Rechtbank Amsterdam, 06-11-2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8265, AMS 18/453, 18/467 en 18/695
Rechtbank Amsterdam, 06-11-2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8265, AMS 18/453, 18/467 en 18/695
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 november 2018
- Datum publicatie
- 21 november 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2018:8265
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2019:2442
- Zaaknummer
- AMS 18/453, 18/467 en 18/695
Inhoudsindicatie
WOZ. Afwijzing van het verzoek om een nieuwe waardebeschikking over 2015 dan wel 2016 te verstrekken, is niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP).
De heffingsambtenaar heeft aan eisers een WOZ-beschikking over 2015 (AMS 18/5453 en AMS 18/467) en 2016 (AMS 18/695) verstrekt. In verband met de eventuele overstap naar eeuwigdurende erfpacht hebben eisers de heffingsambtenaar om een nieuwe waardebeschikking over 2015 en 2016 verzocht. De heffingsambtenaar heeft de verzoeken afgewezen, omdat de Wet WOZ het niet toelaat dat aan degene - die al een WOZ-beschikking hebben gekregen - over datzelfde belastingjaar opnieuw een waardebeschikking wordt verstrekt. De weigering om opnieuw een waardebeschikking te verstrekken is op grond van de Wet WOZ dus geen voor bezwaar vatbare beschikking.
De rechtbank legt uit dat de bestreden uitspraken niet in strijd zijn met artikel 1 van het EP en dat het beroep van eisers op de wetsgeschiedenis en het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel, niet kan slagen. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 18/453, AMS 18/467 en AMS 18/695
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 november 2018 in de zaken tussen
allen woonachtig te Amsterdam, eisers
(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Oderkerk).
Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft de verzoeken van eisers om voor hun woningen voor het kalenderjaar 2015 (zaken AMS 18/453 van [de persoon 1] en AMS 18/467 van [de persoon 2] ) en 2016 (zaak AMS 18/695 van [de persoon 3] ) een voor bezwaar vatbare waardebeschikking te nemen als bedoeld in de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ) afgewezen.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraken op bezwaar van 21 december 2017 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2018. De zaken zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken AMS 18/478, AMS 18/649 en AMS 18/679.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De heffingsambtenaar is verschenen, bijgestaan door mr. B. Rijpterd, juridisch beleidsadviseur, mr. P.E.H.A Ingenhou, fiscaal juridisch adviseur, en mr. K. Goosens, jurist grond en ontwikkeling, allen werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
Overwegingen
1 De aanleiding voor deze procedures
Eisers hebben woningen in Amsterdam in erfpacht. Het eigendomsrecht berust bij de gemeente Amsterdam. Op 9 mei 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders een Overstapregeling van voortdurende naar eeuwigdurende erfpacht voor woonbestemmingen 2017 vastgesteld (de overstapregeling). Het college heeft de overstapregeling vervolgens vanwege het grote maatschappelijke en financiële belang van het erfpachtstelsel voorgelegd aan de gemeenteraad voor instemming. In zijn vergadering van 31 mei 2017 heeft de gemeenteraad ingestemd met de overstapregeling. Erfpachters kunnen bij de overstapregeling kiezen voor verschillende opties. Kern van de overstapregeling is dat de canon eeuwigdurend wordt vastgesteld en dat deze eeuwigdurende canon ook kan worden afgekocht. Erfpachters kunnen er ook voor kiezen om niet over te stappen en te blijven bij het voorheen geldende systeem. Bij de berekening van de eeuwigdurende canon en de afkoop daarvan vormt de WOZ‑waarde op de peildatum 1 januari 2014 dan wel 1 januari 2015 de basis. Het betreft dus de WOZ-waarde die is vastgesteld voor de kalenderjaren 2015 dan wel 2016.1
Niet in geschil is dat aan eisers al een WOZ-beschikking over 2015 (zaken AMS 18/453 en AMS 18/467) en 2016 (zaak AMS 18/695) is verstrekt. Eisers hebben een nieuwe WOZ-beschikking gevraagd en daarbij aangevoerd dat zij destijds niet wisten dat de WOZ-waarde van belang zou zijn bij de overstap naar eeuwigdurende erfpacht. Zij vinden dat de WOZ-waarde voor hun woning te hoog is vastgesteld en dat zij alsnog in de gelegenheid moeten worden gesteld om die waarde aan te vechten.
De heffingsambtenaar heeft de verzoeken afgewezen omdat de Wet WOZ het verstrekken van een nieuwe (voor bezwaar vatbare) WOZ-beschikking aan de eigenaar in de onderhavige gevallen niet toelaat. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. In de uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
2. Welke rechtsvraag moet de rechtbank beantwoorden?
Het fiscale procesrecht kent een gesloten systeem van rechtsmiddelen. Bezwaar en beroep zijn alleen mogelijk indien dat expliciet in de wet is aangegeven. Op grond van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan in afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het betreft:
a. een belastingaanslag of;
b. een voor bezwaar vatbare beschikking.
