Home

Rechtbank Amsterdam, 10-05-2012, BX3335, AWB 10-2867 WOB

Rechtbank Amsterdam, 10-05-2012, BX3335, AWB 10-2867 WOB

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
10 mei 2012
Datum publicatie
1 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3335
Formele relaties
  • Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2013:1058, Bekrachtiging/bevestiging
Zaaknummer
AWB 10-2867 WOB

Inhoudsindicatie

de Minister van Financiën heeft aan eiser een overeenkomst tussen de Belastingdienst en een tipgever van 16 september 2009 verstrekt waarin de identiteit van de tipgever en een groot aantal passages onleesbaar zijn gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen beslissen om het economische belang van de Staat te laten prevaleren boven het algemene belang van openbaarheid en zodoende het verzoek tot (verdere) openbaarmaking van de overeenkomst heeft kunnen weigeren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10/2867 WOB

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

wonende te [plaats],

eiser,

en

de Minister van Financiën,

verweerder,

gemachtigde mr. E.J. Daalder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2009 (het primaire besluit) heeft de Staatssecretaris van Financiën het verzoek van eiser om openbaarmaking van door eiser met name genoemde documenten afgewezen.

Bij besluit van 10 mei 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2012. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door voorgenoemde gemachtigde en [A], ambtenaar op verweerders ministerie.

Overwegingen

1. feiten en omstandigheden

1.1. Verweerder heeft aan eiser een overeenkomst tussen de Belastingdienst en een tipgever van 16 september 2009 (verder: de overeenkomst) verstrekt waarin de identiteit van de tipgever en een groot aantal passages onleesbaar zijn gemaakt.

1.2. Zoals ter zitting is bevestigd, is nog slechts in geschil of verweerder terecht eisers verzoek heeft afgewezen om met toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) de gehele overeenkomst in geanonimiseerde vorm openbaar te maken. De mededeling van verweerder dat er geen nieuwe tipgeversregeling is ontwikkeld en dat er evenmin sprake is geweest van correspondentie tussen de Landsadvocaat en de tipgever wordt door eiser niet (meer) betwist. De rechtbank zal zich dan ook onthouden van een oordeel op die punten.

1.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in artikel 10, tweede lid onder b, en g van de Wob genoemde belangen zich tegen verdergaande openbaarmaking verzetten. Hierbij heeft verweerder overwogen dat artikel 10, tweede lid onder g, van de Wob het belang dat de overheid goed haar werk kan doen, beschermt. In combinatie met artikel 10, tweede lid onder b, van de Wob betekent dit dat een verzoek om informatie kan worden afgewezen, indien de openbaarmaking daarvan in de toekomst een belemmering voor de goede uitvoering van de Belastingwet zou vormen. Verweerder heeft het publieke belang dat deze informatie openbaar wordt gemaakt minder zwaar laten wegen dan het belang bij bescherming van de onderhandelingspositie met tipgevers in de toekomst.

Zolang het nog voorkomt dat belastingplichtigen op relevante schaal zwart geld aanhouden, kan het onder omstandigheden nodig zijn dat de Belastingdienst met een tipgever een overeenkomst sluit. Hoe de Belastingdienst daarbij te werk gaat, op welke wijze de dienst onderhandelt en tot welke tegenprestaties de Belastingdienst bereid is, moet vertrouwelijk blijven, wil in toekomstige gevallen naar behoren kunnen worden onderhandeld. Daarnaast zal de controle en fiscale behandeling van het buitenlands vermogen ernstig worden bemoeilijkt als de doelgroep waarop deze aanpak is gericht, zijn gedrag zou kunnen aanpassen op de informatie waarover de Belastingdienst beschikt, aldus verweerder.

1.4. Eiser betwist dat de onderhandelingspositie van verweerder zou worden aangetast. Precedentwerking kan van deze overeenkomst niet worden verwacht. Het normale beleid van verweerder is immers terughoudendheid en niets vergoeden. Ook is niet goed voorstelbaar dat in de overeenkomst een afspraak is gemaakt die voor de toekomst zou gaan gelden, omdat dit in strijd zou zijn met verweerders eigen beleid. De hoogte van de met deze tipgever overeengekomen vergoeding zal afhankelijk zijn van betrouwbaarheid en omvang van het geleverde bewijsmateriaal en dit zal juist in elke situatie anders zijn. Uit de overeenkomst blijkt niets omtrent de waarde van de geleverde informatie, dus een toekomstige tipgever zal zich ook daarop niet kunnen beroepen. Verweerder heeft bovendien al aangegeven dat de beloning een plafond heeft van enkele honderdduizenden euro’s, zodat toekomstige tipgevers al weten welke rek er in de onderhandelingen zit.

