Rechtbank Amsterdam, 16-06-2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:4349, AWB - 16 _ 1369
Rechtbank Amsterdam, 16-06-2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:4349, AWB - 16 _ 1369
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 16 juni 2016
- Datum publicatie
- 4 januari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2016:4349
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 1369
Inhoudsindicatie
nihilstelling en terugvordering huurtoeslag 2014 - beroep gegrond
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/1369
(gemachtigde: mr. J. Veltheer),
en
(gemachtigde: mr. I.M. Genee).
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2014 definitief vastgesteld.
Bij besluit van 16 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Bij besluit van 21 februari 2014 heeft verweerder eiseres een voorschot huurtoeslag voor het jaar 2014 toegekend van € 3.701,-. Bij besluit van 22 juli 2014 heeft verweerder het voorschot huurtoeslag 2014 gewijzigd naar € 3.253,-.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de huurtoeslag voor het jaar 2014 definitief berekend en vastgesteld op nihil. Eiseres moet het ontvangen voorschot huurtoeslag 2014, vermeerderd met de wettelijke rente, in totaal € 3.280,-, aan verweerder terugbetalen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het gezamenlijke inkomen van eiseres en haar medebewoner te hoog is om in aanmerking te komen voor huurtoeslag. De heer [naam 1], de vader van eiseres, staat sinds 29 januari 2009 ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) op het adres aan de [adres 1] te Amsterdam waar eiseres woonde ten tijde hier van belang. Daarom wordt de heer [naam 1] aangemerkt als medebewoner en wordt zijn inkomen bij de berekening van de huurtoeslag betrokken.
4. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
5. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wht wordt een huurtoeslag slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;
b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
6. Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Wht kan een huurtoeslag in afwijking van het eerste lid worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan de huurder kan worden toegerekend.
7. Niet in geschil is dat [naam 1] vanaf 29 januari 2009 staat ingeschreven in de BRP op het adres [adres 1] te Amsterdam, zoals ook blijkt uit de uitdraai van de BRP van 1 april 2016 (gedingstuk 31-2).
8. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder [naam 1], haar vader, ten onrechte heeft aangemerkt als medebewoner. Eiseres huurde de woning van haar vader die daar feitelijk niet woonde. Eiseres was er niet van op de hoogte dat haar vader stond ingeschreven op haar adres en beroept zich op artikel 9, derde (de rechtbank leest tweede) lid, van de Wet op de huurtoeslag.
9. Aan de orde is de vraag of aannemelijk is te achten dat [naam 1] feitelijk niet op dit adres woonachtig was in het berekeningsjaar 2014.
10. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de woning aan de [adres 1] van haar vader huurde en dat [naam 1] als verhuurder moet worden beschouwd en niet als medebewoner omdat hij feitelijk niet op het adres woonde. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres een “Afsprakenovereenkomst voor de [adres 1]” overgelegd. Tevens heeft eiseres kopieën van haar bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat zij in 2014 maandelijks een bedrag ter hoogte van € 650,- aan huur aan [naam 1] heeft overgemaakt.
11. Ter onderbouwing van haar stelling dat [naam 1] feitelijk niet op haar adres woonachtig was in het berekeningsjaar 2014 heeft eiseres verder een besluit van 8 mei 2012 van het dagelijks bestuur van stadsdeel Nieuw-West overgelegd waarbij aan [naam 1] een last onder dwangsom is opgelegd omdat een illegaal bouwwerk is geconstateerd buiten het bouwvlak op het adres [adres 1] te Amsterdam. Uit een e-mailbericht van 6 januari 2016 van een medewerker van de gemeente Amsterdam (gedingstuk 28.18) blijkt dat eind juni 2013 door een toezichthouder is geconstateerd dat de illegale woning is verwijderd.
Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft eiseres verklaard dat haar vader nadat zijn illegale woning in 2013 is verwijderd, hij bij zijn vriendin [naam 2] is gaan wonen in de [adres 2] te Amsterdam.
12. Eiseres heeft voorafgaand aan de zitting een door haar vader ondertekende verklaring van 17 mei 2016 overgelegd waarin hij verklaart dat
- eiseres alleen, met haar hond, op het adres [adres 1] te Amsterdam woont,
- hij op 17 juli 2013 bij zijn vriendin is ingetrokken,
- op 19 juli 2013 zijn huis in opdracht van de gemeente is verwijderd,
- eiseres op 1 november 2014 de huur heeft opgezegd en is verhuisd naar een nieuw adres,
- hij nooit met eiseres onder één dak heeft gewoond.
Eiseres heeft verder voorafgaand aan de zitting de rechtbank een oproepingsexploot doen toekomen dat de deurwaarder heeft achtergelaten op de adressen [adres 1] en de [adres 2] waarin [naam 1] wordt opgeroepen als getuige te verschijnen bij de behandeling ter zitting van onderhavige zaak. Daarbij is gevoegd een door de deurwaarder gemaakte foto van de brievenbus van de [adres 2] met een naambordje waarop de namen [naam 2] en [naam 1] staan. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd bevestigd dat [naam 2] de vriendin is van haar vader.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de door haar overgelegde stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat haar vader niet op haar adres aan de [adres 1] woonde in de periode hier in geding en dat zij niet op de hoogte was van zijn inschrijving op dat adres. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres na ontvangst van het besluit van 15 mei 2015 waarbij de huurtoeslag voor het jaar 2013 definitief is vastgesteld, haar vader bij brief van 3 juni 2015 heeft bericht dat zijn inkomen is meegenomen bij de berekening omdat hij volgens verweerder op haar adres staat ingeschreven terwijl hij daar niet woonde en dat zij het voorschot huurtoeslag moet terugbetalen. Verder is van belang dat uit de verklaringen van eiseres blijkt dat het contact met haar vader moeizaam verloopt en dat hij niet reageert op telefonische en elektronische berichten van eiseres. Pas na herhaaldelijk aandringen heeft de heer [naam 1] op 17 mei 2016 een schriftelijk verklaring afgelegd waarin hij onder meer verklaart dat hij feitelijk niet op het adres aan de [adres 1] woont terwijl hij daar wel staat ingeschreven in de BRP.
14. Nu eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat [naam 1] feitelijk niet op het adres aan de [adres 1] woonde, had verweerder naar het oordeel van de rechtbank toepassing moeten geven aan artikel 9, tweede lid, van de Wht. Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat [naam 1] dient te worden aangemerkt als medebewoner en dat eiseres daarom geen recht heeft op huurtoeslag omdat het gezamenlijk toetsingsinkomen van haar en haar medebewoner te hoog is.
15. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
16. De rechtbank ziet in dit geval, nu het om een financiële uitwerking gaat en de rechtbank daarvoor onvoldoende gegevens heeft, geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien en tot finale geschillenbeslechting te komen. Voor het door verweerder te nemen nieuwe besluit stelt de rechtbank een termijn van zes weken.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992, - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496, - en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt het bestreden besluit;
- -
-
draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van M.E. Sjouke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: