Home

Rechtbank Amsterdam, 30-06-2011, BR0113, 10/167 Alkmaar

Rechtbank Amsterdam, 30-06-2011, BR0113, 10/167 Alkmaar

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
30 juni 2011
Datum publicatie
5 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2011:BR0113
Zaaknummer
10/167 Alkmaar

Inhoudsindicatie

Gemeentelijke belastingen. Hondenbelasting.

Aanspraak op vrijstelling voor de betaling van hondenbelasting in verband met functie van de partner van de belastingplichtige bij de NAVO. Beroep op onder meer NAVO-Statusverdrag, Verdrag van Wenen en nationale regeling waarin de vrijstellingen voor diplomatiek personeel zijn opgenomen. Heffingsambtenaar heeft terecht vrijstelling geweigerd. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht

Zaaknummer: 10/ 167 HONDBL

Uitspraak van de meervoudige kamer

in de zaak van:

[naam1],

wonende te [plaatsnaam],

eiser,

gemachtigde [naam2],

tegen

de heffingsambtenaar van de gemeente Aalsmeer,

verweerder.

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2009 heeft verweerder eiser voor het belastingjaar 2009 een aanslag hondenbelasting van € 67 opgelegd.

Het tegen deze beschikking door eiser ingediende bezwaarschrift heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 2 december 2009 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser beroep ingesteld bij brief van 10 januari 2010.

De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2011, waar de gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.S. Polder.

Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of terecht en op goede gronden een aanslag hondenbelasting aan eiser is opgelegd. Daarbij zal de rechtbank de vraag beantwoorden of eiser aanspraak kan maken op vrijstelling voor het betalen van hondenbelasting.

2. Bij de beantwoording van deze vragen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser en [naam2] zijn gehuwd en gezamenlijk woonachtig te [plaatsnaam]. [naam2] heeft de [naam land] nationaliteit en is medewerker van het NATO C3 Agency in Den Haag. Eiser en [naam2] zijn houder van een hond. Voor het belastingjaar 2009 is eiser voor het houden van de hond aangeslagen voor de hondenbelasting.

3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij is vrijgesteld van het betalen van hondenbelasting. Hij verwijst daarbij onder andere naar het “Protocol Guide for International Organisations” (verder: het Protocol), uitgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierin staat vermeld dat medewerkers van internationale organisaties zijn vrijgesteld van de betaling van hondenbelasting. Eiser verwijst ook naar de Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997 (verder: de Regeling).

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet onder enige vrijstelling valt. Het Protocol is volgens verweerder geen wettelijk document. Bovendien geeft het Protocol ook aan dat leden van de staf in de regel geen aanspraak kunnen maken op de vrijstellingen. De Regeling vermeldt dat de vrijstelling alleen geldt indien geen sprake is van duurzaam verblijf. De belastingplichtige verblijft volgens verweerder al 7,5 jaar, en dus duurzaam, in Nederland. Het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Noordatlantische Verdragsorganisatie betreffende de voorrechten en immuniteiten van de NATO Consultation, Command and Control Agency (verder: NC3A-verdrag) biedt volgens verweerder geen voorrecht of immuniteit omdat deze alleen in het belang van de organisatie zijn toegekend en niet zijn bedoeld voor het persoonlijk voordeel van de betrokken personen.

5.1. De rechtbank overweegt als volgt.

Het Verdrag van 20 september 1951 nopens de rechtspositie van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, van de nationale vertegenwoordigers bij haar organen en van haar internationale staf (verder: Verdrag van Ottawa) bepaalt in artikel 20 dat de met de dagelijkse leiding belaste secretaris van de Organisatie, de coördinator van de Noord-Atlantische Verdedigingsproductie en andere dergelijke permanente functionarissen van overeenkomstige rang (..) dezelfde voorrechten en immuniteiten genieten als gewoonlijk verleend worden aan diplomatiek personeel van overeenkomstige rang. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser bevestigd dat hij niet één van de in dit artikel genoemde functies uitoefent. Aan artikel 20 noch aan enige andere bepaling uit het Verdrag van Ottawa kan eiser dan ook een titel ontlenen voor de door hem voorgestane vrijstelling.

