Home

Rechtbank Amsterdam, 31-08-2010, BN6198, 09/3291

Rechtbank Amsterdam, 31-08-2010, BN6198, 09/3291

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
31 augustus 2010
Datum publicatie
18 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2010:BN6198
Zaaknummer
09/3291

Inhoudsindicatie

Eiser parkeert rond de wisseling van kort- naar langparkeren. Hij dient in staat te worden gesteld bij aanvang van het parkeren voor de gehele parkeerduur de parkeerbelasting te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 09/3291

Uitspraakdatum: 31 augustus 2010

Uitspraak in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft op 24 maart 2009 aan eiser een naheffingsaanslag (aanslagnummer 000) parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 52,60, bestaande uit de verschuldigde parkeerbelasting van € 3,00 en de kosten van de naheffingsaanslag van € 49,60.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 juni 2009 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft bij schrijven van 30 juni 2009 het bezwaar alsnog ontvankelijk verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2010.

Eiser is met kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. B en mr. C.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser is houder van het voertuig met het kenteken AA-00-BB (hierna: de auto).

2.2. Op 24 maart 2009 heeft eiser de auto geparkeerd in de A-straat te Amsterdam ter hoogte van huisnummer 42. Op die datum om 18.47 uur heeft eiser € 0,10 parkeerbelasting voldaan, zijnde het ter plaatse geldende parkeertarief voor parkeren tot 19.00. Om 19.32 uur is de naheffingsaanslag opgelegd.

3. Geschil

3.1. Nadat ter zitting is vastgesteld dat eiser zijn bezwaar op 5 mei 2009 ter post heeft bezorgd is tussen partijen niet meer in geschil dat het bezwaar ontvankelijk is.

3.2. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. In dit verband is niet in geschil dat in de A-straat tot 19.00 uur een parkeerbeperking van toepassing is en dat eiser de auto na 19.00 uur in de A-straat kon laten staan tegen voldoening van het normale tarief.

3.3. Eiser stelt zich op het standpunt dat geen parkeerbelasting kan worden nageheven omdat hij om 18.47 uur € 0,10 parkeerbelasting heeft voldaan en hij, in strijd met artikel 225 van de Gemeentewet, niet in de gelegenheid is gesteld om op datzelfde tijdstip parkeerbelasting te voldoen voor de resterende parkeerduur na 19.00 uur. Uit artikel 225 van de Gemeentewet volgt dat van de burger niet kan worden gevraagd om 19.00 uur terug te keren naar de parkeerautomaat om alsnog parkeerbelasting te voldoen.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, ontvankelijk verklaring van het bezwaar, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.

3.4. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat eiser na 19.00 uur diende terug te keren naar de parkeerautomaat om parkeerbelasting te voldoen voor de resterende parkeerduur. Verweerder erkent dat de parkeerapparatuur zo is ingesteld dat vóór het einde van de parkeerduurbeperking geen parkeerbelasting kan worden voldaan voor de periode daarna, waarvoor het reguliere regime geldt, maar dit maakt het standpunt van verweerder niet anders omdat een correcte belangenafweging is gemaakt. Het is te duur om de parkeerapparatuur in te regelen op de wijze die eiser voorstaat. Het ongemak dat de parkeerder ondervindt, weegt hier niet tegenop.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Relevante regelgeving

4.1. Ingevolge artikel 225, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet kan in het kader van de parkeerregulering een belasting worden geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze.

4.2. Ingevolge artikel 234, tweede lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet wordt als voldoening van parkeerbelasting – voor zover van belang – uitsluitend aangemerkt het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.

4.3. Ingevolge artikel 231 van de Gemeentewet in samenhang gezien met artikel 236 van de Gemeentewet is artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) van overeenkomstige toepassing. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de Awr kan belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen, maar die geheel of gedeeltelijk niet is betaald, worden nageheven.

4.4. Ingevolge artikel 1, onder a, van de Verordening parkeerbelastingen 2009 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) wordt onder de naam parkeerbelasting een belasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het College van Burgemeester en Wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.

