Home

Rechtbank Amsterdam, 14-12-2009, BK8522, 08/8050

Rechtbank Amsterdam, 14-12-2009, BK8522, 08/8050

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
14 december 2009
Datum publicatie
14 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2009:BK8522
Formele relaties
Zaaknummer
08/8050

Inhoudsindicatie

Splitsingsverbod is niet relevant bij waardebepaling van een woning. Eiseres stelt tevergeefs dat ongelijke gevallen niet gelijk mogen worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/8050

Uitspraakdatum: 14 december 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiseres,

gemachtigde: A

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met dagtekening 31 januari 2008 de waarde van de onroerende zaak A-straat 67 2 (derde en vierde verdieping) te Amsterdam (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2008 vastgesteld op € 577.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelasting (hierna OZB) 2008 bekend gemaakt.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 november 2008 de bij beschikking vastgestelde waarde en de aanslag OZB 2008 gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2009. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, B, C en D. Namens verweerder zijn verschenen E, F en G. De gemachtigde van eiseres heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank besloten het onderzoek op grond van artikel 8:68 van de Awb te heropenen en de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer.

1.6. De gemachtigde van eiseres heeft vóór de nadere zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7. Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 30 november 2009. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, B, C en D. Namens verweerder zijn verschenen E, H en I. De gemachtigde van eiseres heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning.

2.2. De woning is een gestapelde woning uit 1912 met een oppervlakte van 120 m². De woning maakt deel uit van een ongesplitst pand. De gemeente staat eiseres niet toe het pand te splitsen in verschillende appartementen.

3. Geschil

3.1.1. In geschil is of de waarde van de woning op de juiste wijze is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of er bij de vaststelling van de waarde van de woning vanuit mag worden gegaan dat de volle en onbezwaarde eigendom van de woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen, terwijl dit door het splitsingsverbod volgens eiseres niet mogelijk is. Verweerder beantwoordt deze vraag bevestigend en eiseres ontkennend.

3.1.2. Tussen partijen is niet in geschil dat indien het gelijk aan eiseres is, de waarde van de woning dient te worden vastgesteld op € 300.000.

3.1.3. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat indien het gelijk aan verweerder is, de beschikte waarde van de woning juist is.

3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en naar het verhandelde ter zitting.

3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de WOZ-waarde van de woning tot € 300.000 en overeenkomstige vermindering van de aanslag OZB 2008.

3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Voor het onderhavige geschil is met name van belang artikel 16, aanhef en onderdeel c, van de Wet WOZ, alsmede artikel 17, tweede lid, van deze wet. Ingevolge artikel 16, aanhef en onderdeel c, van de Wet WOZ dient - samengevat - voor de toepassing van de wet als één onroerende zaak te worden aangemerkt elk gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan die zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning een onroerende zaak in de zin van artikel 16, aanhef, onderdeel c, van de Wet WOZ vormt. De rechtbank volgt partijen hierin. Uit artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ volgt dat deze onroerende zaak dient te worden gewaardeerd alsof de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Dit betekent dat de woning moet worden gewaardeerd als ware zij gesplitst.

4.3. Het standpunt van eiseres dat deze splitsing ook daadwerkelijk gerealiseerd dan wel juridisch mogelijk zou moeten zijn, vindt geen steun in de tekst van laatstgenoemde bepaling. Deze bepaling gaat blijkens het dubbele gebruik van de woorden “zou kunnen” uit van ficties en vereist niet dat beide veronderstellingen daadwerkelijk worden of kunnen worden vervuld.

4.3. Eiseres wijst erop dat de Memorie van toelichting met betrekking tot artikel 17 van de Wet WOZ niets zegt over een splitsingsverbod als hier aan de orde is, maar slechts vermeldt dat ingevolge de daarin vervatte zogenoemde overdrachtsfictie beperkte rechten, waarmee de onroerende zaak mocht zijn belast, weggedacht moeten worden. Dit argument kan eiseres niet baten. Nu de woning bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, moet zij reeds ingevolge het bepaalde in artikel 16, aanhef en letter c, van de Wet WOZ voor de waardering als één onroerende zaak worden aangemerkt, ook al wordt aldus de waarde van een “zaak” bepaald waarvan de eigendom naar burgerlijk recht niet afzonderlijk overdraagbaar is. Bij de waardering van dergelijke objecten moet bij wege van fictie ervan worden uitgegaan dat de eigendom van elk van die objecten afzonderlijk kan worden overgedragen en doet niet terzake dat splitsing van het gebouw in appartementen ingevolge de daarvoor geldende voorschriften niet mogelijk is.