5.2. Artikel X van het verdrag van 19 juni 1951 tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (verder: NAVO Statusverdrag) bepaalt:

“indien het onderworpen zijn aan enige vorm van belasting in de staat van verblijf afhankelijk is van verblijf, van woonplaats of van ingezetenschap, worden voor de heffing van zodanige belasting de tijdvakken, gedurende welke een lid van een krijgsmacht of van een civiele dienst aanwezig is op het grondgebied van die staat uitsluitend uit hoofde van zijn hoedanigheid van lid van een zodanige krijgsmacht of civiele dienst, niet beschouwd als tijdvakken van verblijf of woonplaats aldaar, noch beschouwd verandering van verblijf, van woonplaats of ingezetenschap te weeg te brengen. Leden van een krijgsmacht of van een civiele dienst zijn in de staat van verblijf vrijgesteld van belastingen op het salaris en de emolumenten, welke aan hen in die hoedanigheid worden uitbetaald door de staat van herkomst, alsmede van belastingen op roerende lichamelijke zaken, waarvan de aanwezigheid in de staat van verblijf uitsluitend voortvloeit uit de tijdelijke aanwezigheid aldaar van deze leden”.

Het artikel voorziet in een vrijstelling van belasting op roerende lichamelijke zaken, waarvan de aanwezigheid in de staat van verblijf voorvloeit uit de tijdelijke aanwezigheid van die leden van de krijgsmacht of van een civiele dienst. Eiser heeft de stelling van verweerder dat [naam2] al 7,5 jaar in Nederland verblijft niet weersproken. De rechtbank gaat hier dan ook vanuit en oordeelt dat sprake is van duurzaam verblijf, zodat artikel X van het NAVO-Statusverdrag in het geval van eiser niet voorziet in een vrijstelling van hondenbelasting.

5.3. Het NC3A-Verdrag bepaalt in artikel 2, kortgezegd, dat de vrijstellingen en immuniteiten van de general manager, de deputy general manager en officials of rank A6, A5 of A4 of gelijk overeenkomen met de in het Verdrag van Wenen van 18 april 1961 inzake diplomatiek verkeer (verder: Verdrag van Wenen) toegekende vrijstellingen en immuniteiten. Ter zitting heeft [naam2] bevestigd dat hij geen functie met een dergelijke rank bekleedt zodat de inhoud van het Verdrag van Wenen onbesproken kan blijven. Ook op basis van het NC3A-Verdrag kan eiser dus geen vrijstelling verkrijgen.

5.4. Artikel 243 van de Gemeentewet bepaalt:

“ in de gevallen waarin het volkenrecht dan wel, naar het oordeel van Onze Minister en Onze minister van Financiën, het internationale gebruik daartoe noodzaakt, wordt vrijstelling van gemeentelijke belastingen verleend. Onze genoemde Ministers kunnen gezamenlijk nadere regels stellen.”

Aan dit artikel is uitvoering gegeven door vaststelling van de Regeling. Artikel 5, eerste lid, onder a, van de Regeling bepaalt dat leden van de krijgsmacht, een civiele dienst en hun gezinsleden als bedoeld in artikel 1, eerste lid, letter a, b en c van het NAVO-Statusverdrag zijn vrijgesteld van de in artikel 1, eerste lid, onderdelen a en c, genoemde belastingen. Onderdelen a en c van artikel 1, eerste lid, zien op onroerende-zaakbelasting ter zake van het gebruik van onroerende zaken respectievelijk de belasting ter zake van het gebruik van woon- en bedrijfsruimten. Nu onderdeel f (hondenbelasting) van artikel 1, eerste lid, niet is vermeld bij artikel 5 kan eiser ook op grond van de Regeling geen aanspraak maken op vrijstelling van hondenbelasting.

5.5. Het beroep van eiser op het Protocol kan evenmin slagen. Het Protocol betreft een informatiefolder van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en bevat geen algemeen verbindende voorschriften. Voor zover eiser heeft betoogd dat hij vertrouwen aan de inhoud van de folder heeft ontleend, oordeelt de rechtbank dat van een rechtens te honoreren vertrouwen geen sprake is. Allereerst wijst de rechtbank op het feit dat de folder niet afkomstig is van het ter zake van het opleggen van hondenbelasting bevoegde gezag. Bovendien bevat de folder onder het kopje “disclaimer” de volgende waarschuwing: “this is not a legal document: the overview does not commit the authorities in the Netherlands in any way and no rights may be derived from this publication”. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A. Swildens, voorzitter, mr. drs. C.M. van Wechem en mr. A.E. Keulemans, leden, in tegenwoordigheid van R. van der Vecht, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2011 te Alkmaar.

griffier voorzitter

Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.