Home

Rechtbank Amsterdam, 16-02-2010, BL8512, 09/1740

Rechtbank Amsterdam, 16-02-2010, BL8512, 09/1740

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
16 februari 2010
Datum publicatie
29 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2010:BL8512
Zaaknummer
09/1740

Inhoudsindicatie

Bouwleges. De sloopvergunning is aangevraagd in samenhang met de bouwvergunning, ook al is de sloopvergunning pas aangevraagd nadat de bouwvergunning is verleend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/1740

Uitspraakdatum: 16 februari 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

gemachtigde: A, te Y,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, Stadsdeel Oud-Zuid, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft bij besluit (factuurnummer x) met dagtekening 21 augustus 2008 ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag voor een sloopvergunning aan eiser leges in rekening gebracht ten bedrage van € 980 (hierna: het besluit).

1.2. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 21 september 2008, ontvangen bij verweerder op 23 september 2008.

1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 maart 2009, in afwijking van een advies van de bezwarenadviescommissie, de aanslag gehandhaafd.

1.4. Eiser heeft daartegen bij beroepschrift van 31 maart 2009, ontvangen bij de rechtbank op 2 april 2009, beroep ingesteld.

1.5. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2009.

Eiser en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen B.

1.7. De uitspraak is nader bepaald op heden.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op 7 maart 2008 heeft eiser een lichte bouwvergunning aangevraagd voor het vernieuwen van twee ramen in de voorgevel ter hoogte van het souterrain van het gebouw op het adres a-straat 1 huis te Z. Op pagina 4 van de aanvraag heeft eiser aangekruist dat hij voor de bouwwerkzaamheden een sloopvergunning nodig heeft.

2.2. Bij brief van 18 maart 2008 heeft verweerder de ontvangst van de aanvraag bevestigd en verzocht om ontbrekende gegevens op te sturen. In de brief staat vermeld dat voor de behandeling van de aanvraag eiser voorlopig € 300 aan leges is verschuldigd aan verweerder tot het definitieve legesbedrag is vastgesteld.

2.3. Bij brief van 20 april 2008 bevestigt verweerder de ontvangst van aanvullende gegevens. In de brief wijst verweerder eiser erop dat voor de sloopwerkzaamheden tevens een sloopvergunning benodigd is en dat bij deze aanvraag tevens een asbestinventarisatierapport aangeleverd dient te worden.

2.4. Op 7 mei 2008 wordt de bouwvergunning verleend.

2.5. Op 31 juli 2008 is een asbestinventarisatierapport opgesteld.

2.6. Op 1 augustus 2008 heeft eiser een sloopvergunning aangevraagd voor het slopen van twee ramen in de voorgevel ter hoogte van het souterrain van het gebouw op het adres a-straat 1 huis te Z. Deze aanvraag heeft verweerder ontvangen op 5 augustus 2008. In deze aanvraag staat onder meer het volgende vermeld (het vetgedrukte is ingevuld door eiser):

“Andere vergunningen

Vergunningen die u heeft aangevraagd of wilt aanvragen die samenhangen met deze aanvraag voor een sloopvergunning

Soort vergunning bouwvergunning

Aanvraagnummer (als dat bekend is) xx”

2.7. Op 9 september 2008 is de sloopvergunning verleend. Daarin staat vermeld:

“overwegende:

(…)

* dat het sloopwerk deel uitmaakt van het bouwplan waarvoor eerder onder no. xx een bouwvergunning is verleend;

(…)”

2.8. De bezwaren van eiser zijn behandeld tijdens de openbare hoorzitting van de Adviescommissie Bezwaarschriften (hierna: de commissie) van 5 december 2008. Van deze hoorzitting is een verslag gemaakt.

2.9. Op 22 december 2008 heeft de commissie advies uitgebracht betreffende de bezwaren van eiser gericht tegen het besluit. Hierin adviseert de commissie verweerder te besluiten de bezwaren van eiser gegrond te verklaren en de legesheffing te wijzigen en het te betalen bedrag vast te stellen op € 360.

3. Geschil

3.1. In geschil is de hoogte van de aan eiser in rekening gebrachte leges.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, en van het verhandelde ter zitting.

3.3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de aanslag tot een legesbedrag van € 360 en verzoekt om toekenning van schadevergoeding.

3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 1 van de Verordening op de heffing leges Stadsdeel Oud-Zuid 2008 van de Gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) worden onder de naam leges rechten geheven ter zake van het door of vanwege het stadsdeel verlenen van diensten vermeld in deze Verordening en in de daarbij behorende legestabel.

4.2. Op grond van onderdeel 1.5.4 van de legestabel bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een beschikking, als bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening Amsterdam 2003 vooruitlopend op, of los van een bouwvergunning (sloopvergunning) € 980. Ingevolge onderdeel 1.5.4.1 van de legestabel wordt voor de behandeling van een aanvraag om een sloopvergunning in samenhang met een bouwvergunning een tarief in rekening gebracht van € 360.

4.3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de sloopvergunning weliswaar is gevolgd op de bouwvergunning, maar dat gezien de feitelijke gang van zaken er zonder enige twijfel sprake is van samenhang tussen de bouwvergunning en de sloopvergunning. Verweerder had daarom op grond van onderdeel 1.5.4.1 van de legestabel behorende bij de Legesverordening aan eiser een bedrag van € 360 aan leges in rekening dienen te brengen in plaats van € 980.