1.5. Subsidiair verzoekt eiser de rechtbank zijn verzoek in die zin toe te wijzen dat slechts het plafond, de rekenmethodiek en de rapportage aan de tipgever in de overeenkomst bekend worden gemaakt.

2. wettelijk kader

2.1. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.

2.2 Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a onder c bedoelde bestuursorganen.

2.3 Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

3. inhoudelijke beoordeling

3.1. Na met toepassing van art. 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en na toestemming van eiser van de overeenkomst kennis te hebben genomen, is de rechtbank gebleken dat deze gevoelige informatie bevat die een grond kan opleveren voor weigering in de zin van artikel 10, tweede lid, onder b en onder g.

3.2. Naar vaste jurisprudentie dient bij de toepassing van artikel 10, tweede lid, van de Wob de vraag of een ander dan het openbaarheidsbelang zich voordoet, door de rechter integraal te worden beoordeeld. Bij de toetsing van het bestuurlijk oordeel of het openbaarheidsbelang meer of minder zwaar weegt dan de andere in de Wob genoemde belangen, dient evenwel te worden beoordeeld of het bestuursorgaan in redelijkheid tot dat oordeel heeft kunnen komen. Bij die toetsing dient het uitgangspunt van de Wob – openbaarheid is regel – zwaar te wegen.

3.3. De rechtbank acht bepaald niet uitgesloten dat na openbaarmaking van de overeenkomst toekomstige tipgevers hun onderhandelingspositie op de in de overeenkomst opgenomen financiële afspraken zouden kunnen gaan afstemmen. Dit laatste zou de onderhandelingspositie van verweerder zodanig kunnen beïnvloeden dat de financiële belangen van de Staat zouden kunnen worden geschaad. Dat ten aanzien van het uitloven van tipgelden een zeer terughoudend beleid wordt gevoerd, maakt niet dat die schade zich in het geheel niet kan voordoen.

3.4. Aan de overeenkomst zijn voorts niet uitsluitend financiële aspecten maar ook andere voorwaarden verbonden. Bekendmaking daarvan zou er onder meer toe kunnen leiden dat aspirant-tipgevers zich terughoudend(er) zouden kunnen opstellen. De rechtbank volgt verweerder in diens stelling dat een twijfelende tipgever wellicht door een in zijn ogen te rigide regeling niet over de drempel van de Belastingdienst wordt geholpen. Daarbij neemt de rechtbank mee dat - zoals verweerder ter zitting heeft aangevoerd - een tipgever niet onbezonnen naar de Belastingdienst stapt, maar zich van tevoren goed rekenschap zal geven of de risico’s, zoals mogelijke repercussies, opwegen tegen de financiële beloning en de wijze waarop hij bij de uitvoering met de overeenkomst zal moeten handelen. Ook in die zin kan verweerder worden gevolgd dat openbaarmaking van de overeenkomst de financiële belangen van de Staat zou kunnen schaden.

3.5. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen om het economische belang van de Staat te laten prevaleren boven het algemene belang van openbaarheid en zodoende het verzoek tot (verdere) openbaarmaking van de overeenkomst heeft kunnen weigeren.

3.6. De rechtbank overweegt ten slotte dat verweerder eisers subsidiair verzoek ook in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Daarvoor gelden, gelet op de inhoud van dat deel van de overeenkomst waarvoor eiser subsidiair openbaarmaking vraagt, mutatis mutandis dezelfde overwegingen als onder 3.3. tot en met 3.5. Ook al liggen de belangen daarbij niet exact op eenzelfde wijze in de weegschaal; dat laat onverlet dat ook dan verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen openbaarmaking te weigeren.

3.7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Er bestaat geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.

3.8. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat aan eiser op 28 maart 2012 alsnog de overeenkomst (zij het in geschoonde vorm) is toegezonden, aanleiding om op de voet van art. 8:74, tweede lid, Awb, te bepalen, dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 150 aan hem vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, voorzitter,

mrs. H.J. Tijselink en M.P. Verloop, leden, in aanwezigheid van

B.O. Schaafsma, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2012.

de griffier de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afschrift verzonden op:

D: B

SB