4.5. Ingevolge artikel 2, onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

4.6. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening is de belasting – voor zover hier van belang – verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Verweerder heeft het door eiser ingediende bezwaar tegen voornoemde aanslag niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Tussen partijen is niet meer in geschil dat eiser het bezwaarschrift op 5 mei 2009, derhalve tijdig, ter post heeft bezorgd en dat het bezwaar derhalve ontvankelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Het beroep is om deze reden dan ook gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar van 16 juni 2009 vernietigen.

5.2. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 9 juni 2006, nr. 41.130, BNB 2006/290 geoordeeld dat indien verweerder de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, de rechter in de regel verweerder dient op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. Nu eiser in zijn beroepschrift de zaak inhoudelijk aan de rechtbank voorlegt en daarmee net als verweerder vraagt om een inhoudelijk oordeel en tussen partijen geen geschil bestaat over de feiten, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien.

5.3. Uit artikel 225, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet, in samenhang bezien met artikel 234, tweede lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet en artikel 4, eerste lid, van de Verordening volgt dat de belasting verschuldigd is bij de aanvang van het parkeren. Eiser heeft bij aanvang van het parkeren € 0,10 betaald, hetgeen in overeenstemming is met het voor de desbetreffende plaats en het desbetreffende tijdstip geldende tarief zoals neergelegd in de tarieventabel. Voor dit bedrag was de belasting tot het eind van de parkeerduurbeperking, zijnde 19.00, voldaan. Tussen partijen is niet in geschil dat de parkeerapparatuur zo is ingeregeld dat eiser om 18.47 uur, bij de aanvang van het parkeren, niet de verschuldigde belasting kon voldoen voor de periode na de parkeerduurbeperking, terwijl hij de auto na 19.00 uur wel kon laten staan. Eiser verbindt hieraan de conclusie dat naheffing van laatstbedoelde belasting in strijd is met voornoemde bepalingen, terwijl verweerder het standpunt inneemt dat hij na afweging van de belangen mocht kiezen voor de door hem gevolgde handelwijze zonder verlies van de bevoegdheid om niet voldane parkeerbelasting na te heffen.

5.4. De rechtbank is van oordeel dat uit de onder 5.3 genoemde bepalingen niet kan worden afgeleid dat de gemeentelijke wetgever – laat staan een uitvoeringsinstantie – de bevoegdheid heeft om een belangenafweging te maken ten aanzien van het tijdstip waarop de bij dan wel krachtens de belastingverordening geheven parkeerbelasting verschuldigd is. De parkeerbelasting is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren en dient op dat moment te worden voldaan. Slechts de wijze waarop een parkeermeter of een parkeerautomaat in werking dient te worden gesteld en de daarbij in acht te nemen voorschriften mogen worden bepaald. Eiser is derhalve in strijd met de onder 5.3 genoemde bepalingen niet in de gelegenheid gesteld bij de aanvang van het parkeren de parkeerbelasting voor de periode na 19.00 uur te voldoen. De gevolgen daarvan komen voor rekening en risico van verweerder.

5.5. Overigens merkt de rechtbank op dat ook indien voormelde belangenafweging wel door verweerder gemaakt had mogen worden, het gelijk niet aan de zijde van verweerder zou zijn. Het door verweerder voorgestane systeem dat eiser na 19.00 uur terug moet komen om voor de rest van de avond zijn parkeerbelasting te voldoen, heeft immers tot gevolg dat eiser daarmee de parkeerbelasting niet meer bij aanvang van het parkeren kan voldoen en dientengevolge zijn parkeerbelasting niet rechtsgeldig kan betalen.

5.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd en dat het beroep gegrond dient te worden verklaard.

6. Proceskosten

De rechtbank acht geen aanleiding aanwezig voor een proceskostenveroordeling nu gesteld noch gebleken is dat eiser voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.

7. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de naheffingsaanslag en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 31 augustus 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. de Greeve, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. A.E. Keulemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.M. de Jong, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.