De rechtbank zal allereerst beoordelen of de weigeringen nieuwe waardebeschikkingen te verstrekken voor bezwaar vatbare beschikkingen zijn en daarmee of de heffingsambtenaar de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.2
3. Zijn de weigeringen voor bezwaar vatbare beschikkingen?
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2015 dan wel 2016 ambtshalve de waarde van de woningen vastgesteld voor degene die aan het begin van het kalenderjaar het genot heeft van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, zoals eisers.3 Vervolgens heeft hij deze waardebeschikkingen aan eisers gezonden.4 In de Wet WOZ is geregeld in welke andere gevallen iemand kan verzoeken om een waardebeschikking.5 Dat kan als hij een nieuwe eigenaar of een medebelanghebbende is. Artikel 28 van de Wet WOZ zondert hiervan echter uitdrukkelijk de belanghebbenden uit aan wie al de beschikking ter zake is toegezonden. Tot die categorie behoren eisers. Eisers konden op grond van de Wet WOZ dus niet de heffingsambtenaar verzoeken om (nogmaals) een beschikking te nemen over de WOZ-waarde van hun woningen in de kalenderjaren 2015 dan wel 2016. Evenmin voorziet de Wet WOZ in de mogelijkheid om bezwaar te maken als dit verzoek wordt afgewezen. De weigeringen om waardebeschikkingen te verstrekken zijn dan ook op grond van de WOZ geen voor bezwaar vatbare beschikkingen.
4. Had de heffingsambtenaar om een andere reden voor bezwaar vatbare beschikkingen moeten nemen?
Eisers betogen dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een voor bezwaar vatbare waardebeschikking voor 2015 dan wel 2016 had moeten verstrekken. In de overstapregeling is bepaald dat deze belastingjaren gelden als peiljaren voor de WOZ-waarde. Volgens eisers volgt uit de wetsgeschiedenis dat het de bedoeling was dat eenieder die de gevolgen ondervindt van een waardebeschikking daartegen op moet kunnen komen.6 Zij vinden dat er een ontoereikende procedurele garantie is omdat zij er destijds niet mee bekend konden zijn dat er een overstapregeling zou komen met als peiljaren 2015 en 2016. Verder hebben zij erop gewezen dat sprake is van een belang op grond van een wettelijke regeling. De overstapregeling is volgens eisers een wettelijke regeling. Eisers hebben ter ondersteuning van hun standpunt ook nog meerdere uitspraken genoemd.7
Op grond van artikel 1 van het EP heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom en zal aan niemand zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. Als eigendom in de zin van artikel 1 van het EP worden beschouwd rechten en belangen die een vermogenswaarde vertegenwoordigen. Op grond van artikel 13 van het EVRM heeft eenieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.
In zijn arrest van 22 oktober 20108 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat artikel 1 van het EP meebrengt dat elke maatregel die het ongestoorde genot van eigendom aantast, waaronder de heffing van belasting, vergezeld moet gaan van procedurele garanties die de betrokkene een redelijke mogelijkheid bieden tot effectieve betwisting van de rechtmatigheid van die maatregel. Een maatregel die niet aan deze primaire eis voldoet, kan niet worden aangemerkt als "lawful" in de zin van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en is daardoor in strijd met het EP. De vraag of er voldoende procedurele waarborgen zijn, is dus pas relevant als er sprake is van strijd met artikel 1 van het EP.
De rechtbank oordeelt allereerst dat eisers niet hebben uitgelegd op welke manier de heffingsambtenaar inbreuk zou hebben gemaakt op het ongestoorde genot van hun eigendom. Alleen een waardevaststelling vormt immers geen inbreuk. Voor zover eisers vinden dat de overstapregeling een inbreuk maakt op hun eigendomsrecht, overweegt de rechtbank als volgt. Met de vaststelling van deze regeling heeft het college invulling gegeven aan de wijze waarop het zijn bevoegdheid gebruikt om erfpachtvoorwaarden vast te stellen. Dit is een privaatrechtelijke bevoegdheid. De wettelijke grondslag van deze regeling is artikel 160, eerste lid, onder e, van de Gemeentewet. Daarin staat dat het college bevoegd is tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de gemeente te besluiten. Een geschil daarover kan aan de civiele rechter worden voorgelegd. Gelet hierop is de civiele rechter de aangewezen rechter om te oordelen over de vraag of de overstapregeling al dan niet in strijd is met artikel 1 van het EP. Een eventueel bevestigend antwoord op die vraag, kan er echter niet toe leiden dat de heffingsambtenaar alsnog een nieuwe WOZ-beschikking moet afgeven. De rechtbank verwijst in dat verband naar overweging 4.5. De bestreden uitspraken zijn dus niet in strijd met artikel 1 van het EP.