4.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat onderdeel 1.5.4.1 slechts van toepassing is als de aanvragen om bouw- en sloopvergunning gelijktijdig worden ingediend, waarvan in dit geval geen sprake is. Verweerder stelt dat deze uitleg van het begrip “in samenhang met” is gebaseerd op de ratio van het bepaalde in onderdeel 1.5.4.1 van de legestabel dat er voor de gelijktijdige behandeling van een aanvraag om sloopvergunning met de aanvraag om een bouwvergunning waarmee de sloopvergunningsaanvraag samenhangt, minder ambtelijke capaciteit nodig is. Wanneer, zoals in dit geval, de bouwaanvraag al is afgerond en de bouwvergunning reeds is verleend voordat de aanvraag om sloopvergunning wordt ingediend, is van een tijds- en capaciteitsbesparende gelijktijdige behandeling geen sprake. Verweerder voert ook aan dat het bestendige bestuurspraktijk is om de legestabel op deze manier uit te leggen en toe te passen.

4.5. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. Onder “samenhangend” dient volgens normaal spraakgebruik te worden verstaan: “met elkaar verband houdend”. Het aanvragen van een sloopvergunning “in samenhang met” een bouwvergunning is volgens dat normale spraakgebruik niet synoniem aan het aanvragen van een sloopvergunning “gelijktijdig met” een bouwvergunning. Nu in de tabel of in een toelichting geen uitleg is opgenomen van de woorden “in samenhang met”, dient de legestabel op dit onderdeel te worden uitgelegd volgens dit normale spraakgebruik.

4.6. De aanvraag van de sloopvergunning in deze casus houdt (voldoende) verband met de bouwvergunning, ook al is de sloopvergunning pas aangevraagd nadat de bouwvergunning is verleend. Dit blijkt uit de feiten.

Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat:

- zowel in de bouwvergunningsaanvraag als in de bouwvergunning melding is gemaakt van een benodigde sloopvergunning;

- de verleende bouwvergunning in de sloopvergunning uitdrukkelijk wordt genoemd en eiser in de brief (met dagtekening 28 juli 2008) heeft verzocht om koppeling van de aanvraag voor de sloopvergunning aan de aanvraag voor de bouwvergunning;

- bij de behandeling van de aanvraag om bouwvergunning gewezen is op de noodzaak van de aanvraag van de sloopvergunning en de voor de beoordeling daarvan benodigde gegevens;

- verweerder zelf in de sloopvergunning heeft vermeld dat het sloopwerk deel uitmaakt van het bouwplan waarvoor eerder (onder no. xx) de bouwvergunning is verleend;

- er slechts een gering tijdsverloop is tussen de verlening van de bouwvergunning en de indiening van de aanvraag om een sloopvergunning. Dit tijdsverloop had als oorzaak dat eiser eerst een asbestinventarisatierapport moest laten opstellen, voordat hij een aanvraag tot een sloopvergunning kon indienen. De noodzaak daartoe was reeds tijdens de behandeling van de aanvraag om bouwvergunning bekend.

4.7. Gelet op het voorgaande is de sloopvergunning aangevraagd in samenhang met de bouwvergunning waarvoor ingevolge onderdeel 1.5.4.1 van de legestabel een tarief geldt van € 360. Verweerder heeft derhalve ten onrechte een bedrag van € 980 in rekening gebracht. Gelet hierop is het beroep van eiser gegrond en moet de aanslag worden verminderd.

5. Schadevergoeding

Eiser verzoekt de rechtbank om ingevolge artikel 8:73 Awb verweerder te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade, bestaande uit de wettelijke rente over het ten onrechte betaalde bedrag, vanaf het moment dat het onrechtmatig genomen besluit schade tot gevolg heeft gehad.

Ingevolge artikel 28, vierde lid, van de Invorderingswet 1990, wordt, ingeval bij vermindering van de belastingaanslag het bedrag van de vermindering meer beloopt dan het op de belastingaanslag nog openstaande bedrag, aan de belastingschuldige invorderingsrente vergoed over het verschil, doch ten hoogste over het bedrag dat op de belastingaanslag is betaald. Nu eiser de door hem geleden schade op grond van dit artikel vergoed krijgt en deze bepaling als een zogenaamde “lex specialis” geldt ten opzichte van artikel 8:73 van de Awb, dit wil zeggen dat deze bijzondere bepaling voorgaat boven de algemene regel van artikel 8:73 van de Awb, ziet de rechtbank voor een schadevergoeding op de voet van het bepaalde in artikel 8:73 Awb geen grond. Een besluit tot vaststelling van invorderingsrente op grond van artikel 30 juncto artikel 29 van de Invorderingswet 1990 ligt voorts (nog) niet voor, zodat de rechtbank zich over toepassing van dat artikel thans niet kan uitlaten. Het op 8:73 Awb gebaseerde verzoek moet dus worden afgewezen.

6. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Het griffierecht moet wel worden vergoed.

7. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot € 360 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 16 februari 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.