Rechtbank Amsterdam, 15-01-2010, BL0963, 08/7744
Rechtbank Amsterdam, 15-01-2010, BL0963, 08/7744
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 januari 2010
- Datum publicatie
- 2 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2010:BL0963
- Zaaknummer
- 08/7744
Inhoudsindicatie
invorderingen. aansprakelijkheid. aannemelijk dat uitspraken op bezwaar en uitspraak verzoek kwijtschelding zijn ontvangen. invordering binnen 5-jaarstermijn. beroep op disculpatie ex artikel 33,lid 4 invorderingswet niet gehonoreerd.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/7744
Uitspraakdatum: 15 januari 2010
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
gemachtigde: A.
en
de invorderingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft eiser bij brief van 18 augustus 2008 aansprakelijk gesteld voor een drietal belastingschulden van de vennootschap onder firma B.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 november 2008 de aansprakelijkstelling gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft enige op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2009. Eiser is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verschenen is de invorderingsambtenaar van de gemeente Amsterdam C, hierna: verweerder. Hij werd bijgestaan door D en E.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser heeft met zijn zwager F in een vennootschap onder firma een avondwinkel gehad aan de A-straat 000 te Amsterdam, namelijk B. (hierna: de v.o.f.). Op 8 februari 2007 is F bij een overval op de avondwinkel door de overvallers om het leven gebracht. Eiser heeft de onderneming vervolgens in juli 2007 verkocht.
2.2. Op 30 november 2004 is aan de v.o.f. een aanslag reclamebelasting opgelegd voor het jaar 2004 ten bedrage van € 366,35 (aanslagnummer 001). Op 31 januari 2005 is aan de v.o.f. een Gecombineerde aanslag opgelegd voor het jaar 2005 ten bedrage van € 273,42 (aanslagnummer 002). Op 30 juni 2005 is aan de v.o.f. een Gecombineerde aanslag 2005 opgelegd ten bedrage van € 826,53 (aanslagnummer 003). Deze drie aanslagen zijn onbetaald gebleven (hierna: de aanslagen).
2.3. Tegen de aanslagen is namens de v.o.f. door wijlen F bezwaar gemaakt bij brieven van 12 juli 2005 en 18 juli 2005. De kern van de bezwaren luidt: "Het gaat financieel niet goed met onze zaak waardoor wij niet in staat zijn om bovengenoemde belastingen te betalen."
2.4. Bij uitspraken van 15 september 2005 zijn de bezwaren tegen de aanslagen van 30 november 2004 en 31 januari 2005 niet-ontvankelijk verklaard en is het bezwaar tegen de aanslag van 30 juni 2005 ongegrond verklaard. Deze drie uitspraken bevatten ieder de mededeling dat een eventueel verleend uitstel van betaling is komen te vervallen.
2.5. Tevens zijn de bezwaarschriften door de dienst belastingen kopieën van de bezwaarschriften naar de afdeling invordering van verweerder gezonden met het verzoek de aanslagen met betrekking tot de kwijtscheldingsaspecten verder te behandelen. Aan de v.o.f. zijn in dit kader op enig moment formulieren voor het aanvragen van kwijtschelding toegezonden. Gedurende de behandeling van de verzoeken om kwijtschelding is de invordering opgeschort.
2.6. Eiser heeft de gecombineerde aanslag 2007 welke door de gemeente Amsterdam, dienst belastingen, was opgelegd aan de v.o.f., betaald nadat het bezwaar en het verzoek om kwijtschelding, welke de aanslag van 2007 betroffen, was afgewezen.
2.7. Tot december 2007 zijn geen invorderingshandelingen verricht. In het jaar 2008 zijn dwangbevelen uitgevaardigd tegen de v.o.f., doch deze zijn naar het adres A-straat 000 te Amsterdam gezonden, hoewel eiser inmiddels een adreswijziging voor de v.o.f. had doorgegeven. Verweerder heeft bij brief van 18 augustus 2008 eiser aansprakelijk gesteld voor de aanslagen.
3. Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of eiser door verweerder terecht aansprakelijk is gesteld voor de onder 2.2. genoemde belastingschulden uit 2004 en 2005 van de v.o.f.
3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aansprakelijkstelling.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Eiser was op de momenten dat de aanslagen werden opgelegd vennoot in de v.o.f. en derhalve bestuurder van dat lichaam in de zin van artikel 33 Invorderingswet 1990 (Iw). Daarmee is eiser op grond van artikel 33 Iw hoofdelijk aansprakelijk voor deze aanslagen en is de aansprakelijkstelling in beginsel terecht.
4.2. In de bezwaarprocedure die de v.o.f. tegen de aanslagen heeft gevoerd is de juistheid van de aanslagen niet bestreden. Dit is evenmin gebeurd in de bezwaar- en beroepsprocedure van eiser inzake de aansprakelijkstelling. De juistheid van de aanslagen staat daarmee in deze procedure vast.
4.3. Verweerder heeft gesteld dat de uitspraken op bezwaar zijn verzonden naar het adres van de v.o.f. aan A-straat 000 te Amsterdam. De brieven zijn niet als onbestelbaar retour gekomen. Er moet van uit worden gegaan dat de brieven bij de v.o.f. zijn bezorgd, aldus verweerder. Verweerder heeft voorts gesteld dat hij op 2 juli 2007 een brief aan de v.o.f. heeft verzonden waarin verweerder heeft meegedeeld dat geen kwijtschelding zou worden verleend omdat het zakelijke belastingschulden betreft. De brief van 2 juli 2007 kan verweerder niet meer reproduceren. Uit het computersysteem van verweerder blijkt echter dat aan de v.o.f. op 2 juli 2007 een brief is verzonden, aldus verweerder. Bij dezelfde brief zou het verzoek om kwijtschelding inzake de gecombineerde aanslag 2007 zijn afgewezen.