Het beroep van eisers op de wetsgeschiedenis van de Wet WOZ kan hen niet helpen. Het feit dat in een regeling van een lager overheidsorgaan, te weten de overstapregeling, een WOZ-waarde als grondslag voor een berekening wordt genomen, kan er niet toe leiden dat de Wet WOZ en de AWR, wetten in formele zin, buiten toepassing worden gelaten wat betreft de mogelijkheden om bezwaar te maken. De door eisers genoemde rechtspraak leidt evenmin tot een ander oordeel. In geen van deze zaken was aan de orde of een lagere regeling zou moeten leiden tot het buiten toepassing laten van een wet in formele zin.
Om dezelfde reden kan ook het betoog dat er een belang is op grond van een wettelijke regeling nergens toe leiden. Dat betoog gaat ervan uit dat op grond van artikel 28 van de Wet WOZ aan eisers een beschikking kan worden verstrekt. Onder 3. heeft de rechtbank al vastgesteld dat dit artikel niet van toepassing is op eisers.
Eisers vinden verder dat hun op grond van het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel een voor bezwaar vatbare beschikking moet worden verstrekt. De heffingsambtenaar heeft in een aantal vergelijkbare zaken wel een voor bezwaar vatbare waardebeschikking voor het jaar 2015 dan wel 2016 afgegeven. Zij vinden dat zij erop mochten vertrouwen dat de heffingsambtenaar dat ook in hun geval zou doen. In dat verband hebben zij een beroep gedaan op de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 20 juli 2016,9 waarin staat dat rechtens te honoreren vertrouwen niet met terugwerkende kracht kan worden beëindigd. Er is verder sprake van ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Gebleken is dat in een beperkt aantal zaken wel een waardebeschikking is verstrekt. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat dit een fout is geweest. Het is vaste jurisprudentie dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat een bestuursorgaan een eenmaal gemaakte fout dient te herhalen.10 Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De rechtbank overweegt allereerst dat de zaken waarin een waardebeschikking is genomen geen relatie hebben met zaken van eisers en daarmee niet een standpuntbepaling bevatten in hun zaken. Het feit dat zij dezelfde gemachtigde hebben maakt dit niet anders. Bovendien is er geen bewuste standpuntbepaling. De heffingsambtenaar heeft in de betrokken periode een groot aantal verzoeken voor een WOZ-beschikking over 2015 en 2016 ontvangen. Zoals gezegd is slechts in een beperkt aantal van deze zaken ten onrechte een nieuwe waardebeschikking verstrekt. Daaraan kan niet het vertrouwen worden ontleend dat het standpunt van de heffingsambtenaar is dat ook in de zaken van eisers een waardebeschikking wordt verstrekt.
De conclusie is dan ook dat de afwijzing van het verzoek om een nieuwe waardebeschikking door de heffingsambtenaar geen voor bezwaar vatbare beschikking is. Daarom heeft de heffingsambtenaar de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een beoordeling van de beroepsgronden over de waarde van de woningen komt de rechtbank dan ook niet toe.
Eisers hebben de rechtbank verzocht om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen, zodat voor deze en de nog lopende procedures op korte termijn duidelijk is of de heffingsambtenaar al dan niet alsnog een nieuwe waardebeschikking moet afgeven. De rechtbank vindt het voor het beantwoorden van de rechtsvragen echter niet nodig om vragen te stellen aan de Hoge Raad. De rechtbank wijst dit verzoek daarom af.
5 Is de hoorplicht geschonden? (zaak AMS 18/453)
Eiser 2 is van mening dat de heffingsambtenaar zijn bezwaar ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. In andere zaken heeft de heffingsambtenaar wel gehoord. In die zaken is een beroep gedaan op het gelijkheids- en het vertrouwensbeginsel. Alle belangen moeten worden meegewogen, aldus eiser 2. Het is ook in strijd met het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel dat in andere zaken wel is gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat eiser 2 in bezwaar heeft verzocht om te worden gehoord. Daarom diende verweerder hem in beginsel in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.11 In de Awb is echter ook bepaald dat in sommige situaties van het horen kan worden afgezien door het bestuursorgaan, waaronder de situatie dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.12
De rechtbank vindt dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat eiser 2 niet voldeed aan de voorwaarden voor verlening van een (nieuwe) waardebeschikking op grond van de Wet WOZ. De rechtbank vindt dan ook dat de heffingsambtenaar zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Hoewel de heffingsambtenaar in sommige zaken wel heeft gehoord, betekent dat niet dat hij dat in alle zaken moet doen.
6 Conclusie
De beroepen zijn ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, voorzitter en mr. G.W.J. Harten en mr. F.L Bolkestein, leden, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
U kunt ook digitaal hoger beroep indienen. Dat kan alleen via het speciale (hoger)beroepschrift-formulier dat u op de website van de rechtspraak vindt (www.rechtspraak.nl). Om toegang te krijgen tot het formulier moet u beschikken over DigiD. Het formulier kunt u dan digitaal verzenden. Bijlagen levert u eveneens digitaal aan via het loket.
Let op: u kunt geen beroep instellen per e-mail.