zijn verschenen B, D, C, E en F. Namens eiseres is ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres is bij brief van 6 juli 2006 aangeschreven op grond van de artikelen 14, eerste lid, en 17, eerste lid, van de Woningwet tot het treffen van voorzieningen aan de fundering van de panden A-straat 115, 117, 119 en 121.
2.2. Op 16 augustus 2006 heeft eiseres voor het treffen van deze voorzieningen een bouwvergunning aangevraagd.
2.3. Op 2 november 2006 zijn aan eiseres de gevraagde bouwvergunning en een sloopvergunning verleend.
2.4. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 29 november 2006 ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag om een bouwvergunning en een sloopvergunning betreffende de percelen A-straat 115, 117, 119 en 121 te Amsterdam een aanslag bouwleges opgelegd ten bedrage van in totaal € 8.660, bestaande uit € 8.405 voor de bouwvergunning en € 255 voor de sloopvergunning.
2.5. Verweerder heeft op 29 november 2007 uitspraak gedaan op het bezwaar van eiseres en het bezwaar gegrond verklaard. Verweerder heeft de legesaanslag verminderd tot € 6.844,74. Verweerder heeft € 255 in mindering gebracht voor de sloopvergunning en € 1.560,26 omdat de bouwsom is teruggebracht naar een bedrag van € 196.659,50.
2.6. Ingevolge artikel 1 van de in het stadsdeel Amsterdam-Centrum geldende Legesverordening 2004 (hierna: Legesverordening) worden onder de naam leges rechten geheven ter zake van door of vanwege het stadsdeel verleende diensten, vermeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Legesverordening worden de leges geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tabel (hierna: de tarieventabel).
De tarieventabel 2006 luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“(…)
4. Bouwen en Wonen
4.1. Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:
4.1.1 om een bouwvergunning als bedoeld in art. 40, eerste lid, juncto art. 44, eerste en derde lid, van de Woningwet (reguliere en lichte bouwvergunning):
(…)
4.1.1.2 bij een totaal aan bouwkosten van meer dan € 50.000,
a. een basisbedrag van € 1.565,00
vermeerderd met:
b. voor elke € 100 bouwkosten:
- van € 50.000 tot € 500.000 € 3,60
(…)”
2.7. Tot de stukken van het geding behoren de productenraming 2006 en de programmabegroting 2006 van stadsdeel Centrum.
2.8. Voorts behoort tot de stukken van het geding een op de in 2.7 genoemde stukken gebaseerd overzicht van de geraamde lasten en baten ten aanzien van de Legesverordening voor het jaar 2006. Hierin staat - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
“Kostendekkendheid van heffingen begroting 2006
(…) lasten baten 2006%
(…)
Totaal Bouwen en Wonen 4.713 4.241 90%
(…)
Totaal leges 9.840 8.169 83%”
3. Geschil
3.1. In geschil is de aan eiseres opgelegde legesaanslag.
3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding alsmede naar het aan de uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de aanslag.
3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Terwijl het beroep aanhangig was heeft de heffingsambtenaar alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar van eiseres, zodat het beroep van eiseres wegens gebrek aan belang in zoverre niet-ontvankelijk is.
4.2. Op grond van het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, van de Awb wordt het ingestelde beroep mede geacht gericht te zijn tegen de uitspraak op bezwaar van 29 november 2007. Ten aanzien hiervan wordt het volgende overwogen.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de aan eiseres in rekening gebrachte bedragen in overeenstemming zijn met het bepaalde in de Legesverordening. De rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen.
4.4. In artikel 229b van de Gemeentewet, gelezen in verbinding met artikel 229, eerste
lid, aanhef en onder b, van die wet, is bepaald dat de tarieven in onder meer een legesverordening zodanig moeten worden vastgesteld, dat de geraamde opbrengsten niet uitgaan boven de geraamde kosten van de aan de heffing van leges onderhevige door het gemeentebestuur verstrekte diensten (de zogenoemde “opbrengstlimiet”).
4.5. De stelling van eiseres dat de geraamde baten van de in de Legesverordening geregelde rechten uitgaan boven de geraamde lasten ter zake, verwerpt de rechtbank. De in artikel 229b van de Gemeentewet neergelegde opbrengstnorm geldt voor het totaal van de in de Legesverordening opgenomen diensten, en niet per dienst of groep van diensten. Ook geldt deze opbrengstnorm, anders dan eiseres bepleit onder nr. 182 en verder van de pleitnota van 12 januari 2009, niet voor het totaal aan baten en lasten van verschillende verordeningen (afvalstoffenheffing, reinigingsrecht, marktgelden en leges), maar dient de opbrengstnorm voor elke verordening apart te worden bezien, dus hier alleen de Legesverordening. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2005, nr. 40 072, BNB 2005/113.
4.6. Verweerder heeft in beroep een overzicht overgelegd van de geraamde baten en lasten dat ten grondslag ligt aan de Legesverordening. Daaruit blijkt dat de kostendekkenheid van het geheel van de in de Legesverordening genoemde diensten 83% is. Ten aanzien van het onderdeel Bouwen en Wonen waarop de onderhavige legesheffing is gebaseerd, bedraagt dit percentage 90%. Voorts heeft verweerder de stukken, waarop de raming is gebaseerd, zijnde de productenraming 2006 en de programmabegroting 2006 overgelegd. Verweerder heeft daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat de geraamde opbrengsten de geraamde kosten van de Legesverordening niet overschrijden.