4.4. Voorts beroept eiseres zich op het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 1982, nr. 21029, BNB 1982/199. Nu ingevolge dat arrest bij de waardebepaling rekening moet worden gehouden met een publiekrechtelijke regeling die de kring van gegadigden voor de verkrijging van een woning beperkt, moet zeker rekening gehouden worden met een publiekrechtelijke regeling die overdracht algeheel verhindert.

Dit betoog faalt. De in artikel 17 van de Wet WOZ vervatte overdrachtsfictie staat er weliswaar niet aan in de weg dat bij de waardering van een zaak rekening wordt gehouden met de waardedrukkende invloed van een publiekrechtelijke regeling die de kring van gegadigden voor de verkrijging van die zaak beperkt. Evenmin staat die overdrachtsfictie eraan in de weg dat rekening wordt gehouden met de waardedrukkende invloed die uitgaat van publiekrechtelijke voorschriften die het door (veronderstelde) kopers van de zaak te verwachten genot beperken (HR 20 december 2002, nr. 37558, BNB 2003/94, en HR 17 oktober 2003, nr. 38005, BNB 2004/43). Echter, de onmogelijkheid van overdracht van de eigendom van objecten als bedoeld in artikel 16, aanhef en letter c, van de Wet WOZ is een omstandigheid waarmee, ook al drukt zij de waarde van het gebouw waarvan die objecten “gedeelten” zijn, bij de waardering van die objecten geen rekening mag worden gehouden, omdat die objecten nu eenmaal ingevolge laatstgenoemde bepaling moeten worden gewaardeerd alsof het afzonderlijke zaken zijn.

4.5.1. Ten slotte klaagt eiseres dat ongelijke gevallen (gesplitste woongebouwen enerzijds, en ongesplitste en onsplitsbare woongebouwen anderzijds) gelijk worden behandeld (namelijk als waren zij gesplitst), terwijl de werkelijk gesplitste gebouwen volgens de gemachtigde meer waard zijn dan de onsplitsbare, hetgeen volgens de gemachtigde strijd met het gelijkheidsbeginsel en een onredelijke uitkomst oplevert.

4.5.2. De Wet WOZ heeft ten doel regels te stellen voor een uniforme bepaling van de waarde van onroerende zaken en de wijze van vaststelling daarvan ten behoeve van de heffing van belastingen door het Rijk, de gemeenten en de waterschappen; de wetgever heeft daarbij beoogd, kennelijk om uitvoeringstechnische redenen van eenvoud en doelmatigheid, voor zowel gebruikers als genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van hetzelfde belastingobject te komen tot eenzelfde waarde. Het ter uitwerking van dit doel gekozen systeem houdt - gelet op artikel 16, aanhef en letter c, van de Wet WOZ - in dat bij een gebouw dat, zoals kennelijk het geval is met het pand A-straat 67, bestaat uit gedeelten die blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijke woning te worden gebruikt, elke woning afzonderlijk een te waarderen object vormt. In dit systeem gaat het dus niet om de waarde van het gehele gebouw. Met deze, klaarblijkelijk eveneens op overwegingen van eenvoud en doelmatigheid berustende, uitwerking van zijn eerder vermelde oogmerk van uniforme waardevaststelling ten behoeve van de heffing van verschillende belastingen heeft de wetgever niet de grenzen van de hem op fiscaal gebied toekomende ruime beoordelingsvrijheid overschreden. De rechter treedt ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet in de innerlijke waarde of billijkheid van de wetgeving.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank acht geen aanleiding aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 14 december 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. M. Koole en mr. A.E. Keulemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.M. de Jong, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.