4.4. Eiser heeft ontkend dat de v.o.f. de drie uitspraken op bezwaar van 15 september 2005 heeft ontvangen en heeft aangevoerd dat het niet waarschijnlijk is dat die zijn verstuurd. Als deze uitspraken op bezwaar zouden zijn ontvangen zou de v.o.f. die hebben betaald of zou zij tegen deze uitspraken beroep hebben ingesteld, aldus eiser. Tevens ontkent eiser dat de v.o.f. de brief van 2 juli 2007 heeft ontvangen.
4.5. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat de uitspraken op bezwaar naar het juiste adres zijn verzonden. Dit wettigt het vermoeden dat deze door de v.o.f. zijn ontvangen. Eiser heeft dit vermoeden niet weerlegd. Immers, eiser had in de bezwaarfase ontkend dat de v.o.f. de oorspronkelijke aanslagen had ontvangen, maar heeft in beroep moeten erkennen dat die wél door de v.o.f. waren ontvangen; hij had inmiddels de tegen de aanslagen gerichte bezwaarschriften van de v.o.f. gevonden. Daarna heeft eiser de stelling ingenomen dat de v.o.f. de uitspraken op bezwaar niet heeft ontvangen. Gelet voorts op hetgeen eiser heeft verklaard over de taakverdeling binnen de v.o.f., waarbij F verantwoordelijk was voor de administratie, kan niet worden uitgesloten dat eiser zelf niet van alle brieven kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen. De blote ontkenning van eiser dat de v.o.f. deze stukken heeft ontvangen is in het licht van bovengenoemde omstandigheden onvoldoende om het vermoeden dat de v.o.f. de uitspraken op bezwaar heeft ontvangen, te weerleggen.
4.6. De rechtbank acht eveneens aannemelijk dat de brief van verweerder van 2 juli 2007 de v.o.f. heeft bereikt. Niet gesteld of gebleken is dat eiser vóór 2 juli 2007 de adreswijziging had doorgegeven aan verweerder. Voorts is de gecombineerde aanslag 2007 door eiser betaald. Aannemelijk is dat dit is gebeurd nadat eiser kennis had genomen van de afwijzing van het kwijtscheldingsverzoek bij brief van 2 juli 2007. Dit betekent dat eiser eveneens kennis had van de afwijzingen van de kwijtscheldingsverzoeken betreffende de onderhavige aanslagen.
4.7. De rechtbank acht derhalve aannemelijk dat de v.o.f. de uitspraken op bezwaar heeft ontvangen en dat de mededelingen dat de verleende uitstellen van betaling waren vervallen, de v.o.f. eveneens hebben bereikt.
De v.o.f. was na 2 juli 2007 derhalve in gebreke, zodat verweerder eiser op 18 augustus 2008 op grond van artikel 33 Iw hoofdelijk aansprakelijk kon stellen voor de aanslagen.
4.8. Eiser heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het aan verweerder is te wijten dat de invordering van deze aanslagen 3 à 4 jaar heeft stil gelegen. De vordering is verjaard, aldus eiser. Door gewijzigde omstandigheden, namelijk de moord op zijn medevennoot in februari 2007, de beëindiging van de v.o.f. en de verkoop van de onderneming is het voorts in strijd met de redelijkheid en billijkheid eiser alsnog aansprakelijk te stellen, aldus eiser.
4.9. Artikel 27 Iw bepaalt kort gezegd dat het recht op dwanginvordering of verrekening verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgend op die waarop die aanslag geheel invorderbaar is. De verjaringstermijn wordt verlengd met de tijd gedurende welke de belastingschuldige uitstel van betaling heeft. De termijn van vijf jaren is voor de aanslagen niet verstreken. Dat verweerder – zoals hij heeft erkend – niet voortvarend te werk is gegaan met de invordering, staat niet aan latere invordering in de weg. Niet kan worden gesteld dat verweerder beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden door eiser aansprakelijk te stellen voor de aanslagen.
De beoordeling van een eventueel beroep op een hardheidsclausule valt niet binnen de bevoegdheid van de rechtbank.
4.10. De rechtbank begrijpt de onder 4.8. genoemde stelling van eiser voorts aldus dat hij een beroep doet op de disculpatiemogelijkheid die artikel 33, vierde lid Iw, biedt. Voor een succesvol beroep op die disculpatiemogelijkheid dient eiser te bewijzen dat het niet aan hem te wijten is dat de belasting niet is voldaan. Eiser is hierin niet geslaagd. Het was na ontbinding van de v.o.f. de verantwoordelijkheid van eiser doeltreffende maatregelen te nemen om de v.o.f. af te wikkelen waarbij eiser ook met deze latente belastingschuld rekening had kunnen houden nu de aanslagen uit 2004 en 2005 dateren.
Met betrekking tot deze aanslagen is niet aannemelijk geworden dat eiser die maatregelen heeft getroffen, alhoewel de door eiser aangevoerde omstandigheden zeer ingrijpend zijn. Ze betekenen niet dat het niet aan eiser te wijten is dat de belastingschulden van de v.o.f. niet zijn voldaan. De rechtbank heeft in dit verband meegewogen dat de verplichting te betalen ook eerder heeft bestaan, namelijk vóór de indiening van de bezwaarschriften.
De v.o.f. – eiser daaronder begrepen – had na de ontvangst van de uitspraken op bezwaar er rekening mee kunnen houden dat voor zakelijke belastingschulden als de onderhavige geen kwijtschelding zou worden verleend.
4.11. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 januari 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M. Koole, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. A.E. Keulemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.M. de Jong, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.