4.7. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere HR 4 maart 1981, nummer 20 037, BNB 1981/142, HR 18 september 1991, nummer 27 457, BNB 1991/351 en HR 24 december 1997, nummer 32 569, Belastingblad 1998/320) behoeft er geen rechtstreeks verband te bestaan tussen de hoogte van de in rekening gebrachte leges en de omvang van de dienst, of de kosten die daarmee gemoeid zijn. Inzage in de kosten van een specifieke dienst, de behandeling van haar eigen aanvraag voor een bouwvergunning, zoals eiseres verzoekt, is derhalve niet relevant.
4.8. Bij het vaststellen van de legestarieven voor de onderscheiden groepen van diensten is de gemeentelijke wetgever in beginsel vrij. Het behoort tot zijn bevoegdheid om, indien hij dat gewenst acht, diensten van een bepaalde soort te onderwerpen aan een tarief dat slechts in geringe mate verband houdt met de hoogte van de aan de desbetreffende diensten voor de gemeente verbonden lasten, of sommige diensten zelfs in het geheel niet in de legesheffing te betrekken. Bij de tariefstelling geldt voor de gemeentelijke wetgever slechts de hiervoor genoemde opbrengstlimiet (Hoge Raad 24 februari 2006, nummer 39.999, BNB 2006/173). Het staat stadsdeel Centrum, anders dan eiseres bepleit, derhalve vrij een ander tarief te hanteren dan stadsdeel Osdorp en de gemeente Amsterdam.
4.9. Dat, zo stelt eiseres, de bedragen op duizend euro worden afgerond kan eiseres niet baten. Voor zover het de geraamde kosten en baten betreft, merkt de rechtbank op dat het een raming betreft en dat het daarbij gebruikelijk is getallen af te ronden. Het betreft immers een voorspelling, zodat werken op detailniveau bij een dergelijke raming zinloos is.
Voor zover eiseres het afronden van de bedragen in de jaarrekening bedoelt, zodat, zo stelt eiseres, hierdoor afrondingsverschillen kunnen ontstaan (middels berekeningen vanaf nummer 182 en verder in de pleitnota van 12 januari 2009), die mogelijk tot gevolg hebben dat de werkelijke baten de werkelijke kosten overtreffen, kan deze grief evenmin slagen. De toets van de opbrengstnorm betreft immers alleen de geraamde kosten en baten. Bovendien betrekt eiseres ten onrechte bij haar berekeningen naast de leges ook de afvalstoffenheffing, de reinigingsrechten en de marktgelden. Reeds in rechtsoverweging 4.5 is al overwogen dat de opbrengstnorm per verordening, dat is in deze zaak de legesverordening, dient te worden bezien.
4.10. Voorts heeft eiseres aangegeven dat zij er moeite mee heeft als de baten telkens lager begroot worden dan de kosten en dat er geen sanctie volgt als de werkelijke baten hoger uitkomen dan de werkelijke kosten. Nu deze situatie zich in 2006 niet voordoet, kan dit standpunt eiseres niet baten. Voor zover dit in de jaren gelegen voor of na 2006 het geval zou zijn, kan de grief evenmin slagen, nu de legesaanslag in het jaar 2006 is opgelegd en de andere jaren derhalve niet ter beoordeling aan de rechtbank voorliggen.
4.11. Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat de in rekening gebrachte leges niet in een redelijke verhouding staan tot de in rekening gebrachte leges van € 3.545 voor een bouwvergunning inzake B-straat 181-183-185. Deze grief faalt. Ook bij het vaststellen van de heffingsmaatstaf komt de gemeentelijke wetgever een grote mate van vrijheid toe. De heffingsmaatstaf kan, zoals in het onderhavige geval, de bouwkosten zijn (HR 6 oktober 1982, nr. 21.332, BNB 1982/289 en Hof 's-Gravenhage 11 mei 2005, nr. BK-04/00919, BB 2005/716). Dat dit tot gevolg heeft dat voor de onderhavige bouwvergunning meer leges betaald moeten worden dan voor de bouwvergunning voor de B-straat 181-183-185 doet daar niet aan af.
4.12. Eiseres heeft aangegeven dat haar ten onrechte de verplichting is opgelegd tot het aanvragen van de bouwvergunning, zodat reeds om die reden de opgelegde legesaanslag dient te worden vernietigd. Artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt in welke zaken de fiscale rechter bevoegd is. De fiscale rechter is niet bevoegd te oordelen over de vraag of verweerder eiseres terecht verplicht heeft tot het aanvragen van een bouwvergunning.
Overigens merkt de rechtbank op dat ook indien de fiscale rechter hier bevoegd zou zijn geweest, dit eiseres niet had kunnen baten. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op grond van de Woningwet in het onderhavige geval verplicht was een bouwvergunning aan te vragen. Eiseres heeft echter gesteld dat het al voor de wijziging van de Woningwet van 1 april 2007 bij verweerder gangbare praktijk was dat in situaties als die van eiseres geen bouwvergunning behoefde te worden aangevraagd. Nu eiseres deze stelling, mede gezien in het licht van de concrete betwisting door verweerder, niet nader heeft onderbouwd, kan ook op deze grond de grief niet slagen.
4.13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 29 november 2007 ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk; en
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 29 november 2007 ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan op 17 december 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. M. Koole en mr. A. van Dongen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.M. de Jong, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.